De Nederlandse schrijver en dichter Rogi Wieg werd geboren op 21 augustus 1962 in Delft. Zie ook mijn blog van 21 augustus 2006.
DROOM
Er waren een tafel, wat kaarsen
en een brood.
Mijn ouders liepen nader,
herrezen uit de dood.
Er waren twee gezichten,
heel dicht bij elkaar.
Zij lagen op een bed
gemaakt van mensenhaar.
Er sprong iets op,
ik weet niet wat het was.
Ik hoorde hoe mijn vader
een novelle las.
800 jaar
God hebbe mijn ziel,
als God mijn ziel maar
niet heeft.
Laat mij 800 jaar leven,
al zegt men mij: ‘Is dat
een leven, een oude man
die men geen vrouw kan geven?’
Nee, laat mij daarom doodgaan,
juist op tijd, als de mens
moe naar het werk gaat, als God
mijn ziel ooit hebben wil
en voor mij zingen kan:
I Say A Little Prayer.
Het laatste maanlicht
Doodgaan is een vak. Ik heb geen vak geleerd.
In het laatste maanlicht bezing ik mijzelf
als ware ik onvervangbaar groot. Verkeerd
is niet het lijf te zien als gewelf
van de ziel, maar de ziel is slechts as, aarde,
waaroverheen het late maanlicht vaarde
alsof het een dodenschip was, geen romantiek;
mijn hartencellen delen zich tot nieuw ziek
hersenweefsel. Het schip maakt water, zakt schuin
de aarde in. Kapitein zijn is een mooi beroep
als je niet weerkeert in een wrakke sloep,
met daarin lachende, kaartende wormen.
Ook kaarten is een vak, rode hartenaas
is de kaart die mij ontbreekt, zwart is de baas.
Rogi Wieg (Delft, 21 augustus 1962)
De jonge Rogi Wieg
De Engelse schrijver en illustrator Aubrey Vincent Beardsley werd geboren op 21 augustus 1872, Brighton. Zijn werk wordt gerekend tot de stroming van de jugendstil of art nouveau.
Hij werkte mee aan het belangrijke literaire tijdschrift de ‘Yellow Book’ dat verscheen tussen 1894 en 1897, was er de eerste art director van en publiceerde vele illustraties in het blad. Hij maakte zijn platen gewoonlijk met inkt, waarbij grote donkere vlakken contrasteren met witte of lege vlakken. Beardsley illustreerde Oscar Wildes Salomé en een luxe uitgave van Sir Thomas Malory’s Morte d’Arthur. Hij schreef Under the Hill, een onvoltooide erotische vertelling, losjes gebaseerd op de legende Tannhäuser. Beardsley stierf op 25-jarige leeftijd aan tuberculose.
The Ballad of a Barber
Here is the tale of Carrousel,
The barber of Meridian Street.
He cut, and coiffed, and shaved so well,
That all the world was at his feet.
The King, the Queen, and all the Court,
To no one else would trust their hair,
And reigning belles of every sort
Owed their successes to his care.
With carriage and with cabriolet
Daily Meridian Street was blocked,
Like bees about a bright bouquet
The beaux about his doorway flocked.
Such was his art he could with ease
Curl wit into the dullest face;
Or to a goddess of old Greece
Add a new wonder and a grace.
All powders, paints, and subtle dyes,
And costliest scents that men distil,
And rare pomades, forgot their price
And marvelled at his splendid skill.
The curling irons in his hand
Almost grew quick enough to speak,
The razor was a magic wand
&
nbsp; That understood the softest cheek.
Yet with no pride his heart was moved;
He was so modest in his ways!
His daily task was all he loved,
And now and then a little praise.
An equal care he would bestow
On problems simple or complex;
And nobody had seen him show
A preference for either sex.
Illustratie van Beardsley
How came it then one summer day,
Coiffing the daughter of the King,
He lengthened out the least delay
And loitered in his hairdressing?
The Princess was a pretty child,
Thirteen years old, or thereabout.
She was as joyous and as wild
As spring flowers when the sun is out.
