Oek de Jong, Willem Jan Otten, Gabriel Loidolt, Matthieu Gosztola, Cynthia Mc Leod, Herbert Kranz, Roy Alton Blount Jr, Hugh McCrae, Jacky Collins, André Salmon, Juliette Adam, Eugène Pottier

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2007 en ook mijn blog van 4 oktober 2008.

Uit: Brief aan een jonge Atlas

„Vriend, je schijnt de Verzengde Luchtstreek te naderen. Wat een gloedvolle brief. Met name de laatste bladzijde is vrijwel onleesbaar. Viel het licht in de hotelkamer uit? Heb je die golvende zinnen in duisternis geschreven? Waarom kon je niet op het daglicht wachten? Met veel geduld heb ik dat Arabische handschrift bestudeerd. Nu eens leek die laatste bladzijde me een visioen, dan weer verward geklets. Hoe het ook zij: ik maak me zorgen.
Dat het lijden je heeft aangetrokken sedert je aan loszittende melktandjes wrikte – dat wist ik. Dat seksualiteit voor jou, ondanks alle affaires, vooral een zaak van de geest is – dat zie ik in je schilderijen. Dat je bij het schrijven van brieven graag verschillende talen dooreen gebruikt en de spraakkunst naar je hand zet – daaraan was ik gewend geraakt. Maar dit, deze regel: bind mij op uw altaar. Zo lees ik in je hanepoten. Bind mij op uw altaar en tref mij met een zonnesteek.
Neem me niet kwalijk, maar waarschijnlijk is de zon je al in je kop geslagen, voordat je, daar in Zagora, de rand van de woestijn bereikte.
Je beschrijvingen van Marokko stemmen me weemoedig. De medina’s. Die geur van stof, zweet en rottend fruit ruik ik tijdens de heetste zomerdagen ook wel eens op de Dappermarkt. Je torst de hitte als een loden mantel. Daar doe je het toch voor? Sommige moskeeën zijn toegankelijk – geld!
In de moskeeën breng je de heetste uren van de dag het prettigste door. Het lawaai van de stad verdwijnt, nadat je je schoenen hebt achtergelaten bij de zwakzinnig geworden bedelaars in de poort. Koel en schoon marmer. Je wast hoofd en handen bij het fonteintje op de binnenplaats. Liggend op de rieten matten onder de arcades, volg je de zwaluwen, die langs de gewelven scheren. Je luistert naar het reutelen van het water, naar het gemummel van oude mannen, en je zet het mes in de meloen.
De eindeloze busritten vind jij dus ook het beste onderdeel van de reis. En je hebt dezelfde fout gemaakt als ik: water drinken in de bus. Zodra je daar mee begint, krijg je steeds meer dorst en zit je na enkele uren als een klotsende waterzak in die hobbelende bus. Kijk naar de edele Berbers. Urenlang bewegen zij zich niet. Overigens bestaat er voor je dromerigheid in de bussen een simpele verklaring. Dromerigheid ontstaat door het onophoudelijk waarnemen van voorbijglijdende dingen. Als bij het staren naar het water van een rivier. De geest raakt in verstrooiing. Wonderlijk is het dat juist daar, in het vage, in de monotonie, dikwijls ideeën ontstaan.“

Oek_de_Jong

Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Otten schrijft poëzie, verhalend proza, toneel, kritieken, artikelen, beschouwingen en essays. Hij groeide op in de Amsterdamse Rivierenbuurt en in Laren (NH). In 1973 debuteerde hij als dichter met de bundel Een zwaluw vol zaagsel. Van 1989 tot 1996 was hij redacteur van Tirade. Na het verschijnen van zijn roman Ons mankeert niets in 1994 raakte Otten betrokken in de discussie over het euthanasie-vraagstuk. Naar aanleiding van zijn bekering tot het katholieke geloof (enige tijd nadat zijn echtgenote hetzelfde had gedaan) publiceerde hij in 1999 Het wonder van de losse olifan
ten, een
rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie. In 2004 verscheen zijn roman Specht en zoon die op 2 mei 2005 bekroond werd met de Libris Literatuur Prijs. In deze roman vertelt Willem Jan Otten het verhaal van portretschilder Felix Vincent die van de rijke industrieel Valéry Specht de opdracht krijgt zijn gestorven zoon te schilderen.

 

De winter uit

 

Je hebt op schoot

een baby, van de buren,

niet van ons.

 

Is het gebeurd

wat ik vanmorgen

heb bespeurd?

 

Het bad liep vol

vanmorgen vroeg.

 

Ik dorst te weten dat

wat jij als een gedicht

nog net verzweeg:

 

ze is er weer,

bij ons, bij ons.

Ik hield mijn mond.

 

Het bad liep vol

vanmorgen vroeg.

 

Jij neuriede.

Daarop gorgelden

de graven leeg.

 

Je hebt op schoot

de babybuur, plons plons

en ach, hou nu mijn mond.

 

 

Korte toespraak tot mijn zonen wanneer zij op kamers gaan wonen

Zonen, tweemaal heb ik heel de mensheid voortgebracht zien zijn.

Allebei de keren kwam zij naakt en kledder voort uit Von,

hangend aan haar poten als gestroopt als een konijn

tussen duim en vingers van een stoïcijn die haar een lel

verkocht en zij bleek jullie, telkens één, een dubbelklappend,

krijtend, alles vergend dier met, wisten wij meteen, een ziel.

 

Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,

het is gekreten voor je weet wat krijten is, het klinkt als nee,

maar krijt van ja, het is, jawel, het is als alle amens samen,

de laatste zucht is het te baren door he
t onuitsprekelijkst gebed.

 

We hebben ja gezegd, ons eerste naakte amen was er eerder zelfs

dan onze naam, en steevast zal de kwestie zijn: waar hebben wij

ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer dan wij?

 

Vraag waar je mee begonnen bent, vrees in de weeënstorm

van zeker nee, wanneer je alles weet wat zeker wordt geweten,

vrees daar je ja en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.

 

Otten

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Oostenrijkse schrijver Gabriel Loidolt werd geboren op 4 oktober 1953 in Eibiswald. Hij studeerde electrotechniek en filologie in in München en Graz. Na jarenlang gewerkt te hebben als lector aan een universiteit in het buitenland werd hij actief in verschillende culturele verengingen. In 1988 debuteerde hij met de roman Der Leuchtturm. Sinds enkele jaren is hij zelfstandig schrijver.

 

Uit: Yakuza

 

„Als ich von der Zeitung aufsah, um meinen Augen eine Pause zu gönnen, bemerkte ich eine Frau, die mit halb suchenden, halb irrenden Blicken zwischen die runden Marmortische in meine Richtung schlenderte. Ich war versucht, ihren zögerlichen Weg zu verfolgen, um zu sehen, wen sie wohl ansprechen würde, denn mir war nicht entgangen, dass sie eine kalte Zigarette zwischen den Fingern hielt. Verbat mir das jedoch bald. Das Kapitel Frauenbekanntschaften hatte ich längst abgehakt, und die Frau hätte meine Tochter sein können.

Zu meiner Verwunderung tauchte sie an meinem Tisch auf, beugte sich, die Zigarette vor ihre Lippen haltend, zu   mir herab und sagte in bestem Deutsch, aber mit slawischem Akzent: – Verzeihung, ich habe gehört, Sie sind ein Meister Ihres Fachs. Könnten Sie sich vorstellen, Ihre Kunst auch mir angedeihen zu lassen?

Obwohl die Frage harmlos, ja fast peinlich logisch war, bedachte man meinen Beruf, hatte ich für Momente ein Gefühl, das ich bald als lächerlich abtat: Mir schien, diese Frau könne mein Leben, das seit vielen Jahren in der schönen Sinnlosigkeit meiner Kunst verrann, in eine bestimmte Richtung treiben und mich, dessen einziges Verdienst wohl nur die Unbescholtenheit war, obwohl ich einmal die Gelegenheit gehabt hatte, straflos zum Henker, nein, Mörder, zu werden, am Ende ins Gefängnis bringen.

Ich legte die Zeitung auf dem Tisch ab, ohne die Pfeife aus dem Mund zu nehmen, und griff nach den Streichhölzern: Der Flammenschein holte ein Gesicht aus dem Halbdunkel, das auch im Winter den Teint von Honig beibehalten würde, und es war eine Haut, wie sie Weiße selten haben – der großzügige Ausschnitt ließ keinen Zweifel offen.

Die Frau bedankte sich und nahm mir gegenüber Platz. Alles an ihr, das herbstgrüne Kostüm, die Uhr, das Armband die Perlenkette, wirkte teuer, zum Teil sogar protzig, sodass ich sie, wäre sie mir in einer Hotelbar begegnet, vielleicht mit einer bestimmten Sorte Frau verwechselt hätte. Gleichzeitig war sie immerhin so schön, dass ich sogar aus den Augenwinkeln merkte, wie die Gäste, vornehmlich Studenten ohne Geldsorgen und deren weibliche Begleitung, tuschelten.”

loidilt

Gabriel Loidolt (Eibiswald, 4 oktober 1953)

 

De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Mans (Sarthe). Hij studeerde piano en compositie, literatuur en menswetenschappen. In 2007 kreeg hij voor zijn essay Sur la musicalité du vide de Prix des découvreurs als jongste schrijver die deze prijs ooit in ontvangst mocht nemen. Zijn gedichten werden gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Ook werkt hij als criticus voor Histoires Littéraires en als fotograaf.

 

 

aujourd’hui
Une fille a posé son sourire
Sur une épaule
Sur mon épaule

 

est-ce qu’on hérite notre sourire
de quelqu’un

 

Je n’ai pas pu m’abstenir de suivre Lydé

 

le bouton de la chemise de nuit
comme obstacle du désir

 

Quand je me suis déshabillé
Des ombres
de son corps et de l’arbre

 

Les coqs riaient déjà.

 

           

                  *

 

Sarajevo
le bleu d’azur du ciel

 

Une balle qui se perd
Dans le corps d’un enfant

 

Il tombe
la couleur du cinabre sur le sol
Il n’a pas eu le temps de tomber amoureux
Il est resté enfant

 

c’est peut-être préférable

 

Il n’a pas eu à chercher chez tous les êtres
Le regard d’une fille rencontrée par hasard
Et puis laissée dans le cours de la vie
Comme l’eau
qui goutte du robinet

 

M_Gosztola

Matthieu Gosztola (Mans, 4 oktober 1981)

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri Mc Leod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2006 en ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: Herinneringen aan Mariënburg

Lila Gobardhan-Rambocus

De bij Vaco aan de Domineestraat uitgegeven roman Herinneringen aan Mariënburg
beschrijft de levensgeschiedenis van Sita. Zij werd geboren als oudste dochter van Susila Sahaldeo. Susila was beslist geen gewone koeliemeid: in haar eigen land behoorde ze tot een schatrijke familie. Haar vader was grootgrondbezitter, de belangrijkste man in een dorp niet ver van Bombay in het voormalige Brits-Indië. In 1888 kwam Susila naar Suriname en werd tewerkgesteld in het huis van de directeur van de suikeronderneming Mariënburg. Deze directeur, de Schot Mavor, begon een buitenechtelijke verhouding met haar en hieruit werden twee dochters geboren. In 1902 werd Mavor vermoord tijdens een opstand op de plantage als gevolg van de zoveelste loonsverlaging. De opstand werd bloedig onderdrukt: er vielen rond de twintig doden, de lijken werden op een geheimgehouden plek in een massagraf gedeponeerd tussen twee lagen ongebluste kalk.

