De Braziliaanse dichter, schrijver en vertaler Manuel Carneiro de Souza Bandeira Filho werd geboren op 19 april 1886 in Recife. Hij schreef meer dan twintig boeken met gedichten en proza. In 1904 werd bij hem tbc geconstateerd en verhuisde hij naar Rio de Janeiro vanwege het gunstiger klimaat. In 1922, na een langdurig verblijf in Europa, waar hij veel bekende schrijvers en schilders ontmoette, droeg hij politieke en sociaal kritische gedichten bij aan de modernistische beweging in São Paulo. Bandeiro publiceerde zijn belangrijkste werk vanaf 1924. Hij werd een zeer gerespecteerde Braziliaanse schrijver die ook veel artikelen in kranten en tijdschriften publiceerde. Daarnaast doceerde hij Spaanse literatuur in Rio de Janeiro. In 1956 begon Bandeira met het vertalen van klassieke werken uit de literatuur in het Portugees.
A Estrela
Vi uma estrela tão alta,
Vi uma estrela tão fria!
Vi uma estrela luzindo
Na minha vida vazia.
Era uma estrela tão alta!
Era uma estrela tão fria!
Era uma estrela sozinha
Luzindo no fim do dia.
Por que da sua distância
Para a minha companhia
Não baixava aquela estrela?
Por que tão alto luzia?
E ouvi-a na sombra funda
Responder que assim fazia
Para dar uma esperança
Mais triste ao fim do meu dia.
The star
I saw a so high star
I saw a so cold star
I saw a shining star
In my empty life.
It was a so high star
It was a so cold star
It was a lonely star
Shining in the end of the day.
Why that so distant star
Didn’t come down
To make me company?
Why did it shine so high?
And I listen to it in the deep shadow
Answering that it behaved this way
In order to give a sadder hope
To the end of my day.
Belo Belo
Belo belo belo,
Tenho tudo quanto quero.
Tenho o fogo de constelações extintas há milênios.
E o risco brevíssimo – que foi? passou – de tantas estrelas cadentes.
A aurora apaga-se,
E eu guardo as mais puras lágrimas da aurora.
O dia vem, e dia adentro
Continuo a possuir o segredo grande da noite.
Belo belo belo,
Tenho tudo quanto
quero.
Não quero o êxtase nem os tormentos.
Não quero o que a terra só dá com trabalho.
As dádivas dos anjos são inaproveitáveis:
Os anjos não compreendem os homens.
Não quero amar,
Não quero ser amado.
Não quero combater,
Não quero ser soldado.
– Quero a delícia de poder sentir as coisas mais simples.
Nice, Nice
Nice, nice, nice
I have everything I want
I have the fire of constellations
Extinct millennia ago.
And the over-short trace
What’s that? It is over!
For so many cadent stars
Dawn dims, and I retain
The most pure tears of the dawn.
The day comes, and day on
I keep possessing
The great secret of death.
Nice, nice, nice
I have everything I want
I don’t want ecstasy nor torments
I don’t want something which
Earth gives only by working,
Gifts from angels are useless
Angels cannot understand men.
I don’t want to love,
I don’t want to be loved
I don’t want to fight
I don’t want to be a soldier
I want the pleasure of being able to feel
The most simple things…
Vertaald door Mirna Rubim
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)
De Franse dichter en schrijver van liedteksten Pierre-Jean de Béranger werd geboren op 19 april 1780 in Parijs. In 1813 werd hij op slag beroemd met het chanson Le Roi d’Yvetot, een loflied op een goedmoedige en vreedzame dorps-“koning” , een sympatieke tegenfiguur van de altijd oorlog voerende en dictaoriale Napoleon. Toen Béranger in 1821 een tweede bundel verzamelde gedichten publiceerde werd deze verboden en moest hij voor korte tijd de gevangenis in, iets wat zijn aanzien enorm vergrootte. De in 1825 verschenen Chansons nouvelles maakten van hem de populairste dichter van zijn tijd en bij alle lagen van de bevolking. Toen hij in 1828, na het verschijnen van de Chansons inédites opnieuw de gevangenis in moest, nu wegens majesteitsschennis, regende het protesten uit heel Europa, zo geliefd was hij intussen ook buiten Frankrijk geworden.
