Dolce far niente (Amsterdam, Theo Thijssen)

Dolce far niente

Uit: Jongensdagen

‘Juffrouw, m’n broertje kocht daarnet een pakje postzegels van drie cent, maar er zit zoowat niks in. Nou staat hij buiten te huilen, – Ko kreeg zelf tranen in z’n oogen van de gedachte – en of u het nou niet ruilen wil.’

‘Heeremenschen!’ riep de juffrouw verontwaardigd uit, en zij maakte zich gereed weer naar achter te gaan. ‘Heeremenschen, sta je dáárvoor volk te schreeuwen. Ruilen doen we niet, hoor.’

Ko bleef haar sprakeloos aankijken; de enveloppe hield hij haar voor.

‘Ga maar gauw m’n winkel uit, marsch!’ zei de juffrouw.

‘Maar voor drie centen is toch afzetterij!’ riep toen Ko ineens uit.

‘Heb ik van me leven!’ schreeuwde de juffrouw, en zij kwam achter haar toonbank vandaan geloopen, regelrecht op Ko af. Die holde weg, den winkel uit. Midden op straat bleef hij staan. ‘Afzetter!’ riep hij. Henk kwam naar hem toe; hij begreep alles. ‘Afzetter!’ schreeuwde hij mee.

De juffrouw keek niet eens meer, en ging weer naar haar kamer achter den winkel.

Een man bleef staan op straat. ‘Wat is er?’ vroeg hij nieuwsgierig.

Het was een meneer; een groote, deftige meneer. Misschien kon die helpen. Ko begon te vertellen; hij liet de enveloppe zien.

 


Zicht vanuit de Jordaan op de Westerkerk

 

Verschillende, en buitenlandsche staat er op!’ zei Henk.

‘En dàt zit er in!’ sprak Ko bitter; en hij liet den heer de postzegels zien.

‘’t Zijn toch mooie postzegels, voor drie centen,’ meende de heer. Hij lachte even en liep verder.

Stom van verbazing keken de broers elkaar aan. Dát mooie postzegels!

‘Laat dan nòg eens kijken,’ zei Henk.

En voor den derden keer keken ze de postzegels na. Er was geen enkele bijzondere bij. Ze wierpen woedende blikken naar het winkeltje.

‘Ga mee maar, Henk!’ zei toen Ko, ‘ga nou maar mee naar huis. Tegen zulke afzetterij kunnen wij niet op.’

En hij nam de mand weer aan z’n arm, en stapte voort.

Henk volgde met een bedrukt gezicht en sprak geen woord.

Zoo liepen ze stil door tot de Westermarkt.

‘Jammer, hè?’ vroeg Ko zacht.

‘Wat?’ kwam Henk onnoozel.

‘Van je drie centen,’ antwoordde Ko.

Henk zuchtte eens, en gaf geen antwoord. Het wàs hard.“

 


Theo Thijssen(16 juni 1879 – 23 december 1943)
Beeld van Theo Thijssen in de Amsterdamse Jordaan door Hans Bayens

 

Zie voor de schrijvers van de 22e augustus ook mijn blog van 22 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Gorch Fock

De Duitse schrijver Gorch Fock  (pseudoniem van Johann Wilhelm Kinau) werd geboren op 22 augustus 1880 in Finkenwerder. Daar ging hij naar school. Omdat hij ongeschikt was voor werk op zee vanwege zijn fysieke conditie begon hij  in 1895 een opleiding bij zijn oom in Geestemünde (nu onderdeel van Bremerhaven). 1897-1898, studeerde hij af aan de handelsschool in Bremerhaven. Vanaf 1899 werkte hij op als accountant en boekhouder in Meiningen. Bremen en Halle (Saale). In 1904 keerde hij terug naar Hamburg en in 1907 werd hij aangesteld als accountant voor de Hamburg-Amerika Lijn. Vanaf 1904 publiceerde hij 1904, meestal in zijn moedertaal, het Nederduits, schreef gedichten en verhalen onder de pseudoniemen Gorch Fock, Jakob Holst en Giorgio Focco, die in Hamburgse kranten verschenen. De voornaam Gorch is dus een lokaal typische variatie van Georg. In 1908 trouwde hij met Rosa Elizabeth Reich, met wie hij drie kinderen had. Zijn muze en soulmate was echter tijdens de jaren van zijn schrijverschap de actrice Aline Bussmann.
In 1913 verscheen zijn beroemdste werk „Seefahrt ist not!“ , waarin op een heroïserende manier het leven van de diepzeevissers van Finkenwerder wordt beschreven. In WO I diende Gorch Fock eerst als infanterist in Servië en Rusland, en later bij Verdun. In maart 1916 werd hij op eigen verzoek door het leger naar de marine overgeplaatst  en gestationeerd op de lichte kruiser SMS Wiesbaden. In de Slag bij Jutland ging hij samen met de kruiser ten onder. Zijn lichaam werd in augustus 1916 gevonden in de buurt van Fjällbacka  en begraven op het Zweedse eiland Stensholmen bij Kalvö samen met andere Duitse en Britse zeelieden. Gorch Focks broers Jakob en vooral Rudolf Kinau verwierven als Nederduitse (Heimat-) schrijvers bekendheid. Later zijn twee opleidingsschepen van de Duitse marine naar Gorch Fock genoemd.