Susila werd na de dood van Mavor als kindermeisje tewerkgesteld op plantage Peperpot. Haar kinderen werden haar afgenomen en werden ondergebracht in een weeshuis van de r.-k.-missie. Het jongste meisje Damayanti werd geadopteerd door een echtpaar dat kort daarop naar Engeland terugkeerde. Sita bleef bij de nonnen tot ze op eigen benen kon staan.

Net als haar moeder kreeg Sita een relatie met haar werkgever, die twee (buitenechtelijke) kinderen bij haar verwekte. Na de dood van deze werkgever trouwde Sita met een creoolse oppasser en ze ging terug naar Mariënburg toen haar man daar een baan aangeboden kreeg. Op Mariënburg hoorde ze hoe het de plantage verging en dat er van tijd tot tijd allerlei onverklaarbare ongelukken gebeurden. De bevolking fluisterde dat het te maken had met schuldaflossing (paiman/kwalat), omdat de nabestaanden geen afscheid hadden kunnen nemen van de doden die tijdens de ongeregeldheden (in 1902) gevallen waren. Omdat ze niet wisten waar het massagraf lag.

Sita’s dochter stierf kort na de geboorte de zogenoemde wiegendood (ook een paiman?) en vanaf toen was het leven op Mariënburg een kwelling voor haar.”

Mc Leod

Cynthia Mc Leod (Paramaribo, 4 oktober 1936)

 

De Duitse schrijver Herbert Kranz werd geboren op 4 oktober 1891 in Nordhausen. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

Uit: Ubique Terrarum. Im Stich gelassen

GG wachte auf. Vom Zelteingang her schimmerte Morgenlicht. Er sah auf seine Armbanduhr. Der leuchtende Zeiger stand genau auf der leuchtenden Fünf. Jeden Morgen wachte GG um fünf Uhr auf, weil die Träger lärmten. Jeden Morgen ärgerte er sich darüber, dass sie sich nicht daran gewöhnen konnten, leise zu sein. Aber jetzt vernahm er nichts. Er war aufgewacht, weil es so still war.
Er freute sich, dass sie endlich auf ihn gehört hatten. Es war eben doch gut mit diesen dunkelbraunen Männern der Mahori Berge auszukommen, die sie in Tschitral angeworben hatten. Man musste nur Geduld haben. Es dauerte lange, bis sie begriffen hatten, was die weißen Sahibs wollten, weil ihnen deren Gedanken und Wünsche im Grunde unbegreiflich waren. Warum sollten sie leise sein, wo es doch so herrlich war, beim Wasserholen, beim Feuermachen zu singen, dass es von den Bergen widerhallte?
Aber er hörte ja überhaupt keinen Laut! Jetzt horchte GG angespannt – wahrhaftig, es war totenstill draußen, und mit einem Male überkam es ihn: Gefahr!
Er streifte den Schlafsack ab. Er fuhr in die Sandalen, Buschhemd und kurze Hose hatte er an. Hinaus aus dem Zelt – aber vorher noch rasch den Griff zu seiner Pistole. Er schob sie in die rechte Hosentasche. Jetzt stand er draußen in der Morgendämmerung.
Ein Blick, und er sah, weshalb es so still war: die Träger waren fort. Heimlich hatten sie sich in der Nacht davongemacht. Mitten in den Bergen hatten sie die Sahibs im Stich gelassen.
Er weckte die Kameraden nicht. Er dachte überhaupt nicht daran.
Er fragte sich auch nicht, was denn nun weiter werden solle, wo sie ohne Träger so gut wie hilflos waren. Er hatte nur einen Gedanken. Er stürzte zu den Kisten, in denen ihr Gepäck verstaut war.
Da lagen sie, sorgfältig aufgestapelt, wie die Londoner Firma Fortnum & Mason sie unübertrefflich geliefert hatte, aus gut getrocknetem Holz, sorgfältig zusammengefügt, mit Zink beschlagen, wasser- und luftdicht imprägniert. Einzeln konnten sie als Sitz dienen. Zu vieren in einer Reihe gaben sie eine Bettstelle, drei waren als Stuhl und Tisch verwendbar, und vier, auf kunstvolle Art verbunden, gaben ein Boot, in dem man einen Fluss überqueren konnte. Sie waren als Wasserfass, ja als Badewanne zu verwenden, und keine wog mehr als 25 Seers (23 Kilo), denn das war das höchste Gewicht, das ein Träger schleppte.”

 

Kranz2

Herbert Kranz (4 oktober 1991 – 30 augustus 1973)

 

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur  Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: Long Time Leaving: Dispatches from Up South

 

„This was written before the midterm elections of 2006, in which, as we now know, America-even as far South as Virginia-began to take my advice. Much remains to be seen.

Down South recently I read a letter to the editor that sought a middle ground on glossolalia. Apparently controversy has been high among Southern Baptists as to whether speaking in tongues should be embraced doctrinally. The writer began as follows:

“I have never, as far as I am aware, been inspired to speak in tongues myself, but …”

As far as I am aware.

Aw, man, I miss that stuff.

Best I recollect, I have not personally been swallowed by a whale, as such, but …

I moved to the Northeast thirty-eight years ago. By now, you’d think I would have left the South. But I keep needing to get back down there. As long as I can get back out again.

In October 2001, an American flag was stolen in Massachusetts and another one in North Carolina. I know of the first from a photograph in the Berkshire Eagle, of Pittsfield, Massachusetts, in which a reproachful-looking elderly couple are holding up a hand-lettered cardboard sign that says PLEASE RETURN OUR FLAG. SHAME ON YOU. I know of the second from a photograph in the Independent Weekly of Chapel Hill, North Carolina, in which an angry-looking middle-aged man is standing beneath professional plastic-letter signage, bolted onto the front of his house and floodlit, that says, I HOPE THE SORRY PIECE OF [—-] WHO STOLE MY U.S. FLAG DISPLAYS IT WITH PRIDE.

The thinking is clearer in the Northern sign. There is more going on in the Southern one. And it’s more flagrant. “Her lyricism can be flagrant,” writes Margo Jefferson (about Carson McCullers), in The New York Times. “But what Southern writer isn’t flagrant about something?”

Generalizations about the South, unless I am making them, usually put me off, but that one is mannerly enough, for one thing, to be couched as a question. And I don’t know where Margo Jefferson grew up, but I know she is African American and a Jefferson, therefore at least somewhat Southern rooted, therefore not a writer whom I suspect of retaining, autonomically, as a chicken does a piece of gizzard grit, this calcified given: “My cultural hegemony may be pretty well played out [or on the verge of succumbing to barbarism], but at least I’m not Southern.”

 

Roy_blount_2007

Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis,  4 oktober 1941)

 

 

De Australische dichter en schrijver Hugh Raymond McCrae werd geboren op 4 oktober 1876 in Melbourne. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Never Again 

 

She looked on me with sadder eyes than Death,

And, moving through the large, autumnal trees,

Failed like a phantom on the bitter breath

Of midnight; and the unillumined seas

Roared in the darkness out of centuries.

 

Never on earth, or in the holy sky,

Beyond the limits of the secret ring

God walls about His Kingdom jealously,

Has ever been a fairer, sweeter thing

Than she: more fair than all imagining.

 

Never again! though I should waste the hours

To search the galleries of angels thro’,

Or, in the exhalation of the flowers,

Gaze for her spirit, tremulous as dew,

To reascend the unfathomable blue.

 

McCrae

Hugh McCrae (4 oktober – 1876 – 17 februari 1958)
Portret door F. Monteath

 

De Britse schrijfster Jacky Collins werd geboren in Londen op 4 oktober 1937.  Jackie Collins heeft zesentwintig romans op haar naam staan, waarvan er wereldwijd meer dan 400 miljoen zijn verkocht. Haar boeken beschrijven voornamelijk het leven van rijke en beroemde personages uit de rijke Hollywoodse filmsterrenscène. Hoewel ze aanvankelijk graag actrice wilde worden, net als haar zus Joan, stortte ze zich uiteindelijk toch op het schrijverschap. Ze had direct succes met haar eerste boek, The World is Full of Married Men, uit 1968. Dit boek werd meteen een bestseller. Nadien schreef Collins de ene bestseller na de andere. Met Hollywood Wives brak ze in 1983 internationaal door. Een aantal romans is verfilmd of bewerkt tot miniseries op televisie. In 1998 had Collins zelfs een eigen televisieshow, Jackie Collins Hollywood, een programma dat dagelijks werd uitgezonden en waarin beroemde acteurs te gast waren.

 

Uit: Married Lovers

 

Anya Anastaskia was an exquisite child. From the moment she was born in a small village outside the city of Grozny, in the Republic of Chechnya, people commented on her fair looks. Her mother – a former Russian ballerina – was not surprised, for she had fallen in love and left Moscow to spend her life with Vlad Anastaskia – a farmer – and the most handsome man she had ever laid eyes on. Anya was born on 1 August 1985, a home birth with no complications. Not only was she beautiful, she was also a sunny-dispositioned and extraordinarily sweet child. The Anastaskia family lived a peaceful life, that is until the Chechen-Russian war, which started in 1994 when Anya was just nine years old. At first it seemed as if the fierce fighting between the Chechens and the Russians would not affect the Anastaskia family. But that was not to be; Anya’s father was called to the city to fight and never returned.

Anya’s mother was heartbroken. She seemed to lose all will to live, and before the war ended in 1996 she went to sleep one night and never woke up. Anya was eleven, alone and petrified. A neighboring family took her in, but they were not kindly people and treated her harshly. It did not help that Anya’s ethereal and somewhat delicate beauty – inherited from her mother – upset Svetlana, the daughter of the family – a stocky, darkly vicious girl with a cruel tongue. Although Svetlana was only a few years older than Anya, she treated the younger girl as if she were her personal slave.“

 

Collins

Jacky Collins (Londen, 4 oktober 1937)

 

De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Samen met Apollinaire en Maurice Raynal was hij een promotor van het kubisme. Salmon stamde uit een kunstenaarsfamilie. Zijn grootvader was schilder, zijn vader beeldhouwer. In de jaren 1897 – 1902 leefde hij met zijn ouders in Sint Petersburg. In 1904 nam hij zijn intrek in het atelierhuis Bateau-Lavoir waarin Picasso, Max Jacob, Kees van Dongen, Apollinaire en andere kunstenaars woonden.

