De Nederlandse schrijver Frans Erens werd geboren op 23 juli 1857 in Houthem-Sint Gerlach, vandaag precies 150 jaar geleden. 2007 Is dus eigenlijk een Frans Erens jaar. Hij studeerde rechten te Leiden, Bonn, Parijs en Amsterdam, waar hij in 1888 promoveerde. Erens werd in 1889 advocaat, later griffier bij het kantongerecht. Sinds 1901 leefde hij als ambteloos burger en woonde hij in diverse plaatsen in binnen- en buitenland. Hij vestigde zich in 1927 definitief in Houthem. Gedurende zijn Parijse en Amsterdamse tijd kwam hij in contact met letterkundige kringen. Hij werd medewerker van De Nieuwe Gids (redacteur van 1896 tot 1897 en van 1909 tot zijn dood). Door zijn buitenlandse contacten en veelzijdige belangstelling werd deze katholieke Limburger de meest kosmopolitische onder de tachtigers. Het genre der `prozagedichten’, bij Baudelaire ontdekt, werd in 1886 door hem in De Nieuwe Gids geïntroduceerd; in 1893 werden deze stukken gebundeld in Dansen en rhytmen. Later schreef hij voornamelijk literaire essays en reisbeschrijvingen. In zijn laatste jaren schreef hij, aanvankelijk als dagbladfeuilleton, zijn gedenkschriften Vervlogen jaren (boekuitg. 1938), waarvan vooral de hoofdstukken over de Nieuwe-Gidsers vermaardheid kregen.
Uit: Pijp
De straten recht, eentoonig recht, de straten met de roze brikken. De huizen allen even hoog; de straten strak, geen boog. De ramen en vensters allen egaal, achter elkander horizontaal, in het verschiet korter bij elkander schijnend. Als bekken van loerende dieren hangen de hengelende hijschbalken van boven uit de zolders voorover, allen naast elkander van alle huizen naast elkander. In het einde van de straat de lucht beneveld, als mistig door de stof uit de ontelbare ramen.
Altijd maar hetzelfde: de eene zoo de andere straat. De Govert Flinck en de Jan Steen en anderen. De eene is een nette straat. De andere minder net.
Studenten zwabberen, zwaaien met de stokken, tikken meiden gelijkvloers of wenken één hoog, twee hoog, drie hoog; deze lachen, vliegen naar de deuren gauw in hun witte ochtend kleeren, openen gauw en heimelijk met de deur maar op een kiertje, trekken ze naar binnen vlug bij de mouwen van hun jas met hun blanke bloote armen in een wip, want zij smokkelen gaarne binnen jonge mannen, wat niet mag weten de oude rijkaard, die alléén komt tusschen vijf en zessen. Aan zijn vrouw geeft hij dan op, dat hij bitteren gaat in Doctrina met den ouden dien en den ouden anderen.
Heeren loeren naar omhoog, vallen over kinderen, die op den weg gehurkt zitten aan het spelen. Meiden loeren naar omlaag, tillend met de bloote blanke armen met de witte fijne handen de kijkgordijnen, wenken met de fijne handen.
Kinderen woelen door elkander, dansen plechtig op de tonen van de orgel, die gedraaid wordt door een man, die steeds naar boven kijkt tegen al de dichte vensters en de neêre witte gordijnen. Witte handen komen dan uit vele ramen, gooien centen gedraaid in witte papiertjes naar de vrouw met het bakje, die rondzoekt op den grond naar de plotseling klinkende centen, zij kijkt naar boven om te bedanken, maar ziet dan niets als de dichte kijkgordijnen.
Warmoesstraat
De draaiorgel speelt in wentelend geklaag. Uit de koperen buizen in het lamlendig gedraai, stijgen de schallende tonen langs de gevels der huizen,
der oude, ivoorgestreepte huizen.
De regen valt neer in zachten drup.
Het asphalt glimt in den stervenden dag.
Boven het blinkend geharrewar der oude, gebeeldhouwde gevels, in een grijzen strook staat de dag, de stervende dag in de lucht.
De draaiorgel bruischt in slingerend geklaag door de ruimte der straat en plettert de muren, in golvend gepletter, langs steenen en vensters kletterend, in hagelend gespartel van heldere zangen, in weenenden gang.
In het luidende roepen van vensters met karren valt de motregen neêr, op de kleppen der petten der vensters, in het voetengeklets der rennende menschen.
Vaal glimmen de glazen in den grijzenden dag, die wegsmelt naar boven in de bleekende lucht.
In vollen draf de broodkar rijdt, hoog op zit de knecht die laat draven de hit.
In langzamen draf, met regelmatig geklets, de hoefslag van ’t paard voor ’t rijtuig dat rolt.
In ruisschende zij, met breedschonkig gedribbel, gaan de hoeren voorbij, wandelend voorzichtig onder de schermen, die druipen, rouwzilver in den stervenden dag.
Frans Erens (23 juli 1857 – 5 december 1936)
De Amerikaanse schrijver Hubert Selby jr. werd op 23 juli 1928 in Brooklyn, New York geboren. Hij maakte de middelbare school niet af, maar monsterde aan bij de grote vaart. In het laatste jaar van WO II bezocht hij op deze manier ook Europa. Door tuberculose raakte Selby verslaafd aan morfine. De rest van zijn leven zou vooral in het teken van zijn verslavingen komen te staan. In “Last exit to Brooklyn” (1964) stonden zes korte verhalen over drugsgebruikers en perverselingen. “Last exit to Brooklyn” werd verboden in Italië en leidde in Engeland tot een lang proces. In 1989 werd het boek verfilmd met Jennifer Jason Leigh. “The room” (1971) is een roman over een gevangene. Hubert Selby kon hiervoor zijn eigen ervaringen als veroordeelde gebruiken. Ook hij moest verplicht afkicken van zijn heroïneverslaving. De laatste jaren was Hubert Selby verbonden aan de universiteit van Zuid-Californië.