 

Uit: Seefahrt ist not!

 

»Insonderheit aber bitten wir dich für die, die auf dem Wasser ihre Nahrung suchen. Segne, segne die Fischerei auf der See und im Fluß, behüte Mann und Schiff in allen Gefahren!«

Pastor Bodemann beugte den grauen Kopf tiefer als zuvor. Da hatte er laut und warm für seinen alten Kaiser gebetet, laut und warm, wie es ihm von Herzen kam, nicht leise und kalt wie sein Vorgänger, ein zäher Welfe, der nur der kirchlichen Vorschrift nachgekommen war:

»Laß deine Gnade groß werden über deinem Knecht Wilhelm, unserem Kaiser und Herrn, und über dem ganzen kaiserlichen Haus.«

Die gefurchte Stirn berührte fast das schwarze Tuch, mit dem die Kanzel vom Sonntag Reminiszere bis zum stillen Freitag bedeckt war. Es schien, als wenn die Stimme ihm versagte und er aufhören müßte. Und er hielt überwältigt inne und ließ die große Stille kommen. Totenstill wurde es in der Kirche auf Finkenwärder. Regungslos saß die Gemeinde. In die Augen kam eine Dunkelheit wie von aufsteigenden Tränen.

Denn die See nahm das Wort, die Nordsee, die Mordsee – mit ihren jagenden, zerrissenen Wolken, mit ihrem pfeifenden, brausenden Sturm, mit ihren haushohen, schäumenden, brüllenden Seen, mit Brand und Wetterleuchten, mit Dünung und Gewitter – mit geborstenen Segeln, gebrochenen Masten, blakenden Notfackeln, verlorenen Wracks und hilferufenden Fahrensleuten.

Und es war niemand da, der nicht ihre Stimme vernommen hätte.

Die hellhaarigen Jungen auf den Bänken neben dem Altar, die als große Schleefen [Schlingel] zu den gegenübersitzenden Konfirmandinnen hinübergelacht und ihnen zugenickt hatten, besannen sich, legten beschämt die Hände zusammen und sahen vor sich hin, weil ihnen in der heiligen Stille die Väter und Brüder in den Sinn kamen, die draußen waren, und weil sie daran dachten, daß sie nach Ostern selbst in die Fischerei hineinkamen.

Auch bei den rotbackigen Mädchen wurde es still. Alle falteten rasch die Hände, und manches Kinderherz bebte – vergessen war, daß sie abends am Deich einzuhüten hatten und daß die Jungen dort vor den Fenstern trommelten und pfiffen, bis sie hineingelassen wurden und Blindekuh oder Sechsundsechzig mitspielen durften.“

 

 

 

Gorch Fock (22 augustus 1880 – 31 mei 1916)

Dolce far niente (Haarlem, Sylvia Hubers, Bertus Aafjes)

Dolce far niente

 

Voor Haarlem

Ik droomde me een man als een kunstwerk
en ik moest naar Haarlem gaan

Ik droomde van Oude Meesters, op een vingerknip
beschikbaar, om de hoek van de straat
en ik moest naar Haarlem gaan

Ik droomde me kunstenaars in galeries
kunstenaars op terrassen, kunstenaars als vrienden
en ik moest in Haarlem zijn

 

Haarlem, Sint Bavo

 