 

 

L’Aube Rue Saint-Vincent

 

Le jour doré s’accroche à l’aile

D’un moulin qui ne tourne plus

Et l’on sent bouillonner le zèle

De Paris, moi je suis perclus.

 

Voici, beautés d’apothéose,

Merveilles du soleil levant,

Traînés par un jument rose

Des choux bleus et des coucous blancs. 

 

La fontaine laborieuse

Redit, inutile leçon,

Une chanson d’esclave heureuse

Au ruisseau libre et vagabond.

 

On ouvre et l’on ferme des portes

Et des mains lèvent des miroirs

Lourds de lumière, que m’importe

Si je suis parfumé de soir ? 

 

La lune a bu toutes mes larmes ;

Partageant mon vin, des filous

M’ont laissé caresser leur armes ;

Ma nuit fut belle.  Couchons-nous.

 

Salmon_portrait

André Salmon (4 oktober 1881 – 12 maart 1969)

 

De Franse schrijfster, polemiste en feministe Juliette Adam werd geboren op 4 oktober 1836 in Verberie. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: The Schemes Of The Kaiser (Vertaald door J.O.P. Bland)

 April 12, 1890.

What an all-pervading nuisance is William!

To think of the burden that this one man has imposed upon the intelligence of humanity and the world’s Press!  The machiavelism of Bismarck was bad enough, with its constant demands on our vigilance, but this new omniscient German Emperor is worse; he reminds one of some infant prodigy, the pride of the family.  Yet his ways are anything but kingly; they resemble rather those of a shopkeeper.  He literally fills the earth with his circulars on the art of government, spreads before us the wealth of his intentions, and puffs his own magnanimity.  He struggles to get the widest possible market for his ideas: ’tis a petty dealer in imperial sovereignty.

There is nothing fresh about his wares, but he does his best to persuade us that they are new; one feels instinctively that some day he will throw the whole lot at our heads.  I am quite prepared to admit that, if he had any rare or really superior goods to offer, his advertising methods might be profitable, but William’s stock-in-trade has for many years been imported, and exported under two labels, namely the principles of ’89 and Christian Socialism.

Rushing headlong on the path of reform–full steam ahead, as he puts it–he is prepared to change the past, present and future in order to give happiness to his own subjects.  But France is likely to pay for all this; sooner or later some new rescript will tell us that the valley of tribulation is our portion and inheritance.“

 

Julietteadam

Juliette Adam (4 oktober 1836 – 23 augustus 1936)

 

De Franse dichter Eugène Edine Pottier werd geboren op 4 oktober 1816 in Parijs. Hij was transportarbeider, communist en lid van de Parijse Commune. Vanuit zijn commune-ervaringen schreef hij de tekst van de internationale hymne van de arbeidersbeweging: De Internationale. Toen de commune met geweld werd neergeslagen lukte het hem te vluchten. Hij emigreerde naar de VS. In 1880 werd hem gratie verleend en kon hij naar Frankrijk terugkeren.

 

 

J’ai faim

 

Au citoyen Fauvety.

 

     J’ai faim! j’ai faim! dit le corps,

Je n’ai pas le nécessaire;

Le ver ronge moins les morts

Que les vivants, la misère.

Quand donc aurais-je du pain?

J’ai faim, dit le corps, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit l’esprit,

Je ne vais pas à l’école;

En vain la nature écrit,

On croit l’erreur sur parole.

Quand donc aurai-je du pain?

J’ai faim, dit l’esprit, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit le coeur,

Et je n’ai pas de famille;

Mon fils est un escroqueur

Et ma fille est une fille.

Quand donc aurai-je du pain?

J’ai faim, dit le coeur, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit le tout,

Faim d’amour et de justice;

Sème ton grain, que partout

La triple moisson jaunisse.

Alors l’homme aura du pain,

Nature n’aura plus faim!

 

eugenepotier

Eugène Pottier (4 oktober 1816 – 6 november 1887)

Alain-Fournier, Stijn Streuvels, Peter Terrin, Bernard Cooper, Sergej Jesenin, Gore Vidal, Louis Aragon, James Herriot, Thomas Wolfe, Wolf Klaußner, Johann Peter Uz

De Franse schrijver Henri Alain–Fournier werd geboren op 3 oktober 1886 in Épineuil-le-Fleuriel (Cher). Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.

Uit: Le Grand Meaulnes

„On aborda devant un bois de sapins. Sur le débarcadère, les passagers durent attendre un instant, serrés les uns contre les autres, qu’un des bateliers eût ouvert le cadenas de la barrière… Avec quel émoi Meaulnes se rappelait dans la suite cette minute où, sur le bord de l’étang, il avait eu très près du sien le visage désormais perdu de la jeune fille ! Il avait regardé ce profil si pur, de tous ses yeux, jusqu’à ce qu’ils fussent près de s’emplir de larmes. Et il se rappelait avoir vu, comme un secret délicat qu’elle lui eût confié, un peu de poudre restée sur sa joue…

À terre, tout s’arrangea comme dans un rêve. Tandis que les enfants couraient avec des cris de joie, que des groupes se formaient et s’éparpillaient à travers bois, Meaulnes s’avança dans une allée, où, dix pas devant lui, marchait la jeune fille. Il se trouva près d’elle sans avoir eu le temps de réfléchir :

« Vous êtes belle », dit-il simplement.

Mais elle hâta le pas et, sans répondre, prit une allée transversale. D’autres promeneurs couraient, jouaient à travers les avenues, chacun errant à sa guise, conduit seulement par sa libre fantaisie. Le jeune homme se reprocha vivement ce qu’il appelait sa balourdise, sa grossièreté, sa sottise. Il errait au hasard, persuadé qu’il ne reverrait plus cette gracieuse créature, lorsqu’il l’aperçut soudain venant à sa rencontre et forcée de passer près de lui dans l’étroit sentier. Elle écartait de ses deux mains nues les plis de son grand manteau. Elle avait des souliers noirs très découverts. Ses chevilles étaient si fines qu’elles pliaient par instants et qu’on craignait de les voir se briser.

Cette fois, le jeune homme salua, en disant très bas :

« Voulez-vous me pardonner ?

— Je vous pardonne, dit-elle gravement. Mais il faut que je rejoigne les enfants, puisqu’ils sont les maîtres aujourd’hui. Adieu. »

Augustin la supplia de rester un instant encore. Il lui parlait avec gaucherie, mais d’un ton si troublé, si plein de désarroi, qu’elle marcha plus lentement et l’écouta.

« Je ne sais même pas qui vous êtes », dit-elle enfin.

Elle prononçait chaque mot d’un ton uniforme, en appuyant de la même façon sur chacun, mais en disant plus doucement le dernier… Ensuite elle reprenait son visage immobile, sa bouche un peu mordue, et ses yeux bleus regardaient fixement au loin.

« Je ne sais pas non plus votre nom », répondit Meaulnes.

Ils suivaient maintenant un chemin découvert, et l’on voyait à quelque distance les invités se presser autour d’une maison isolée dans la pleine campagne.

« Voici la “maison de Frantz”, dit la jeune fille ; il faut que je vous quitte… »

Elle hésita, le regarda un instant en souriant et dit :

« Mon nom ?… Je suis mademoiselle Yvonne de Galais… »

Et elle s’échappa.“

fournier

Alain-Fournier (3 oktober 1886 – 22 september 1914)

 

 

De Vlaamse schrijver Stijn Streuvels, pseudoniem voor Frank Lateur werd geboren in Heule op 3 oktober 1871. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Uit: De Vlasschaard

 

“Alzoo sleepte de lange winter voort, zonder een krimmeltje klaarte, in blijvende eentonigheid. Het voorjaar was al ingezet aan den tijd, maar alles bleef gesloten, toegedekt met duisternis van lange nachten en dagen daartusschen die geen dagen waren. Hoe het te noemen ’t schemeren dat van al onder uit de wolken zimperde, doodgedaan door dikken smoor, de dofheid, die zonder blos van morgen- of gloei van avondstond, een korte spanne tijds de nachten vaneen scheidde en de wereld van de eene duisternis in de andere dompelde.

De lucht was vol nattigheid; mist en waterstof zweefde in slunsen en drendels vóor den wind weg en daarin draaiden en wentelwiekten de kraaien als doodzonden zoo zwart en ze schreeuwden de eenbaarlijke triestheid in wilde kreten over ’t land.

Vermeulen stond dat te bezien door ’t venster.

– Springtijd! spotte de boer ingrimmig, ’t gelijkt beter aan de donkere zes-weken! Eene onbenamelijke verveling teisterde hem. Hij draaide rond in doelloosheid, wrokkig tegen ’t almachtige element dat hij niet bemeesteren kon en dat hem opgesloten hield in die groote, dompige keuken waar hij omdoolde met de vuisten in de broekzakken, als een noodsche winterbeer, van het venster naar ’t vuur en van ’t vuur weer naar ’t venster. Elke dag bracht den boer een nieuwe ontgoocheling. ’s Morgens kwam hij met weerzin uit den warmen polk, moe van ’t liggen en kwaad omdat hij daar in de doezeling van den slaap, de komst van ’t open weer niet kon afwachten.

Dat het ’s winters wintert vier maanden lang, dat verdroeg Vermeulen best; dat waren zijn kweekmaanden om te belijven na de lastigheid van ]’t zomerwerk; maar dat er na die vier maanden nog geen opening of schof en kwan in de lucht en geen zierken troost of leven te speuren viel als de tijd er was, de zaaitijd en ’t werk van de voorjaarsche dricht begon te dwingen, als ’t boerenjaar anders beginnen moest en ’t altijd voort slegge en zeever bleef en altijd nieuwe vrachten nattigheid in de lucht kwamen bijgemeerd… en dat er niets aan te beteren en alle vloeken machteloos bleef en de spijt moest verkropt worden:

– Zoo eens eigen herte te moeten opfretten! ’t land ligt doorgrinseld als een zompe, ’t wordt allangs om natter, – de grachten spoelen sleekvol en die smodderige misten… Verleden jaar was de dricht al vergeten en hadden we kweekende weer: het vlas stond al uit!”

 

Stijn_Streuvels

Stijn Streuvels (3 oktober 1871 – 15 augustus 1969)
Portret door Gerard Vekeman

 

De Vlaamse schrijver Peter Terrin werd op 3 oktober 1968 geboren in Tielt. Hij studeerde aan de universiteit van Gent. Terrin schrijft romans, verhalen en beschouwingen. Vrouwen en kinderen eerst (2004) werd genomineerd voor de BNG Literatuurprijs. Zowel Blanco (2003) als de verhalenbundel De bijeneters (2006) haalde de longlist van de AKO Literatuurprijs. Voor De bijeneters kreeg hij de Prijs Letterkunde van de Provincie West-Vlaanderen.  Hij werd door critici geprezen als een literair buitenbeentje, een onmodieus, klassiek schrijver. Peter Terrin schrijft een blog voor Knack.be.