Her gold hair fell down to her feet
And hung about her pretty eyes;
She was as lyrical and sweet
As one of Schubert’s melodies.
Three times the barber curled a lock,
And thrice he straightened it again;
And twice the irons scorched her frock,
And twice he stumbled in her train.
His fingers lost their cunning quite,
His ivory combs obeyed no more;
Something or other dimmed his sight,
And moved mysteriously the floor.
He leant upon the toilet table,
His fingers fumbled in his breast;
He felt as foolish as a fable,
And feeble as a pointless jest.
He snatched a bottle of Cologne,
And broke the neck between his hands;
He felt as if he was alone,
And mighty as a king’s commands.
The Princess gave a little scream,
Carrousel’s cut was sharp and deep;
He left her softly as a dream
That leaves a sleeper to his sleep.
He left the room on pointed feet;
Smiling that things had gone so well.
They hanged him in Meridian Street.
You pray in vain for Carrousel.
Aubrey Beardsley (21 augustus 1872 – 16 maart 1898)
De Amerikaanse dichter, schrijver, vertaler en bloemlezer X.J. Kennedy werd geboren in Dover, New Jersey op 21 augustus 1929.Kennedy studeerde aan de Cokombia univ
ersiteit, Na een periode in de marine studeerde hij in de periode 1955 – 1956 ook nog aan de Sorbonne in Parijs en behaalde daarna zijn graad in Engels aan de universiteit van Michigan. Het bekendst is X.J. Kennedy (hij zette de X voor zijn naam om niet met Joseph Kennedy verward te worden) vanwege zijn light verse. Voor zijn eerste bundel Nude Descending A Staircase kreeg hij in 1961 al meteen de Lamont Poetry Prize van de Academy of American Poets.
First Confession
Blood thudded in my ears. I scuffed,
Steps stubborn, to the telltale booth
Beyond whose curtained portal coughed
The robed repositor of truth.
The slat shot back. The universe
Bowed down his cratered dome to hear
Enumerated my each curse,
The sip snitched from my old man’s beer,
My sloth pride envy lechery,
The dime heId back from Peter’s Pence
with which I’d bribed my girl to pee
That I might spy her instruments.
Hovering scale-pans when I’d done
Settled their balance slow as silt
While in the restless dark I burned
Bright as a brimstone in my guilt
Until as one feeds birds he doled
Seven our Fathers and a Hail
Which I to double-scrub my soul
Intoned twice at the altar rail
Where Sunday in seraphic light
I knelt, as full of grace as most,
And stuck my tongue out at the priest:
A fresh roost for the Holy Ghost.
Nude Descending a Staircase
Toe upon toe, a snowing flesh,
A gold of lemon, root and rind,
She sifts in sunlight down the stairs
With nothing on. Nor on her mind.
We spy beneath the banister
A constant thresh of thigh on thigh —
Her lips imprint the swinging air
That parts to let her parts go by.
One-woman waterfall, she wears
Her slow descent like a long cape
And pausing, on the final stair
Collects her motions into shape.
Little Elegy
for a child who skipped rope
Here lies resting, out of breath,
Out of turns, Elizabeth
Whose quicksilver toes not quite
Cleared the whirring edge of night.
Earth whose circles round us skim
Till they catch the lightest limb,
Shelter now Elizabeth
And for her sake trip up death.
X.J. Kennedy (Dover, 21 augustus 1929)
De Franse schrijver, scenarioschrijver, documentairemaker en filmer Frédéric Mitterrand werd geboren op 21 augustus 1947 in Parijs. Hij is een neef van de voormalige Franse president François Mitterrand. Hij studeerde o.a. in Nanterre en aan het Institut d’études politiques de Paris. Daarna doceerde hij drie jaar economie, geschiedenis en aardrijkskunde aan de lÉcole active bilingue de Paris. Hij maakte talrijke documentaires voor de televisie en verschillende bioscoopfilms. Daarnaast schreef hij diverse boeken.