Ik droomde vaten vol kunstig bier
door bierkunstenaars gebrouwen en ik moest
in Haarlem drinken

Ik droomde me een stad die niet bestaat
een stad als een kunstwerk, uitgevouwen
over de grond door vaardige creatoren

een stad waarin ik rond zou lopen
o en ah zou zuchten

ik droomde me een stad
die bestaat
van mooi

 

Sylvia Hubers (Sassenheim,28 mei 1965)

Lees verder “Dolce far niente (Haarlem, Sylvia Hubers, Bertus Aafjes)”

Dolce far niente (Amsterdam, Gerard Reve)

Dolce far niente

 

Uit: De Avonden

 

“Het was nog donker, toen in de vroege morgen van de tweentwintigste december 1946 in onze stad, op de eerste verdieping van het huis Schilderskade 66, de held van deze geschiedenis, Frits van Egters, ontwaakte. Hij keek op zijn lichtgevend horloge, dat aan een spijker hing. Kwart voor zes, mompelde hij, het is nog nacht. Hij wreef zich in het gezicht. Wat een ellendige droom, dacht hij. Waar ging het over? Langzaam kon hij zich de inhoud te binnen brengen. Hij had gedroomd, dat de huiskamer vol bezoek was. Het wordt dit weekeind goed weer, zei iemand. Op hetzelfde ogenblik kwam een man met een bolhoed binnen.


Op de hoek: Jozef Israëlskade (Schilderskade 66)

 

Niemand lette op hem en hij werd door niemand begroet, maar Frits bekeek hem scherp. Opeens viel de bezoeker met een zware bons op de grond.
Was dat alles? dacht hij. Wat gebeurde er verder? Niets, geloof ik. Hij sliep weer in. De droom ging voort, waar hij was opgehouden. De man lag, met de bolhoed over zijn gezicht gedrukt, in een zwarte doodskist, die in een hoek van de kamer op een lage tafel stond. Die tafel ken ik niet, dacht hij, zou die geleend zijn? Hij keek in de kist en zei luid: Daar zitten we in ieder geval morgen nog mee opgescheept. Dat hoeft niet, zei een man met een kaal hoofd, een rood gezicht en een bril, wedden dat ik de begrafenis nog op vanmiddag twee uur geregeld kan krijgen?
Hij werd opnieuw wakker. Het was twintig minuten over zes. Ik ben al uitgeslapen, zei hij bij zichzelf, daarom word ik zo vroeg wakker. Ik heb nog een flink uur.
Hij sluimerde langzaam in en trad voor de derde maal de huiskamer binnen. Er was niemand. Hij liep op de kist toe, keek erin en dacht: Hij is dood en begint te bederven.

(…)

 


In het midden: Jozef Israëlskade (Schilderskade 66)

 

“Een heerlijke verkwikkend ochtendwandeling’ mompelde hij. Bij het afdalen van de trap kefte een hond bij de benedenburen, toen hij hun deur passeerde. Hij trok de straatdeur zacht dicht en volgde de met ijs bedekte gracht tot de rivier. Die, uitgezonderd in het midden, met een donkere ijslaag was toegevoren.”

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Zie voor de schrijvers van de 20e augustus ook  mijn blog van 20 augustus 2011`deel 1 en eveneens deel 2 en eveneens deel 3.

» Reageer (0)

Dolce far niente (Amsterdam, Jan Campert)

 

Dolce far niente

 

 

Lied van Amsterdam

 

Verlaat ‘t Centraal en zie de stad,
die zich voor de stad ontvouwt
gelijk een waaier, baan naast baan,
van parelgrijs en goud.
Het parelgrijs der morgenlucht,
die over de Amstel stijgt,
het goud van zon en herfstseizoen,
dat al ten einde neigt.

 

Welk oord gij ook om haar verliet,
zij komt u tegemoet
met kaden, Damrak en de Beurs
en schepen onder ‘t roet,
met torens rank breed en sterk van steen
en rank van makelij
en, als ge goede oren hebt,
met roepen over ‘t Y.

 

Daar is geen stad als Amsterdam
zoo ruim en zoo vertrouwd;
als ik een huis te bouwen had,
ik had het hier gebouwd
met vensters waar al ‘t licht door stroomt,
dat van den Amstel slaat,
wanneer de winter ‘t water stremt
en ‘t volk te schaatsen gaat.