Mon habit
Sois-moi fidèle, ô pauvre habit que j’aime !
Ensemble nous devenons vieux.
Depuis dix ans, je te brosse moi-même,
Et Socrate n’eut pas fait mieux.
Quand le sort à ta mince étoffe
Livrerait de nouveaux combats,
Imite-moi, résiste en philosophe :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Je me souviens, car j’ai bonne mémoire,
Du premier jour où je te mis.
C’était ma fête, et pour comble de gloire,
Tu fus chanté par mes amis ;
Ton indigence, qui m’honore,
Ne m’a point banni de leurs bras.
Tous ils sont prêts à nous fêter encore :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
A ton revers, j’admire une reprise :
C’est encore un doux souvenir.
Feignant un soir de fuir la tendre Lise,
Je sens sa main me retenir.
On te déchire, et cet outrage
Auprès d’elle enchaîne mes pas.
Lisette a mis deux jours à tant d’ouvrage :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Y’ai-je imprégné des flots de musc et d’ambre
Qu’un fat exhale en se mirant !
M’a-t-on jamais vu dans une antichambre
T’exposer au mépris d’un grand ?
Pour des rubans, la France entière
Fut en proie à de longs débats.
La fleur des champs brille à ta boutonnière :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Ne crains plus tant ces jours de courses vaines
Où notre destin fut pareil :
Ces jours mêlés de plaisirs et de peines,
Mêlés de pluie et de soleil.
Je dois bientôt, il me le semble,
Mettre pour jamais habit bas.
Attends un peu ; nous finirons ensemble :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Pierre-Jean de Béranger (19 april 1780 – 16 juli 1857)
De Zuidtiroolse dichter norbert c. kaser (eig. Norbert Conrad Kaser) werd geboren op 19 april 1947 in Brixen. In 1961 begon hij aan het gymnasium in Bruneck, maar hij maakte de school niet af. Hij werkte tijdelijk als leraar en schreef zijn eerste gedichten. In 1968 trad hij in Bruneck bij de paters Capucijnen in, maar na een jaar verliet hij het klooster weer. Hij haalde alsnog zijn gymnasiumdipkoma en begon aan een studie kunstgeschiedenis aan de universiteit van Wenen. Ook deze studie voltooide hij niet. Hij verving hier en daar een tijd docenten en ondernam in 1972-1973 verschillende reizen, o.a. naar Venetië en Barcelona. Hij kreeg gezondheidsklachten door zijn drankmisbruik en werd verschillende keren opgenomen. In 1976 trad hij toe tot de communistische partij van Italië en trad hij uit de katholieke kerk.