 

Uit: De bewaker

 

‘Hij is halverwege de kelder aanbeland. Ik acht het ogenblik rijp om langzaam mijn Flock te richten, om geleidelijk, met de indringer nog op afstand, mijn houding te veranderen. Meteen trillen mijn gestrekte armen onder hun eigen gewicht, niet van vermoeidheid echter, ik zal lang volhouden, zo lang als het nodig is. Ik gok erop dat hij rechtshandig is, ik mik rechts van het licht, en iets hoger, naar de borst. Hij loop [sic] recht in onze val, we hoeven niets te doen. Dan houdt hij halt en laat de zaklamp onbeweeglijk voor onze voeten schijnen. De lichtkegel reikt tot een paar meter van onze schoentippen. Het is duidelijk dat hij iets heeft opgemerkt. Mijn wijsvinger heeft de trekker zo goed als overgehaald. ‘Hallo? Zijn jullie daar?’ Een zware bas, die het beeld van een grote man oproept. Harry zwijgt, ik ook. Nog één stap in onze richting en hij sterft. Maar de man blijft waar hij staat. ‘Zijn jullie daar?’ Boven het licht heb ik een witte blikkering gezien, tanden. Ik richt de Flock een fractie hoger. ‘Ik ben het,’ zegt hij. ‘De bewaker.’

 

terrin

Peter Terrin (Tielt, 3 oktober 1968) 

 

 

De Amerikaanse schrijver Bernard Cooper werd geboren op 3 oktober 1951 in Hollywood, California. Hij groeide als jonge homosexueel op in het Los Angeles van de jaren vijftig en zesrig. Sexualiteit, familierelaties, verlies en aids zijn dan ook terugkerende thema’s in zijn werk. Hij scdhreef twee bundels met memoires Truth Serum en Maps to Anywhere, een bundel met korte verhalen Guess Again en een roman A Year of Rhymes.

Uit: The Bill from My Father

A week later, my father sat beside me in the east wing of Saint Joseph’s Hospital, in Oxnard, waiting for an appointment with a geriatric specialist, less than pleased to be there. He wouldn’t have come at all if Brian hadn’t known Dr. Montrose personally and vouched for her reputation. Despite Dad’s mistrust for people in the medical profession, and whatever his misgivings about two men living together, he was proud that his son had snagged himself a doctor. Brian had a degree in psychology, not medicine, but a doctor was a doctor in my father’s book, and he couldn’t care less if an M. or Ph. preceded the D.

He turned to face me, his glasses flashing. “I don’t want you to watch me grow old.”

“Believe me,” I said, “there are plenty of things worse than growing old.”

“Such as?”

“Such as not growing old.”

For a moment we were allied in silence, remembering Bob and Gary and Ron. Their deaths were done, but their dying survived them.

“Look at it this way,” I said. “We’re growing old together.”

“It’s happening faster to me.”

“No, Dad. You and I are aging at the same rate.”

“Time goes faster when you’re older.”

“It only seems to go faster. It can’t go faster for you than it does for me.” No sooner had I said this than I realized that Einstein had, in fact, proven time’s relativity. I forged ahead anyway. “I know this is hard for you, but there may be a medical reason for your confusion…”

“Who’s confused?”

“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”

“Well, I am, for one. I’ve been confused by several things you’ve done recently. Especially your trip into the city last week. Things I’ve chalked up to…your temperament.”

“I got news for you: having a temperament doesn’t make me a bad person.”

A bedraggled man in a wheelchair rolled himself into the waiting room. A thin blue tube snaked from his nostrils to a portable oxygen tank.

“Your behavior may have a physiological cause,” I continued. “It could be treatable. There’s no harm in talking to Dr. Montrose.”

“She sure as hell won’t tell me anything I couldn’t tell myself.”

“She might be able to suggest a new medication or changes in your regimen.” I didn’t mention Alzheimer’s or geriatric dementia, though these possibilities must have occurred to my father, too.”

 

cooper

Bernard Cooper (Hollywood, 3 oktober 1951)

 

De Russische dichter Sergej Aleksandrovitsj Jesenin werd geboren op 3 oktober 1878 in het dorpje Konstantinovo, bij Rjazan. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Saufen hier wieder, prügeln sich…

Saufen hier wieder, prügeln sich, jammern,
Wo die Harmonika spielt, gelben Frust.
Hinterbliebenes hat sich versammelt
Im Angedenken der Moskauer Rus’.

Auch ich selber, gesenkten Hauptes,
Spül mir die Augen mit Weinflaschen aus;
Um dies Verhängnis nicht länger zu schauen,
Dass durch das Hirn mal was anderes saust.

Jedem scheint etwas auf immer verloren.
Mein hellblauer Juni! Schwarzblauer Mai!
Riecht es nicht deshalb nach Aas und Vergornem
Im haltlosen Abgrund der Zecherei.

Den Russen spült’s heute so fröhlich die Blase:
Spiritus rinnt selbstgebrannt im Kanal.
Der Musiker mit eingefallener Nase
Singt von der Wolga und von der Tscheka.

Irgendwas Böses in glasigen Blicken,
Unduldsames im lauten Gegröl.
Leid tun ihnen die unreifen Böcke,
Die blühendes Leben so hitzig zerstört.

Wo sind wohl jene, die weit fort entfleuchten?
Ob unser Licht diese Weiten durchdringt?
Der Musikant heilt mit Sprit jene Seuche,
Die er sich einst in Kirgisien fing.

Nein! Solche sind nicht zu Boden zu treten.
Solcher Abschaum Sorgen nicht kennt.
Du, mein Rassenland, du mein Rass … sä … land…
Mein asiatischer Kontinent!

 

Haine nackt, gemähte Felder

Haine nackt, gemähte Felder,
Wasserlauf bringt Nebelwolken.
Als ein Rad die stille Sonne
Hinter blaue Berge rollte.

Weg hat’s Träumen angefangen,
Den man neu geebnet grade:
Er muss nicht mehr, nicht mehr lange
Auf den grauen Winter warten.

Ach, ich sah im Nebel gestern
Durch das klangerfüllte Dickicht:
Roter Mond hat sich als Füllen
Eingespannt vor unsern Schlitten.
Vertaald door Eric Boerner

jesenin

Sergej Jesenin (3 oktober 1878 – 28 december 1925)

 

 De Amerikaanse schrijver, dramaticus en essayist Gore Vidal werd geboren op 3 oktober 1925 in West Point, New York. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

Uit: The Golden Age

 

Attendants parked cars in front and to the side of the mock-Georgian facade of the house of what would have been his brother-in-law, Blaise Delacroix Sanford, had Timothy and Blaise’s half sister, Caroline Sanford, ever had time to get married in those busy years when, together, they had created a film studio that, for a time, nearly changed movie history until . . . What was the name, he wondered, of Olivia De Havilland’s sister? The one who was now the lead in Rebecca.

Timothy parked at the front door. He could almost hear what’s-her-name’s voice over the screen: “Last night I dreamed I had gone back to Manderley”–or whatever the line was. Purest junk, of course. Timothy preferred his own “true to life” Hometown series of movies, but the public was supposed to be more at home with beautiful houses and beautiful people and a dark mystery at the heart of it all; not to mention a great fire that reveals a terrible secret. Even so, he had wanted desperately to direct Rebecca: something un-Farrellesque in every way.

The butler was since his time. “Sir?”

Timothy gave his name. Then: “Is my film crew here?”

The butler was now all attention. “Oh, yes, Mr. Farrell! This is an honor, sir. To meet you. Your camera people are setting up in the library.” The drawing room was full of Washington grandees, some elected; some born in place, like Alice Roosevelt Longworth, wearing for once the wrong blue; some newly arrived from abroad now that England and France were at war with Germany. Nevertheless, for an average American like the butler, the defining, the immortalizing presence of The Movies took precedence over everything else. “Shall I show you into the library, sir?”

“No, not yet. I must say hello. . . .”

Timothy had forgotten the rapid lizardlike Washington gaze when someone new enters an important drawing room. Conversations never drop a beat and all attention remains fixed on one’s group and yet the newcomer is quickly registered and placed and then set to one side, until needed. The Hollywood stare was far more honest, more like that of the doe frozen in a predator’s sight line. Fortunately, Timothy’s face was not absolutely familiar to anyone except Frederika Sanford, Blaise’s wife, who now moved swiftly through her room filled with guests, many in military uniform, some drably American, some exotically foreign, like the embassy attaches. War or peace?”

GoreVidalcirca1949

Gore Vidal (West Point, 3 oktober 1925)
Rond 1949

 

De Franse dichter, schrijver en essayist Louis Aragon werd geboren in 1897 in Parijs. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2007 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

 

 

Nous dormirons ensemble

 

Que ce soit dimanche ou lundi

Soir ou matin minuit midi

Dans l’enfer ou le paradis

Les amours aux amours ressemblent

C’était hier que je t’ai dit

Nous dormirons ensembles

C’était hier et c’est demain

Je n’ai plus que toi de chemin

J’ai mis mon cœur entre tes mains

Avec le tien comme il va l’amble

Tout ce qu’il a de temps humain

Nous dormirons ensemble

Mon amour ce qui fut sera

Le ciel est sur nous comme un drap

J’ai refermé sur toi mes bras

Et tant je t’aime que j’en tremble

Aussi longtemps que tu voudras

Nous dormirons ensemble

 

 

 

Les Lilas Et Les Roses 

 

O mois des floraisons mois des métamorphoses

Mai qui fut sans nuage et Juin poignardé

Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses

Ni ceux que le printemps dans les plis a gardés

 

Je n’oublierai jamais l’illusion tragique

Le cortège les cris la foule et le soleil

Les chars chargés d’amour les dons de la Belgique

L’air qui tremble et la route à ce bourdon d’abeilles

Le triomphe imprudent qui prime la querelle

Le sang que préfigure en carmin le baiser

Et ceux qui vont mourir debout dans les tourelles

Entourés de lilas par un peuple grisé

 

Je n’oublierai jamais les jardins de la France

Semblables aux missels des siècles disparus

Ni le trouble des soirs l’énigme du silence

Les roses tout le long du chemin parcouru

Le démenti des fleurs au vent de la panique

Aux soldats qui passaient sur l’aile de la peur

Aux vélos délirants aux canons ironiques

Au pitoyable accoutrement des faux campeurs

 

Mais je ne sais pourquoi ce tourbillon d’images

Me ramène toujours au même point d’arrêt

A Sainte-Marthe Un général De noirs ramages

Une villa normande au bord de la forêt

Tout se tait L’ennemi dans l’ombre se repose

On nous a dit ce soir que Paris s’est rendu

Je n’oublierai jamais les lilas ni les roses

Et ni les deux amours que nous avons perdus

 