Uit: La Mauvaise vie (2005)
“J’aimais la méchante, beaucoup moins que ma mère idéale, mais je l’aimais quand même. Elle occupait toute la place, elle faisait écran entre moi et le reste du monde, et elle m’avait brisé depuis le début. Elle était jeune, presque belle, avec de gros seins ronds qui collaient à son corsage quand elle était en nage. Elle était souvent en nage puisqu’elle était presque tout le temps en colère contre moi. Il m’arrivait de la voir nue dans la salle de bains, elle se déshabillait sous mes yeux, sans gêne et sans me regarder ; je ne comptais pas pour elle ou peut-être que je comptais beaucoup ; elle avait un corps ferme de sportive ; je n’avais pas le choix pour me détourner : c’était elle toute nue à ses ablutions sous le lavabo ou bien la sinistre baignoire où je passerai tôt ou tard.”
Frédéric Mitterrand (Parijs, 21 augustus 1947)
De Amerikaanse schrijver Robert Stone wed geboren op 21 augustus 1937 in New York. Hij publiceerde zijn eerste roman A Hall of Mirrors in 1967 en kreeg er gelijk de William Faulkner Foundation Award voor. Het succes van de roman leidde tot een Guggenheim Fellowship waardoor Stones loopbaan als schrijver en leraar echt van de grond kon komen. Zijn tweede roman Dog Soldiers verscheen in 1974. Hij ontving er in 1975 de National Book Award voor en het boek werd in 1978 verfilmd onder de titel Who’ll Stop the Rain door Karel Reisz, met Nick Nolte in een hoofdrol.
Uit: Bay of Souls
“By gad, sir, Michael Ahearn said to his son, Paul, you present a distressing spectacle.
A few nights earlier they had watched The Maltese Falcon together. Paul, who had never seen it before, was delighted by his father’s rendering of Sydney Greenstreet. Sometimes he would even try doing Greenstreet himself.
By gad, sir!
Paul’s attempts at movie voices
were not subtle but commanded inflections normally beyond the comic repertory of a twelve-year-old boy from a small town on the northern plains. His voice and manner were coming to resemble his father’s.
The boy was lying in bed with a copy of The Hobbit open across his counterpane. This time he was not amused at Michael’s old-movie impressions. He looked up with resentment, his beautiful long-lashed eyes angry. Michael easily met the reproach there. He took any opportunity to look at his son. There was something new every day, a different ray, an unexpected facet reflected in the aspects of this creature enduring his twelvedness.
I want to go, Dad, Paul said evenly, attempting to exercise his powers of persuasion to best effect.
He had been literally praying to go. Michael knew that because he had been spying on Paul while the boy knelt beside the bed to say his evening prayers. He had lurked in the hallway outside the boy’s room, watching and listening to his careful recitation of the Our Father and the Hail Mary and the Gloria ‘ rote prayers, courtesy of the Catholic school to which the Ahearns, with misgivings, regularly dispatched him. Michael and his wife had been raised in religion and they were warily trying it on again as parents.”
Robert Stone (New York, 21 augustus 1937)
De Russische dichter Gennadi Ajgi werd geboren op 21 augustus 1934 in het dorpje Sjajmoerzjino in de Tsjoewasjische republiek, aan de Wolga, 400 km ten oosten van Moskou. Ajgi studeerde aan het Gorki instituut van Literatuur en werkte in het Majakowski museum in Moskou. Zijn eerste gedicht publiceerde hij in 1949 in het Tsjoewasjisch. Pas in 1960 begon hij, op aanraden van zijn vriend Boris Pasternak, in het Russisch te schrijven. Zijn gedichten verschenen in verschillende talen en werden meermaals bekroond. Hij wordt ook regelmatig op internationale poëziefestivals geïnviteerd. Zo was hij te gast op Poetry International in Rotterdam. Ajgi vertaalt ook poëzie uit het Frans in het Tsjoewasjisch en in het Russisch.