sankt sebastian
sie haben ihn eingezogen
mit langem haar
das haben sie ihm rattenkurz
geschnitten
da ist er
ihr spott geworden & ueberhaupt
hat er nicht getan wie
sie
geflucht gehurt das pferd
zu tod geritten
einmal jagten alle uebers
feld
den feind erschlagen
keinen hat er ueber sich
gebracht
& war bleich im gesicht
ihre wangen waren rot
vor blut & bier & wein:
sie nehmen ihn binden ihn
& schießen auf ihn ein
mit der nacht kommen
engel seine todeswunden
lecken
kloster (I)
aus den schalloechern
der ursulinen
toent es zur
vierzigstuendigen
anbeterei
eine frau
die in den lippen
rasch blaettert
ein bessrer film
fuer altweiber mit tuch
massive suende draus
in den faschingsgassen
weihrauch
harmonium
stinkgas
zischen um kirchbankplaetze
in zweierreih
schweben die klosterfraun
durchs schiff
geschluckter husten
eine frau
die in den lippen
schnell rosenkranz
blaettert
die rente sinkt
kaffee steigt
der bettnaessende neffe
der geliebte
fault wie kraut
die haarnadel sticht
& Die da Die da
ist eine schlange
vor mir
gib der mission licht
& den heiden
& geld
beim letzten glockenschlag
flattert
atemkurz
der diensthabende
kapuziner ein
den leib des HERRN
enthuellen
& sanften worts
die seel zu fuellen
amen
n. c. kaser (19 april 1947 – 21 augustus 1978)
De Duitse schrijfster en dicteres Gudrun Reinboth werd geboren op 19 april 1943 in Berlijn. Zij groeide op in Gießen en Murten en studeerde kunstgeschiedenis en germanistiek in Bern. Na haar studie keerde zij naar Duitsland terug en werkte voor verschillende wetenschappelijke bibliotheken. Daarnaast schreef zij voor kranten en tijdschriften. Uiteindelijk begon zij gedichten en verhalen voor volwassenen te schrijven. Tegenwoordig schrijft zij vooral jeugdboeken.
beginn eines abschieds
du erwachsener sohn
wie du gehst wie du kommst
wie dein lächeln weit wird beim
anblick der mutter
wie unsere augen
nichts sagen wollen als
freude da bist du
aber
probeweis legt sich die
ferne schon
zwischen uns
ich lach dir zu reich dir
die bücher den koffer
noch
kommst du ja wieder
tief in mir regt sich
ein dunkler Gast
Gudrun Reinboth (Berlijn, 19 april 1943)
De Duitse schrijver Stefan Schütz werd geboren op 19 april 1944 in Memel. Hij studeerde af aan de toneelschool in Oostberlijn en werkte eerst als acteur aan het theater Neustrelitz en aan het Landestheater Halle tot hij in 1968 met schrijven begon.
Werk o.a. Fabrik im Walde (1972) , Antiopi und Theseus (Die Amazonen)(1973), Ikarus und Daedalus und kein Ende (1980), Medusa (1986), Galaxas Hochzeit (1993)
Uit: Peyotè (2001)
“So so, du warst schon öfter hier… Jedes Jahr in den letzen sieben Jahren!… Deine zweite Heimat! Nein, beim besten Willen auch, führen kann ich dich nicht zurück nach Banff. Nicht gegen Geld und gute Worte, denn deine “Zweite Heimat” hat scheints beschlossen, dich auf die Wartebank zu schieben. Am besten, du trennst dich von deiner Armbanduhr… Wenn du nicht willst, dann lass es bleiben… Was hast du? Rieche ich dir zu streng oder erträgsr du nur schwerlich meinen Anblick… Ach, wo du seiest. Oh, weit, sehr weit weg… Im Grunde ganz nah etwa eine Handbreit entfernt von der Nahtstelle, vor der jedes weiße Ethnologenhirn zu scheuen beginnt… Ich sehe wohl, das du kein Ethnologe bist und trotzdem stockt dirs Herz vor meiner zahngelückten, nach Gin stinkenden und schmutzbefallenen Gesellschaft. Stimmts, oder habe ich recht… Du schüttelst den Kopf, mein Freund, aber mit geschlossenen Augen sehe ich was du wirklich denkst: Dieser alte, heruntergekommene indianische Bastard ist es nicht wert, daß man seine Zeit an ihm verschwendet…Wie, ich täte dir Unrecht, du seiest als Freund gekommen , oh heiliger Stechapfelzauber sag nur noch du hättest den Adler gesehen und seine Spirale in den Himmel verfolgt… Dann hast du bestimmt auch den reinigenden Rauch von Sweetgras über dich geworfen, die Zeder im Haus benutzt, um böse Geister zu vertreiben, Peyotè gekaut und Tabak geraucht… Oh großer Manitu…”
Stefan Schütz (Memel 19 april 1944)