Bouquets du premier jour lilas lilas des Flandres

Douceur de l’ombre dont la mort farde les joues

Et vous bouquets de la retraite roses tendres

Couleur de l’incendie au loin roses d’Anjou

 

aragon

Louis Aragon (3 oktober 1897 – 24 december 1982)

 

 

De  Engelse schrijver en dierenarts James Herriot (pseudoniem van James Alfred Wight) werd geboren op 3 oktober 1916 in Sunderland. Alf Wight was de zoon van een lasser op een scheepswerf. Als jongeman woonde hij in Glasgow, waar hij in 1939 afstudeerde als dierenarts aan het Glasgow Veterinary College. In datzelfde jaar trok hij naar Engeland, waar hij werk vond als assistent in Thirsk, in Yorkshire. Wight noemde het echter in zijn boeken Darrowby. Hij bleef de rest van zijn loopbaan op hetzelfde adr
es, Kirkgate 23, werken. De praktijk is gerestaureerd en is nu een museum. Hij werkte samen met Donald Sinclair, die van Wight de fictieve naam Siegried Farnon meekreeg, en Donalds jongere broer Brian, die bekend zou worden als Tristan. In 1941 trouwde hij met Joan. ’s Avonds vertelde Wight steeds verhalen over de gebeurtenissen van de afgelopen dag. Zijn vrouw zette hem aan die op te schrijven. In 1970 verscheen dan eindelijk zijn eerste boek, If Only They Could Talk, onder het pseudoniem James Herriot.  In 1978 was zijn succes enorm. De BBC besloot een televisieserie te maken met de titel All Creatures Great and Small. Uiteindelijk werden 91 afleveringen gemaakt in 7 series, verspreid over dertien jaar (1978-1990). Ook werden er 3 zogenaamde specials van 90 minuten opgenomen (1983-1985-1990). Zijn boeken werden vertaald in veertig talen en kenden een oplage van miljoenen.

 

Uit: The Real James Herriot

 

„23 February 1995 was a beautiful day in my part of North Yorkshire. From the top of Sutton Bank on the western edge of the North York Moors National Park, it was possible to see right across the Vale of York to the Yorkshire Dales over thirty miles away. The sun shone brightly out of a cloudless winter sky and I could clearly see the familiar bulk of Pen Hill, standing majestically over the entrance to Wensleydale — the fresh whiteness of its snow-dusted slopes in vivid contrast to the dark green dale below. It was a cold, crisp, perfect winter’s day, one that normally would have had me longing to walk for mile after mile in the clean air. It was a day when I should have felt glad to be alive.
The timeless magic of the Dales has always thrilled me but, on that brilliant February day, my mood was one of emptiness, as I knew that I would never again gaze across at those distant hills without a feeling of nostalgia and regret. On that day a great friend had did. His name was James Alfred Wight, a father in whose company I had spent countless happy hours. A man I shall never forget.
I was not alone in my sorrow. On that same day, others all over the world were also mourning the loss of a friend. His name was James Herriot, the country practitioner whose skill as a writer had elevated him to the statue of the world’s most famous and best-loved veterinary surgeon. This incredibly successful storyteller, who sold more than 60 million books which had been translated into over twenty languages, wrote with such warmth, humour and sincerity that he was regarded as a friend by all who read him.“

 

alf_wight

James Herriot (3 oktober 1916 – 23 februari 1995)

 

De Amerikaanse schrijver Thomas Wolfe werd geboren op 3 oktober 1900 in Asheville, North Carolina. Zie ook mijn blog van 3 oktober 2006 en ook mijn blog van 3 oktober 2008.

Uit: Look Homeward, Angel

This is a moment:

An Englishman named Gilbert Gaunt, which he later changed to Gant (a concession probably to Yankee phonetics), having come to Baltimore from Bristol in 1837 on a sailing vessel, soon let the

profits of a public house which he had purchased roll down his improvident gullet.  He wandered westward into Pennsylvania, eking out a dangerous living by matching fighting cocks against the

champions of country barnyards, and often escaping after a night spent in a village jail, with his champion dead on the field of battle, without the clink of a coin in his pocket, and sometimes

with the print of a farmer’s big knuckles on his reckless face.

But he always escaped, and coming at length among the Dutch at harvest time he was so touched by the plenty of their land that he cast out his anchors there.  Within a year he married a rugged young widow with a tidy farm who like all the other Dutch had been charmed by his air of travel, and h
is grandiose speech, particularly when he did Hamlet in the manner of the great Edmund Kean.  Every one said he should have been an actor.

The Englishman begot children–a daughter and four sons—lived easily and carelessly, and bore patiently the weight of his wife’s harsh but honest tongue.  The years passed, his bright somewhat

staring eyes grew dull and bagged, the tall Englishman walked with a gouty shuffle: one morning when she came to nag him out of sleep she found him dead of an apoplexy.  He left five children, a mortgage and–in his strange dark eyes which now stared bright and open–something that had not died: a passionate and obscure hunger for voyages.

So, with this legacy, we leave this Englishman and are concerned hereafter with the heir to whom he bequeathed it, his second son, a boy named Oliver.  How this boy stood by the roadside near his

mother’s farm, and saw the dusty Rebels march past on their way to Gettysburg, how his cold eyes darkened when he heard the great name of Virginia, and how the year the war had ended, when he was still fifteen, he had walked along a street in Baltimore, and seen within a little shop smooth granite slabs of death, carved lambs and cherubim, and an angel poised upon cold phthisic feet, with a smile

of soft stone idiocy–this is a longer tale.

 

Thomases_Wolf

Thomas Wolfe (3 oktober 1900 – 15 september 1938)

 

De Duitse schrijver Wolf Klaußner werd geboren op 3 oktober 1930 in Lichtenau. Hij bezocht het gymnasium in Ansbach en Neurenberg en studeerde daarna Engels in Erlangen en München. Na zijn studie werkte hij als docent en als vertaler. Met schrijven begon hij toen hij achttien was. Een van zijn belangrijkste thema’s was het ontstaan van het fascisme op het platteland.

 

Uit: Lebensläufe

 

Trotz aller scheinbaren Leichtigkeit hatte Loy sein Leben nie als Via Triumphalis gesehen, sich eher furchtsam gewundert, daß ihm Schwierigkeiten erspart blieben, die anderen schwer zu schaffen machten. Es waren gewaltige Brocken auf seinem Weg gelegen und er hatte sie umgehen können, mit Disziplin und Überlegung. Er hatte öfters die Zähne zusammengebissen als es zum Beispiel Johannes Schmidtkunz scheinen mochte, der ihn für ein Glückskind hielt und es ihm gönnte, doch dieser Status ist nicht dauerhaft. Wie schnell das geht, sieht man am ,,Zerrissenen” oder an mir, sagte er an der Hochzeit Violandes im September 1947.

— Bei deinem Schwiegersohn wirst du ganz schön aufpassen müssen, ein sauberer Windhund.

— Ein Knabe, sagte Konrad, — den schick ich nach England, daß er was Gescheites lernt.

— Bist du des Teufels, Konrad? Die Kinder sind glücklich, du hast Geld genug, böse Winde von ihnen abzuhalten. Ich beneide dich, schau doch hinüber (das junge Paar stand auf der Terrasse und blickte in den Abendhimmel), da willst du mit deinem ewigen Leistungszwang (— Was? Ich? Leistungszwang, lachhaft) denen ihr, weiß wie kurzes, Glück (und ob Leistungszwang: Warum hast du denn sonst promoviert? Und steuerst jetzt …)

— Ich weiß nicht. Mich hat auf einmal Dumpfheit befallen und Angst. Ich bin ein anderer geworden, seit der Conte die Verlobung ankündigte, eine Frechheit obendrein: ICH hätte doch sagen müssen, beehre mich die Verlobung meiner Tochter usw. Dieser windige Conte.

 

Franken_Lichtenau_Feste

Wolf Klaußner (3 oktober 1930 – 3 april 2005)
Vesting Lichtenau (Geen portret beschikbaar)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Peter Uz werd geboren op 3 oktober 1720 in Ansbach. Hij studeerde rechten aan de universiteit van Halle en maakte daar keniis met de dichters Johann Gleim en Johann Nikolaus Götz, met wie hij de oden van Anakreon vertaalde. Hij volgde een loopbaan binnen het justitiële apparaat en werd in 1790 benoemd tot rechter. Uz wordt gezien als een vertegenwoordiger van de burgerlijke Rococo-cultuur.

 

An Amor

 

Amor, Vater süsser Lieder,

Du mein Phöbus, kehre wieder!

Kehre wieder in mein Herze!

Komm, doch mit dem schlauen Scherze.

Komm und laß zugleich Lyäen,

Dir zur Seite lachend gehen.

Komm mit einem holden Kinde,

Das mein träges Herz entzünde,

Und durch feuervolle Küsse

Zum Horaz mich küssen müsse.

Willst du, Gott der Zärtlichkeiten!

Laß auch Schmerzen dich begleiten:

Ich will lieber deine Schmerzen,

Als nicht küssen und nicht scherzen.

 

johann-peter-uz

Johann Peter Uz (3 oktober 1720 – 12 mei 1796)
Kopie door Johann Michael Schwabeda naar een origineel van Georg Oswald May

Dimitri Verhulst, Graham Greene, Wallace Stevens, Andreas Gryphius, Göran Sonnevi, Waltraud Anna Mitgutsch, Jan Morris

De Vlaamse dichter en schrijver Dimitri Verhulst werd op 2 oktober 1972 geboren in Aalst. Zie ook mijn blog van 16 oktober 2006 en ook mijn blog van 16 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

Uit: Godverdomse dagen op een godverdomse bol

„Alle begin is moeilijk. Kijk maar. ’t Kruipt uit het water zonder om te zien. ’t Zou nog een laatste blik kunnen werpen op de oceanen, heimwee voelen uit eerbied, maar dat doet ’t niet. ’t Heeft er namelijk genoeg van te moeten kruipen over de zandbodems der wateren, genoeg van de eikelwormen en de pijlwormen en de chordadieren en de manteldieren en de koplozen waarmee ’t zoveel eeuwen de zeeën heeft gedeeld. ’t Zegt saluut tegen de kwastvinnigen, de mosselen en de schollen, vaarwel tegen de knorhanen, de alen en de brasems, ’t wil van geen samenleven meer weten met de zalmen en de karpers. ’t Doet de groeten aan de rietvoorn en ’t wenst ook de baarzen nog het beste, maar ’t kan niet meer weerstaan aan de veelbelovendheid van z’n bestaan en verlaat het sop. Wel toe, ’t schijt nog een laatste keer hevig in de zee, zijn symbolisch geladen manier om een beslissing te onderstrepen, legt zich te druipen en te drogen waar de parelgierst vlot kiemt en trekt dan de rimboe in om er zich te vormen tot een bekijkelijk monster met dikke knokkels, talgklieren, een hele eind darmen en een speklaag. En haar, wreed veel haar van onder tot boven waarin de vlooien en de teken simpel overleven door hun gastheer jeuk te bezorgen, zodat die moet krabben tot zijn vel aan vodden hangt en zij kunnen zuipen van zijn bloed.