 

Wie ’s avonds voor die vensters staat
hij ziet den warmen gloed,
die boven Leidsche en Rembrandtplein
de wolken walmen doet doet;
hij ziet, wanneer hij oogen heeft,
de onbewogen wacht
van Heerengracht en Keizersgracht
bij ‘t ingaan van de nacht.

 

 

Keizersgracht

 

 

 

Die, trouwloos van aard als ik,
eens Amsterdam verried,
hij vindt geen rust aleer zijn schuld
gedelgd is met een lied
en waar hij zwerft en wat hij zoekt
vindt hij ter wereld niet,
voordat hij weer de duiven rond
den Westertoren ziet.

 

En niet aleer zijn voetstap weer
de oude stad hervindt,
de Wallen, ‘t Kolkje, de Zeedijk,
of voordat hij de wind
bij Schreierstoren heeft gevoeld
te waaien door zijn haar,
niet eer houdt Amsterdam voor hem
haar liefste vreugde klaar.

 

 

Zeedijk

 

 

Want die het diepste wordt bemind
zij toeft in Amsterdam,
zoo brandt, in edel goud gevat,
‘t juweel gelijk een vlam,
en waar het hart slaat van mijn land
slaat ook haar franke hart
rood is haar mond, o Amsterdam,
en zie haar haren zwart.

 

Nu dit beeld mij niet meer verlaat,
bij dag niet noch bij nacht
weet ik dat ieder sterveling
wel eens wordt thuisgebracht.
Hij neemt zijn staf, hij schoeit den voet
en keert vanwaar hij kwam;
hij delgt zijn schuld en dicht een lied
voor haar en Amsterdam

 

 

Jan Campert (15 augustus 1902 – 12 januari 1943)

 

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 19e augustus ook mijn blog van 19 augustus 2011 deel 1 en ook deel 2.

Dolce far niente (Amsterdam, Mezrab, verhalen aan het IJ)

Dolce far niente

 

De Iraanse dichter, zanger, acteur en politiek wetenschapper Fereydoun Farrokhzad werd geboren op 7 oktober 1938 Teheran. Farokhzad voltooide de opleiding politieke wetenschappen met een doctoraat in de Bondsrepubliek Duitsland. Hij was de jongere broer van de beroemde Perzische dichteres Forough Farrokhzad. Farokhzad wordt nog steeds beschouwd als een van de meest bekende zangers en entertainers van de moderne Iraanse muziek geschiedenis. Veel sterren van de Iraanse muziek scene van de jaren 1970 bereikten in zijn uitzendingen een grotere bekendheid. In politieke opzicht zette Farokhzad zich in voor een seculiere koers en voor de scheiding tussen staat en religie. Hij pleitte voor het herstel van het Iraanse Keizerrijk op een democratische grondslag en thematiseerde dat, net zo goed als zijn verzet tegen de heersende geestelijken sinds 1979, in politieke strijdliederen. Als criticus van het theocratische regime in Iran vanaf 1979 werd hij op 6 Augustus vermoord in 1992 in zijn huis in Bonn. Fereydoun Farrokhzad werd begraven op de Bonner Nordfriedhof.

 

Atombombe


Sie wollen uns überzeugen,
dass es nur ein weisser Pilz ist –
der mit den Pappeln flüstert.
Oder ein Pfau der gerade sein Rad schlägt.
Aber der weisse Pilz hat schwarze Schatten –
und der junge Pfau trägt giftige Pfeile.
Man kann ein Buch –
über den Kopf halten –
und an Wunder glauben.
Man kann auch wie ein kranker Hund –
unter den Tisch kriechen –
und sich einen besseren Tod wünschen.

 


Mezrab, naast het Wilhelmina Pakhuis, Veemkad

 

Warmates


Warmates, Warmates were human and free
Men and women of pride and simplicity
Had put themselves amongst the nation’s unrest
Warmates, Warmates

Their death cloths, tri color Flag of Iran
In their minds, nothing but a promise and a pact
The pact which would charge them in the battlefield
Warmates, Warmates

They were loaded with the love of nation
They were away from temptations of the spirit and body
They were the green sincerity of “The Word”
Warmates, Warmates

Warmates were the heroes of dignity
All their lives, they have struggled only for one goal
Until they had opened the doors of freedom
Warmates, Warmates