Uit: Last Exit to Brooklyn
“They sprawled along the counter and on the chairs. Another night. Another drag of a night in the Greeks, a beatup all night diner near the Brooklyn Armybase. Once in a while a doggie or seaman came in for a hamburger and played the jukebox. But they usually played some goddam hilbilly record. They tried to get the Greek to take those records off, but hed tell them no. They come in and spend money. You sit all night and buy notting. Are yakiddin me Alex? Ya could retire on the money we spend in here. Scatah. You dont pay my carfare…
24 records on the jukebox. They could have any 12 they wanted, but the others were for the customers from the Base. If somebody played a Lefty Frazell record or some other shitkicker they moaned, made motions with their hands (man! what a fuckin square) and walked out to the street. 2 jokers were throwing quarters in so they leaned against the lampost and carfenders. A warm clear night and they walked in small circles, dragging the right foot slowly in the hip Cocksakie shuffle, cigarettes hanging down and rolled in front. Squinting. Spitting. Watching cars roll by. Identifying them. Make. Model. Year. Horse power. Overhead valve. V-8. 6, 8, a hundred cylinders. Lots a horses. Lots a chrome. Red and Amber grill lights. Yasee the grill on the new Pontiac? Man, thats real sharp. Yeah, but a lousy pickup. Cant beat a Plymouth for a pickup. Shit. Cant hold the road like a Buick. Outrun any cop in the city with a Roadmaster. If ya get started. Straightaways. Turns. Outrun the law. Dynaflows. Hydramatics. Cant get started. Theyd be all overya before ya got a block. Not in the new 88. Ya hit the gas and it throwsya outta the seat. Great car. Aint stealin nothin else anymore.”
Hubert Selby jr. (23 juli 1928 – 26 april 2004)
De Duitse schrijver Kai Meyer werd geboren op 23 juli 1969 in Lübeck. Sinds 1995 werkt hij als zelfstandig schrijver, al publiceerde hij zijn eerste boek al toen hij 23 jaar was. Sindsdien heeft hij zo’n veertig boeken voor jongeren en volwassenen geschreven en daarnaast ook nog stripboeken, draaiboeken en hoorspelen. Meyer is een exponent van het magisch realisme. Kenmerkend voor zijn werk is de verbinding van historische personen en gebeurtenissen met fantastische elementen uit de werekd van mythen, sagen en sprookjes.
Uit: Die fließende Königin
“Im Traum begegnete Merle der Fließenden Königin.
Ihr war, als ritte sie auf einem Wesen aus weichem Glas durch die Gewässer der Lagune. Grüne und blaue Schemen umtosten sie, Millionen von Tropfen, so warm wie das Wasser im Inneren ihres Spiegels. Sie umschmeichelten ihre Wangen, ihren Hals, die Flächen ihrer offenen Hände, die sie der Strömung entgegenstreckte. Sie fühlte, dass sie eins war mit der Fließenden Königin, einem Geschöpf so unbegreiflich wie der Sonnenaufgang, wie die Kräfte des Gewitters und der Stürme, so unfassbar wie das Leben und der Tod. Sie tauchten unter der Wasseroberfläche dahin, doch Merle hatte keine Mühe zu atmen, denn die Königin war in ihr und hielt sie am Leben, so als wären sie beide Teile eines einzigen Körpers. Schwärme schillernder Fische zogen an ihrer Seite dahin, begleiteten sie auf ihrem Weg, dessen Ziel für Merle immer unwichtiger wurde. Allein die Reise war es, die zählte, das Einssein mit der Fließenden Königin, das Gefühl, die Lagune zu begreifen und an ihrer Schönheit teilzuhaben.”
Kai Meyer (Lübeck, 23 juli 1969)
De Amerikaanse schrijver Raymond Thornton Chandler werd geboren in Chicago op 23 juli 1888. Samen met Dashiell Hammett en James M. Cain (de Californische School) was hij één van de vaders van het ‘Hard-boiled’ detectivegenre. Hij schreef slechts 7 misdaadromans en ruim 24 korte verhalen, die tot klassiekers uitgroeiden en van grote invloed waren op andere schrijvers
Uit: The Long Goodbye
“The first time I laid eyes on Terry Lennox he was drunk in a Rolls-Royce Silver Wraith outside the terrace of The Dancers. The parking lot attendant had brought the car out and he was still holding the door open because Terry Lennox’s left foot was still dangling outside, as if he had forgotten he had one. He had a young-looking face but his hair was bone white. You could tell by his eyes that he was plastered to the hairline, but otherwise he looked like any other nice young guy in a dinner jacket who had been spending too much money in a joint that exists for that purpose and for no other.
There was a girl beside him. Her hair was a lovely shade of dark red and she had a distant smile on her lips and over her shoulders she had a blue mink that almost made the Rolls-Royce look like just another automobile. It didn’t quite. Nothing can.
The attendant was the usual half-tough character in a white coat with the name of the restaurant stitched across the front of it in red. He was getting fed up.
“Look, mister,” he said with an edge to his voice, “would you mind a whole lot pulling your leg into the car so I can kind of shut the door? Or should I open it all the way so you can fall out?”
The girl gave him a look which ought to have stuck at least four inches out of his back. It didn’t bother him enough to give him the shakes. At The Dancers they get the sort of people that disillusion you about what a lot of golfing money can do for the personality.”
Raymond Chandler (23 juli 1888 – 26 maart 1959)