Hoe laat is het?

(…)

’t Heeft zich, als zovelen die het water ontwijdden en verlieten, verdeeld in houders van kloten en dragers van spleten. Maar ’t is, met uitzondering van een voor de rest niet ter zake doende bonobo, het enige schepsel en zal ook het enige schepsel blijven waarbij de reu de teef langs de voorkant neemt en volpompt met een nageslacht; zo kan de reu de haat en de angst zien op het ruwe smoelwerk van de teef, de aversie, de walging.

’t Paart in de stank van elkanders tanden, de ene met de andere en de ander na de één. Want veel is er niet te doen. Bessen vreten en wroeten in de aarde op zoek naar zeggewortels om op te sabbelen. ’t Likt plassen droog, kraakt noten, en laat af en toe zijn muil vol mieren lopen: heerlijke termieten die ’t op een tak wist te verzamelen, sappig en rijk aan vitamines. Dat doet ’t.

Dat en jodelen naar de maan, uit zottigheid. O, hoe heerlijk uit het water te zijn gekropen, waar men onachtzaam kuit schoot, slijmen in het rond spoot of wat cellen deelde om de leegten dezer wereld op te vullen.

En hoe heerlijk om dit alles te overpeinzen voor ’t slaap vat in de bomen, in vrede met zichzelf en het gevogelte.

Maar het wordt warm. Te warm. De vruchten verdrogen en de bomen worden arm. Onder het zenit zet de hitte zich vast op zijn pels. Z’n rug lijkt te wel verschoeien.

En om zich klein te maken voor de zon richt ’t zich op. De snoodaard. Ziezo. Er zijn nu alleen nog z’n kop en zijn schouders die ’t offert aan de zon, maar de rest van zijn lijf hoeft niet meer te blakeren. Kijk, zonder handen! ’t Stapt op zijn achterpoten!“

verhuslt

Dimitri Verhulst (Aalst, 2 oktober 1972)

 

 

De Engelse schrijver Graham Greene werd geboren op 2 oktober 1904 in Berkhamsted, Hertfordshire. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Jagd im Nebel (The confidential agent, vertaald door Christian Spiel)

 

“Die Möwen jagten über Dover hin. Wie Nebelflocken segelten sie aufs Meer hinaus und kurvten zurück in Richtung auf die verborgene Stadt, während die Sirene in ihre Klagen einstimmte. Andere Schiffe antworteten, ein ganzer Chor hob einen Trauergesang an — auf wessen Tod?

Mit halber Kraft bewegte sich das Schiff durch den bitterkalten Herbstabend. Es erinnerte D. an einen Leichenwagen, der langsam und diskret dem Hain des ewigen Friedens entgegenrollt, wobei der Kutscher sorgfältig darauf achtet, daß der Sarg nicht durchgerüttelt wird, als würde die Leiche ein paar Püffe übel vermerken. Durch die Nebelschwaden gellte das Geschrei hysterischer Frauen.

Die Bar in der Dritten Klasse war gerammelt voll. Lärmend drängelten sich die Mitglieder einer Rugby-Mannschaft, die auf der Heimreise war, nach ihren Gläsern. D. verstand nicht alles, was sie brüllten; vielleicht war es Jargon oder irgendein Dialekt. Es würde eine Weile dauern, bis sich seine Erinnerung an das Englische wieder ganz einstellte; er hatte es früher sehr gut beherrscht, jetzt aber waren seine Reminiszenzen an die Sprache mehr literarischer Natur. Er versuchte sich abseits des Gedränges zu halten, ein Mann mittleren Alters, mit dichtem Schnurrbart, einer Narbe am Kinn und einer Stirn, an der die Sorge wie eine Gewohnheit in Falten nistete; doch in dieser Bar konnte man sich kaum bewegen — ein Ellenbogen wurde ihm zwischen die Rippen gerammt, und ein Mund hauchte ihm Dosenbier-Dunst ins Gesicht. Die Leute hier versetzten ihn in Erstaunen; ihre rauchgeschwängerte Kumpelhaftigkeit hätte einen nie auf den Gedanken gebracht, daß ein Krieg im Gange war — nicht nur in dem Land, aus dem er gekommen war, sondern auch hier, nur knapp einen Kilometer vom Wellenbrecher des Hafens von Dover entfernt. Er trug den Krieg mit sich. Überall, wo D. hinkam, war auch der Krieg. Er konnte es einfach nicht fassen, daß die Menschen das nicht merkten.

»Paß zu mir, Paß zu mir!« schrie einer der Sportler dem Barkeeper zu, aber ein anderer schnappte ihm das Glas Bier weg und brüllte: »Abseits !« — »Ins Gedränge!« schrien alle zusammen. »Erlauben Sie, erlauben Sie«, sagte D. und zwängte sich langsam ins Freie. Er schlug den Kragen seines Regenmantels hoch und stieg hinauf auf das kalte, neblige Deck, wo die Möwen klagend über seinen Kopf hinweg Dover entgegen segelten. Mit gesenktem Kopf begann er an der Reling auf und ab zu wandern, um sich warmzuhalten.

Das Deck war wie eine Landkarte, übersät mit Schützengräben, unhaltbaren Positionen, Frontausbuchtungen, Gefallenen; zwischen seinen Augen hoben Bomber vom Boden ab, und in seinem Gehirn erbebten die Berge unter Granateinschlägen.”

 

greene

Graham Greene (2 oktober 1904 – 3 april 1991)

 

 

De Amerikaanse dichter en essayist Wallace Stevens werd geboren op 2 oktober 1879 in Reading, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Continual Conversation With A Silent Man 

 

The old brown hen and the old blue sky,

Between the two we live and die–

The broken cartwheel on the hill.

 

As if, in the presence of the sea,

We dried our nets and mended sail

And talked of never-ending things,

 

Of the never-ending storm of will,

One will and many wills, and the wind,

Of many meanings in the leaves,

 

Brought down to one below the eaves,

Link, of that tempest, to the farm,

The chain of the turquoise hen and sky

 

And the wheel that broke as the cart went by.

It is not a voice that is under the eaves.

It is not speech, the sound we hear

 

In this conversation, but the sound

Of things and their motion: the other man,

A turquoise monster moving round.

 

 

Domination Of Black 

 

At night, by the fire,

The colors of the bushes

And of the fallen leaves,

Repeating themselves,

Turned in the room,

Like the leaves themselves

Turning in the wind.

Yes: but the color of the heavy hemlocks

Came striding.

And I remembered the cry of the peacocks.

 

The colors of their tails

Were like the leaves themselves

Turning in the wind,

In the twilight wind.

They swept over the room,

Just as they flew from the boughs of the hemlocks

Down to the ground.

I heard them cry — the peacocks.

Was it a cry against the twilight

Or against the leaves themselves

Turning in the wind,

Turning as the flames

Turned in the fire,

Turning as the tails of the peacocks

Turned in the loud fire,

Loud as the hemlocks

Full of the cry of the peacocks?

Or was it a cry against the hemlocks?

 

Out of the window,

I saw how the planets gathered

Like the leaves themselves

Turning in the wind.

I saw how the night came,

Came striding like the color of the heavy hemlocks

I felt afraid.

And I remembered the cry of the peacocks. 

 

wallace stevens

Wallace Stevens (2 oktober – 1879 – 2 augustus 1955)

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Gryphius (gelatiniseerde naam van Andreas Greif) werd geboren op
2 oktober 1616 in Glogau (Silezië). Zie ook
mijn blog van 2 oktober 2006 en ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

An die Sternen

 

Ihr Lichter / die ich nicht auff Erden satt kann schauen /

Ihr Fackeln / die ihr Nacht und schwartze Wolcken trennt

Als Diamante spilt / und ohn Auffhören brennt;

Ihr Blumen / die ihr schmückt des grossen Himmels Auen:

 

Ihr Wächter / die als Gott die Welt auff-wolte-bauen;

Sein Wort die Weißheit selbst mit rechten Namen nennt

Die Gott allein recht misst / die Gott allein recht kennt.

(Wir blinden Sterblichen! was wollen wir uns trauen!)

 

Ihr Bürgen meiner Lust / wie manche schöne Nacht

Hab ich / in dem ich euch betrachtete / gewacht?

Herolden diser Zeit / wenn wird es doch geschehen

 

Daß ich / der euer nicht allhir vergessen kan /

Euch / derer Libe mir steckt Hertz und Geister an

Von andern Sorgen frey werd unter mir besehen?

 

gryphius

Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)
Kopergravure van Philipp Kilian

 

De Zweedse dichter en vertaler Göran Sonnevi werd geboren in Lund op 2 oktober 1939. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2007 en ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Mozart’s Third Brain (Vertaald door Rika Lesser)

CV

Not-Orpheus is singing   He sings his nothing   He sings his night  

He sings all the names   The name of nothing   The only name    Since  

long ago   He didn’t know it   And knew it in his night  

All things sing   All names sing   Every tonal difference, every

sound   All music in its destruction   In its sublation   Toward which point?

The mountain of nothing hovers   Before it crushes us   With its night   With its

   song  

In the evening I walked through town with you, Dearest, along the river  

A clear cold spring evening, the half-moon shone   As if walking in a foreign city  

Though I recognized parts of it   You said it was almost like  

walking in Prague, where we would have been if my mother hadn’t fallen ill  

When we stood by one corner of the Hotel Svea, where I played in a dance band in

    1957,  

the huge flock of jackdaws, in the trees by the bastion near the castle, flew  

out over the river, in micropolyphonic conversation    As in a piece by Ligeti  

That night I dreamed I crossed a bridge spanning the river, now very broad  

The long bridge was swaying, huge ocean swells entering the river from the sea  

I walked with a girl, kissed her on the mouth, on the opposite bank  

In the morning you came into my bed, Dear, we slinked like teenagers, so my  

       mother wouldn’t hear us,

where she slept, in the room outside ours   She’s already much better  

I look at my face in the bathroom mirror   Will I manage to go out int
o the Brain  

Trucks pass   Traffic goes on, in the great exchange of goods  

Gulls, trees, people   The degree of virtuality in different goods, the phantasms  

also in what we eat, conceptions of origin, contents, effects

Fear    Cultivated tastes    We are in the immediacy of memory    Only in a flash of

astonishment can memory be broken   But even lightning is informed    I look at

    the

      magical  

diagrams of Giordano Bruno, read his texts   See that all this is exactly as in  

Jung, fundamental magical forms, for guiding the divine,  

the unknown within the soul   Also the similarity with tantric forms     

    Yes, that’s  

        how it is,  

I think, both Freud and Jung are magicians, the difference in rationality is  

only marginal, Jung’s a little older, Freud’s more modern, a continuation of  

Descartes, developed later in Spinoza’s pneumatic model for the passions,  

and yet both are found, subsumed in Bruno’s love-flow, the lineage backward,  

the tantric flow, also Plato’s Diotima, her flow . . .  

