De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook mijn blog van 30 maart 2007 en ook mijn blog van 30 maart 2008.en ook mijn blog van 30 maart 2009 en ookmijn blog van 30 maart 2010.
De droom van een dorpsjongen
Nu ken ik alle kaden, alle stegen,
En de Palazzo’s. En ik voel me warm.
Ik liet mijn hart hier achter, allerwegen.
(En op de Academie-brug mijn arm,
Mijn nier op de Rialto. En mijn lever,
Die liet ik achter op het Arsenaal.)
O, deze stad is boven spot verheven…
Maar zelf een rarekiek en toverzaal.
Hier kan men zeer voornaam de pijp uitgaan
In een van die gesloten, hoge panden,
Zelfs als een oplichter nog niet banaal.
O, bij mijn uitvaart, hoop ik, zal je staan
Op een der bruggen van het Canal Grande
En mij voorbij zien glijden als een aal.
Beschaving
Er was onder mijn hersenpan
Geen schuld die me bezwaarde –
Ik kende niet de fado van
De laatste mens op aarde –
Ik was een doodgelukkig kind –
Er waren kinderen als ik –
Ik waaide mee op elke wind
En had dezelfde schrik.
In dromen martelde ik verwoed,
Maar had van niets berouw –
Nu ben ik menselijk en goed
En heb het Spaans benauwd –
De werkster spreekt
Mijn doodsvijanden heten stof en pluis.
Ik ben de gesel van de spinnenwebben.
Zie hoe ik keer en ruim en poets en kuis –
De oude spinsels zullen mij niet hebben.
In een aan kant gemaakt en helder huis
Kan het bestaan altijd opnieuw beginnen.
Mijn broodheer noemt mij – hij is nooit abuis –
‘De Mondriaan van haard en tafellinnen.’
Ik had maar weinig schik in zijn fauteuils.
Zijn staande schemerlamp werd neonbuis.
Ik ben tenslotte bezemkunstenaar.
Ik gaf zijn bed mee aan een scharrelaar –
Zijn dikke, donzen dekens ook. Gezond
Maar prachtig zal hij dromen op de grond.
Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944)