OCHTEND IN AUGUSTUS
we houden de dag voor ons verscholen
ontwaren ongewild
zoals in de kamer de bladeren in de tuin
en de dag houdt zich vredig schuil
ergens hier in dit huis waar kinderen spelen – ongeacht ons
wij hebben er niets mee te maken
dat dit licht jou mag creëren en uitvoerig tonen
en dat zij die voor altijd voor altijd heengaan
ondertussen de afdruk ontvangen:
alle ramen en deuren staan overal voortdurend open
takjes verslinden het licht
van de deining van het integrale tussenlicht
van het lijden in ons
en van wat boven ons is verheven
waar achter reeds lang
de weerkaatsing van de beschroomde verschijningsvorm werd
bewaard
in het allerdiepste eerste licht.
DOOD
Ze neemt de sjaal niet van het hoofd,
mama sterft,
en voor één enkele keer
ween ik om dit zielige zicht
van haar zelf geweven japon.
Oh, hoe stil de sneeuw
alsof geëffend door de vleugels
van de demon van gisteren,
oh, hoe riant de bergen van sneeuw,
alsof zij de heidense bergen –
bedekken
offergave.
Maar de sneeuwvlokken
dragen aldoor met zich naar de aarde
het onleesbaar schrift van god.
Vertaald door Lut Seys
Gennadi Ajgi (Sjajmoerzjino, 21 augustus 1934)
De Zwitserse schrijver, dramaturg en redacteur Lukas Holliger werd geboren op 21 augustus 1971 in Basel. Daar studeerde hij ook germanistiek, kunstgeschiedenis en geschiedenis. Van 1999 tot 2003 was hij medeleider van „Raum 33“ in Basel. En tot 2007 ook medeleidinggevende van de schrijverswerkplaats van het Theater Basel. Hij werkte als cultuurredacteur voor de Zwitserse televisie. Sinds 2004 is hij dramaturg bij de Theatertagen Basel. Holliger schreef diverse theaterstukken alsmede enkele libretti, waaronder dat van de opera Der schwarze Mozart van Andreas Pflüger
Uit: DER SCHWARZE MOZART
POLIZIST: Das ist zum Brüllen.
Alle veranstalten Maskeraden,
wenn sie unerkannt bleiben wollen.
Ich mach’s umgekehrt.
Ich zieh mein Polizistenkostüm aus.
Und schon bin ich irgendwer.
Dasitzen wie ein Durchschnittsmensch aber heimlich in der Hosentasche:
Dienstwaffe, Handschellen, Funkgerät.
Das beruhigt dich, hm?
PATRICK: Ja, danke, Herr Polizist.
POLIZIST: Jetzt erzähl mir Witze!
Auftritt Glatzkopf mit Mullbinden um den Kopf und Anglerausrüstung.
GLATZKOPF: Hoppla!
Dachte nicht, dass der Affe noch mal aufkreuzt.
POLIZIST: Lange nicht gesehen.
PATRICK: Ihr kennt euch?
GLATZKOPF: Ich hatte Gehirnerschütterungen.
Zwei Tage vergessen, wo ich wohne.
Welche Staatsbürgerschaft?
Jetzt hab ich’s wieder.
POLIZIST: Das ist mein Glas!
GLATZKOPF: zu Patrick: Einen Doppelten, du schwarzer Bumerang.
Zum Polizisten:
Dachte wirklich, den Kerl siehst du nicht mehr.
Der versteckt sich bei den Affen im Zoo.
Wo er hingehört.
Aber so ist das. Er braucht mich.
PATRICK: Ich brauche den Job.
POLIZIST: Studiert Nationalökonomie.
PATRICK: Studieren ist teuer.
GLATZKOPF: Warum studieren, bist du nicht wichtig genug?
Seine Angst ist, was ihn wichtig macht.
Apropos Angst, du kannst unsere Autos waschen.
Dem Gruppenführer passt es Donnerstags.
PATRICK: Donnerstags?
GLATZKOPF: Donnerstag ist Volkswagentag.
zum Polizisten:
Ich bin dann beim Fischen.
Wie immer.
Lukas Holliger (Basel, 21 augustus 1971)