Hölderlin saw the stream of people in dark water, streaming over  

the ledges in the human-geological world, the levels of the abyss,   Para-  

       dise’s various degrees of stasis  

What use can I make of these magical forms? I’m no magician    And yet

I acknowledge their power, also within my self   If they prevail, sovereignty  

is crushed   Libero arbitrio   There the forms also break down  

The stream of love breaks down    Fluid lightning    The flash of vibrating being  

But also the flash of darkness   The light of Beatrice’s eyes, their lightning

    flash   How  

am I to understand this? How to understand unknowing   That I do not!

sonnevi

Göran Sonnevi (Lund, 2 oktober 1939)

  

 

De Oostenrijkse schrijfster en literatuurwetenschapster Waltraud Anna Mitgutsch werd geboren in Linz op 2 oktober 1948. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Familienfest

 

In den Schlafzimmern waren schon die Kisten für die Übersiedlung gepackt, und dazwischen türmten sich Kartons voller Dinge, die sich trotz Ednas Freude am Wegwerfen angesammelt hatten und die ihr nun am Ende auch überflüssig erschienen: Hadassa hatte sie mit ihren flüchtigen, schrägen Schriftzügen daraufgeschrieben, Heilsarmee, Caritas. Sie umstanden die Betten wie ungeduldige Gerichtsvollzieher, die zum Aufbruch drängten und die Zimmer noch vor dem Auszug unbewohnbar machten. Der Mangel an Licht hatte Edna schon immer gegen diese Räume aufgebracht. Vor allem das große Schlafzimmer mit dem begehbaren Kleiderschrank, in dem Morris’ Anzüge seit fünf Jahren ungelüftet hingen, deprimierte sie. Die Glastüren mit den halbkreisförmigen Balkonen aus schwarzem Schmiedeeisen schienen der gegenüberliegenden Hausmauer so nah – kaum zu glauben, daß eine Straße dazwischen lag.
Am Ende ihres Lebens waren sie und Morris in diesem exklusiven Bezirk Bostons angekommen, hatten die Enklave alter protestantischer Mayflower-Familien infiltriert – in zwei Generationen von Ellis Island nach Beacon Hill, die Erfüllung kühnster Einwandererträume. Aber es hatte ihnen nicht den Triumph gebracht, den sie erwartet hatten. Edna war nie heimisch geworden in den Räumen des zweistöckigen viktorianischen Backsteinhauses in der abschüssigen Pinckney Street, das sich wie ein nicht ganz legitimer Eindringling mit zwei seiner drei Fenster auf die Schmalseite des Louisburg Square drängte. Zwanzig Jahre früher hätte es ihr Genugtuung verschafft, in der vornehmen Stille der Mount Vernon Street ihre Schritte auf dem Kopfsteinpflaster zu hören, als ginge sie durch die hallenden Flure eines alten Hauses. Jetzt im Alter sehnte sie sich nach freien Ausblicken und nach Menschen, die mit ihrem Alltag beschäftigt waren, wenn sie auf die Straße ging; die Stille unter den Ahornbäumen, selbst die Schönheit der in der Dämmerung leuchtenden Schlehdornbüsche, die dunkle Feuchtigkeit all der an den Hauswänden wuchernden Ranken, die im Sommer die Räume vollends verdunkelten, bedrückten sie.“

 

Mitgutsch

Waltraud Anna Mitgutsch (Linz, 2 oktober 1948)

 

De Britse (reis)schrijfster en historica Jan Morris werd als James Humphrey Morris geboren op 2 oktober 1926 in Clevedon, Somerset. Zie ook mijn blog van 2 oktober 2008.

 

Uit: Lincoln, a Foreigner’s Quest

“Hingham in Norfolk, England, is where Abraham Lincoln’s paternal forebears came to America from, his father’s great-great-grandfather having emigrated to the colonies in the late seventeenth century. It is a trim country village with a fine fourteenth-century church, some handsome eighteenth-century houses, a couple of inns, a Methodist chapel and a main road running through it. Unlike most English villages nowadays, it supports a thriving community of craftsmen and shopkeepers, and it used to bask in the local nickname “Little London.”

Generations of Lincolns, we are told, lived in the ancillary hamlet of Swanton Morley, first in a cottage, then in a grander house which is now absorbed into the Angel Inn; a grassy plot of land behind the pub is preserved by the National Trust in not very evocative remembrance — it looks like a small bowling green. In Hingham church, amidst sundry Lincoln references and suitably embroidered hassocks, there is a bust of Abraham on a wall, presented by the citizens of Hingham, Massachusetts, and excellent cream teas are served at Lincoln’s Tea and Coffee Shoppe along the road. All in all Hingham is a tasteful, steady, very Saxon sort of place, and the best-known British writer about Abraham Lincoln, Lord Charnwood, liked to think he could trace his hero’s character to his Norfolk origins. He was of sound English rural stock, Charnwood thought, and it is true that to this day Lincoln’s gaunt and lanky frame, his pinched face and his Anglo-Saxon attitudes sometimes do show among country people of East Anglia.

On the other hand, away to the west in the wild moorlands of north Wales stands a derelict farmhouse called Bryn Gwyn, near the hill-hamlet of Ysbyty Ifan, which is a place of quite another kind. It is a magical place. Fairies and magicians abounded there long ago, and princes, and elegiac bards! Melancholy songs were sung to the harp! Slippery tricks were played, ambiguous tales were told at firesides! A terrific prospect extends to the west from Bryn Gwyn, away to the clumped mountains of Eryri, white with snow in winter, blue-gray on a summer day. Not another house is to be seen from the old building, and nobody has lived here since the 1940s, but fine big ash trees stand guard behind it, and nearby are the barn and sheep pen where today’s farmer shears his sheep and piles his black plastic packages of silage.”

jan-morris

Jan Morris (Clevedon, 2 oktober 1926)

P. N. van Eyk, Khalid Boudou, Charles Cros, Günter Wallraff, Michael Schindhelm, John Hegley, Inge Merkel, Sergej Aksakov

De Nederlandse dichter criticus, essayist en letterkundige Pieter Nicolaas van Eyk (naamsverandering omstreeks 1907 in Van Eyck) werd geboren op 1 oktober 1887 in Breukelen. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2007 en ook mijn blog van 1 oktober 2008.

 

Brent bridge

Een vreemd man, in een vreemd land.

En vaak is er niets dan dit:

Water en loof en het wit

Van zwanen, dicht bij de rand

Gras voor de bank waar hij zit,

En straks aan de overkant.

 

Een man die even leest,

Het stil begin van een lied,

Dan opkijkt en om zich ziet.

En iets in hem denkt, bedeesd:

Hoe vreemd, nog ken ik het niet,

En toch is het altijd geweest.

 

Vreemd, in dit vreemde land,

Alleen, met niets dan dit:

Water en loof en het wit

Van een zwaan die talmt bij de kant,

Dicht langs de bank waar ik zit,

Wat avondzon op mijn hand.

 

 

 

O dood, geheime nachtegaal

O dood, geheime nachtegaal

Die in de donkre hagen zingt

Uw nooit ontraadselbaar verhaal

Dat tot in ‘t diepst der harten dringt,

 

En lokt ons beiderzijds van ‘t pad

Over het dompe dove mos

Voort van de wemellichte stad

Naar ‘t ver en stil en duister bos, —

 

Ik volg u, dood, zing gij mij voor,

Ik zal niet talmen aan de zoom,

Dat ik de laatste sterregloor

Ontvinge voor mijn laatste droom.

 

Wat is herinnering van licht?

Ik ben tot duisternis bereid.

Onhoorbaar sluit de nacht zich dicht .. .

Mijn ziel wordt vol van eeuwigheid.

 

Pieter_Nicolaas_van_Eyck1

P. N. van Eyk (1 oktober 1887 – 10 april 1954)
P.N. van Eyck met zijn vrouw Nelly van Eyck-Benjamins

 

De Nederlands – Marokkaanse schrijver Khalid Boudou werd geboren in Tamsamane, Marokko op 1 oktober 1974. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2008.

Uit: Pizzamafia

 Opeens stonden, zaten en lagen ze met hun gare, smerige kleren en afgetrapte schoenen bij ons op de stoep. Eerst dacht ik dat het gewoon buurtbewoners waren of zo. Want niet zo heel ver bij ons vandaan had je de Bloemenbuurt en daar woonden dus echt de grootste peukenrapers van de stad. Er was een magere, bleke man met van die ingevallen wangen. Ook als de mussen van het dak vielen, droeg hij dus gewoon een wollen jas met een bontkraag. Zijn haren waren als stro en in een staartje gebonden. De andere man was niet veel dikker en had een uitgezakte kop met van die vieze blauwgele wallen. Ook stond hij de hele dag uitdagend richting voorbijgangers onder zijn smerige, veel te grote rode trui te krabben. Maar het ergst was toch wel die vrouw. Wallah, ze was echt heel eng. Net een skelet op kapotte gympen. Een doodskop met wat vel erover. Als het een keer hard ging stormen, dan zou ze zo de lucht in vliegen. Echt. Maar ze was vooral verschrikkelijk luidruchtig. Met die O-benen van haar liep ze de hele dag gestrest langs de ingang van de pizzeria. Die andere twee spoken sukkelden maar een beetje achter haar aan. Ze gooiden bierblikjes, papier en andere rotzooi op het terras. En als ze moe waren van het heen en weer lopen, hingen ze als straathonden tegen onze twee containers, iets verderop tegen een muur. Wat ik ook deed, wat ik ook probeerde: niets hielp. Eerst vriendelijk vragen: ‘Fijne heren en charmante dame, zouden jullie het pad vrij willen houden? Kunnen jullie alsjeblieft iets verderop gaan staan?’ Hielp dus allemaal geen ene moer. Toen heb ik hen zowat duizend keer gewezen op de huisregels van onze zaak, die wij ingelijst buiten aan de muur hadden hangen. Maar ik had net zo goed naar de lucht kunnen wijzen of zo, want dat hielp helemaal niets. ‘Bel de pliesie maar!’ riep Doodskopje dan en ze begon te stampen en te zwaaien. ‘Wij mogen staan waar we willen! Dit is toch een openbare weg? En dit is toch een vrij land, of niet dan?’ Hoe gek of gaar iemand ook is, hij weet wel altijd wat zijn rechten zijn, dacht ik nog. Ongelooflijk.”

 

Boudou

Khalid Boudou (Tamsamane, 1 oktober 1974)

 

De Franse dichter Charles Cros werd geboren in Fabrezan op 1 oktober 1842. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2007 en ook mijn blog van 1 oktober 2008.

 

Intérieur

“Joujou, pipi, caca, dodo.”

Do, ré, mi, fa, sol, la, si, do.”

Le moutard gueule, et sa soeur tape

Sur un vieux clavecin de Pape

Le père se rase au carreau

Avant de se rendre au bureau.

La mère émiette une panade

Qui mijote, gluante et fade,

Dans les cendres. Le fils aîné

Cire, avec un air étonné,

Les souliers de toute la troupe,

Car, ce soir même, après la soupe,

Ils iront autour de Musard

Et ne rentrerons pas trop tard ;

Afin que demain l’on s’éveille

Pour une existence pareille.

“Do, ré, mi, fa, sol, la, si, do”

“Joujou, pipi, caca, dodo.”

 

  

Dans la clairière

Pour plus d’agilité, pour le loyal duel,

Les témoins ont jugé, qu’elles se battraient nues.

Les causes du combat resteront inconnues.

Les deux ont dit : Motif tout individuel.

 

La blonde a le corps blanc, plantureux, sensuel ;

Le sang rougit ses seins et ses lèvres charnues.

La brune a le corps d’ambre et des formes ténues ;

Les cheveux noirs-bleus font ombre au regard cruel.

 

Cette haie où l’on a jeté chemise et robe,

Ce corps qui tour à tour s’avance ou se dérobe,

Ces seins dont la fureur fait se dresser les bouts,

 

Ces battements de fer, ces sifflantes caresses,

Tout paraît amuser ce jeune homme à l’oeil doux

Qui fume en regardant se tuer ses maîtresses. 

 

Gros

Charles Cros (1 oktober 1842 – 9 augustus 1888)

 

De Duitse schrijver en undercoverjournalist.Günter Wallraff werd geboren op 1 oktober 1942 in Burscheid bij Keulen. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2006 en ook mijn blog van 1 oktober 2007 en ook mijn blog van 1 oktober 2008.

 Uit:  Essen mit Spaß

 

„Der Arbeitsplatz hinter der Theke ist eng, der Boden schmierig und glatt, die Grillplatte glühend heiß bei 180 Grad Celsius. Es gibt keinerlei Sicherheitsvorkehrungen. Eigentlich müßte man Handschuhe bei der Arbeit tragen, das schreiben jedenfalls die Sicherheitsbestimmungen vor. Aber es gibt keine, und sie würden die Arbeit nur verlangsamen. So haben viele, die dort länger arbeiten oder gearbeitet haben, Brandwunden oder Narben von Brandwunden. Ein Kollege mußte kurz vor meiner Zeit ins Krankenhaus, weil er in der Hektik direkt auf den Grill gefaßt hatte. Ich (Ali) hole mir gleich in der ersten Arbeitsnacht Blasen wegen der aufspritzenden Fettropfen.

Naiverweise glaube ich (Ali), meine erste Schicht sei wie vereinbart um halb drei Uhr morgens zu Ende. Ich (Ali) bemerke, wie man über mich, den Neuling, zu reden beginnt. Der Manager fährt mich (Ali) an, was mir denn einfalle, vor der Zeit zu gehen. »Ich habe mich nur an die Anweisung gehalten.« – Ich hätte mich persönlich bei ihm abzumelden, warnt er mich (Ali) und fragt mit drohendem Unterton, ob ich denn draußen wirklich schon saubergemacht hätte. Da ich bereits kurz vorher im dünnen Hemd in die Kälte der Dezembernacht hinausgeschickt worden war, antworte ich (Ali), daß alles total sauber sei. Eine besonders aufmerksame Angestellte bemerkt aber, daß noch Papier herumliegt.

Es ist mittlerweile kurz vor drei Uhr morgens. Der Manager meint, ich (Ali) würde die richtige Einstellung vermissen lassen, ich (Ali) engagiere mich nicht. Auch mein Gesicht sähe nicht sehr froh aus. Ich solle nicht denken, ich würde nicht kontrolliert. Beispielsweise hätte ich heute fünf Minuten an derselben Stelle gestanden. »Wieso«, erwidere ich (Ali), »kannnich sein, ich flitzen hin und her, weil ich dies Arbeit auch als Sport seh’.«

 

Wallraff

Günter Wallraff (Burscheid, 1 oktober 1942)

 

 

De Duitse schrijver, vertaler en dramaturg  Michael Schindhelm werd geboren op 1 oktober 1960 in Eisenach. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2008.

Uit: Roberts Reise

„Tarnungen und Halluzinationen. Das Ziel war längst explodiert. Die einen jubelten durch ihre spröden frühen Jahre, wenn Cornelia Ender und Roland Matthes Goldmedaillen zu Olympischen Spielen gewannen und wenn der Freundschaftsratsvorsitzende in der Schule zum Morgenappell das “Immer bereit!” mit der flachen, aufgestellten Hand über dem Käppi einforderte. Unsere Heimat, das sind nicht nur die Städte und Dörfer, das ist auch die Partei.

Die anderen wuchsen mir Bürstenschnitt und Lakritze zwischen den Zähnen heran, draußen in Prag rollten die Panzer der lieben Sowjetsoldaten, die zu Hause die Wälder vor Pilzsuchern schützten, draußen wurde Rudi Dutschke abgeknallt, starben Jimmy und Janis, und der Lehrer schickte uns heim, wenn die Haare übers Ohr hingen, draußen war Vietnam, und wir klebten Wandzeitungen für die Kinder von My Lei, draußen wurde für Gard Haarspray ein Studio am Bildschirm aufgebaut, und unsere Mütter rollten sich die

Frisuren zu turbanähnlichen Türmen, draußen erzählte Rudi Carrell seine niederrheinischen Scherze, und drinnen formte sich der Volksmund zum Lachen über den neuesten Parteiwitz.

Lenins hundertsten Geburtstag feierten wir und sangen heimlich Abba, beim Fußball waren wir Beckenbauer und Müller, zu Hause unterm Küchentisch zwischen Indianerstämmen Sheriff Dillon und Old Shatterhand. Und der rote Rotz lief uns aus der Nase, und der Lehrer fragte nach dem Testbild und ob die Uhr zu Hause am Fernseher Ziffern hatte oder nicht, weil es nämlich im Westen eine Ziffern auf der Fernsehuhr gab, und der Vater warnte davor, mit diesem oder jenem Schulkameraden allzu offenherzig über Gespräche zu Hause zu reden und wer am letzten Samstag wieder zu Besuch war, und zu Weihnachten gab es Milky Way von Tante Lisbeth, das nach Seife schmeckte, weil für die Mutter auch Waschmittel im Paket gewesen war. Und die Städte erglommen noch sphinxbjau zwischen Schnee und Meer, auch nachd ern der Vater mir eines Abends beim Einparken des Autos in die Garage erzählte, Onkel Helmut, den Wirt von Der Rommelsburg, hätten sie nachts zuvor ahgeholt, und vielleicht sei er jetzt auch dran, denn sie hätten beim Skat immer über Politik gesprochen, und

Onkel Helmut habe außerdem Heino-Platten gehört und eine Pistole gehabt, von er besser niemand hätte wissen sollen. Jungpioniere sind wir gewesen, aber ohne Pioniergeist, Kinder der DDR, aber ohne eine positive Vorstellung davon, was die DDR war. “Der Schwarze Kanal” war das Feindbild, nicht der schwarze Kanal Aber der Feind meinte es gut mit uns.”

MichaelSchindhelm

Michael Schindhelm (Eisenach, 1 oktober 1960)

 

De Engelse dichter John Hegley werd geboren op 1 oktober 1953 in Londen. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2008.

 

 My doggie don’t wear glasses 

 

my doggie don’t wear glasses

so they’re lying when they say

a dog looks like its owner

aren’t they 

 

 

Poetry in India 

 

I’m in India

feeling more secure

and less likely to get chinned ‘ere

I made friends with a steam-train firemen

who asked how long I would stay in his country

‘Two weeks,’ I replied

‘Very short?’ he probed

‘I’m a very busy man.’ I joked.

‘What is it, the you do?’ he probed further.

‘Poetry!’ I announced.

‘Aha!’ he pounced,

‘Now I understand you,

my brother does the same.

Yes, very hard work:

the feeding, the cleaning, loading all the eggs on to

the lorry.’ 

 

Hegley

John Hegley (Londen, 1 oktober 1953)

 

De Oostenrijkse schrijfster Inge Merkel, werd geboren op 1 oktober 1922 in Wenen. Zie ook mijn blog van 1 oktober 2008.

 

Uit: Das große Spektakel

 

Mit erwachtem Argwohn sah ich schon von weitem, daß vor meinem Haus ein Möbelwagen das halbe Trottoir verstellte. Mit offenen Flügeln klaffte das Tor. Grobschlächtige Männer hoben, schoben und schleppten unter rauhen Leitsignalen Schwergewichtiges durch Gang und Stiegenhaus.

Ich konnte eine Weile nicht hinein, weil zwei Packer sich mit geblähten Halsadern abrakkerten, einen überdimensionalen Schreibtisch durch die Eingangspforte zu fädeln, der sich diesem Ansinnen mit einer obstinaten Beharrlichkeit widersetzte, die etwas Menschliches hatte: ein sperriger Protest der Würde.

Unbehagen schoß auf, als ich vernahm, daß das Ziel dieser Betriebsamkeit die Wohnung unter mir war, die lange leergestanden hatte. Zwar ist das Haus solid gebaut, großräumig und mit hohen

Plafonds, wie man noch im vorigen Jahrhundert baute, trotzdem war mir das Bewußtsein verläßlicher

Stille unter meinen Füßen zur angenehmen Selbstverständlichkeit geworden. Ich betrat den Aufzug mit nervöser Beklommenheit.

Gleichzeitig mit mir stieg die Hausmeisterin ein, eine kleinwüchsige, feiste Vierzigerin mit der Geschwätzigkeit eines Kuckucks. Sie fuhr mit Kübel und Fetzen auf und versah mich mit Faktenmaterial über den neuen Mieter.

«Ein älterer Herr, alleinstehend.» Der Umstand beruhigte mich. Wenigstens kein Kindersegen und lärmende Gesellschaften.

«Fast keine Möbel hat der Herr», erfuhr ich ungefragt; «nur Kisten voller Bücher und Regale… nicht einmal eine ordentliche Schlafzimmergarnitur! » wurde angemerkt mit geschürzter Lippe; «nur Ottomanen und kein Buffet. Dafür zwei Schreibtische! Was braucht ein alleinstehender

Herr zwei Schreibtische?» fragte sich die Hausmeisterin und lachte kehligen Hohn.“

 

Merkel

Inge Merkel (1 oktober 1922 – 15 januari 2006)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 1 oktober 2008..


De Russische schrijver
Sergej Aksakov werd geboren op 1 oktober 1791 in Oefa.