Warmates were like rain drops
Pure and honest, they were Warmates to all lovers
They were the lion and sun of the Iranian Flag
Warmates, Warmates

They have risen up and become martyrs
They have climbed beyond the inferior human needs
They have reached the pure human integrity
Warmates, Warmates

They have risen and died for us
They have died amongst our arms
They have left us the pieces of motherland
Warmates, Warmates

The children who will be born tomorrow
Will know about the story of our Warmates
Will read their names upon the sunshine
Warmates, Warmates

Where are those brave men and women today?
That our being is due to their uprising!
That their hearts are beating inside the Iranian Flag
Warmates, Warmates

Once again we will all gather around
We will speak of our Warmates
We will write in the history and on the sorrow, about our
Warmates, Warmates

Thousands of springs and summers will come and go
Thousands of snows and rains will fall
Masses will once again love “The essence of Love”
By the will of our
Warmates, Warmates ……

 

Vertaald door Ahreeman X

 



Fereydoun
Farrokhzad (7 oktober 1938 – 6 augustus 1992)

 

Zie voor de schrijvers van de 18e augustus ook mijn blog van 18 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Samar Yazbek

De Syrische schrijfster en journaliste Samar Yazbek werd geboren in Jableh op 18 augustus 1970. Zij studeerde Arabische literatuur. Haar werk omvat een breed scala aan genres – romans, korte verhalen, filmscripts, televisie drama’s, film-en tv kritiek. Ze heeft een documentaire gemaakt over de Syrische geleerde Anton Maqdesi. Ook werkte zij mee aan Women of Syria, een feministische e-zine.
Yazbek is een prominente stem in de ondersteuning van de mensenrechten en de rechten van vrouwen in Syrië. Haar debuutroman, genaamd Tiflat as-Sama (Heavenly Girl) behandelde bestaande taboes in de Syrische samenleving. Yazbek is lid van de Alawi gemeenschap, maar is een tegenstander van het regime van haar mede-gelovige president Bashar al-Assad. Ze nam deel aan de protesten in 2011 tegen het regime van Assad, en werd vervolgens vastgehouden door de veiligheidstroepen. Ook werd haat verboden te reizen buiten Syrië. In 2010 werd Yazbek geselecteerd als een van de Beirut39, een groep van 39 Arabische schrijvers onder de leeftijd van 40 jaar, gekozen door middel van een wedstrijd georganiseerd door het Banipal magazine en het Hay Festival. In 2012 werd ze gekozen voor de prestigieuze PEN / Pinter prijs “International writer of courage “, als erkenning voor haar boek A Woman in the Crossfire. Zij werd in hetzelfde jaar ook bekroond met de Zweedse Tucholsky Prijs

 

Uit: Schrei nach Freiheit. Bericht aus dem Inneren der syrischen Revolution

 

(A Woman In The Crossfire, vertaald door Larissa Bender)

“Bei der ersten Zusammenkunft mit dem hohen Offizier war ich vollkommen am Ende, denn zwei der Männer, die mich in dem weißen Auto von zu Hause abgeholt hatten, hatten mir die Augen verbunden, was ich höchst verwunderlich fand. Mir ging durch den Kopf, dass ich niemanden

informiert hatte, und Nawwara war noch immer im Dorf. Ich vermutete, dass meine Verhaftung wohl unmittelbar bevorstehe und dass ich lange im Gefängnis bleiben würde. Dies war in der Zeit, bevor sie auf einer Website des syrischen Geheimdienstes einen Artikel veröffentlichten, in dem sie mich des Agententums und des Verrats bezichtigten.

Ich kam an einen merkwürdigen Ort, vielleicht in Mezzeh, genau wusste ich es nicht, aber plötzlich fand ich mich in einem geräumigen Büro mit dem hohen Offizier wieder. Er musterte mich so angewidert, als hätte er es mit einer verwesten Leiche zu tun. Dann packte er mich derart hart am Handgelenk, dass er mir fast die Hand zerquetschte und meine Haut zu brennen begann, und plötzlich verpasste er mir eine Ohrfeige, die mich zu Boden warf. Er spuckte auf mich herunter und sagte: «Du Miststück!» Meine Augen waren geschlossen, in meinen Ohren vernahm ich ein gellendes Dröhnen. Mir war, als würde mir schwindelig werden, es glich einem Gefühl wie ein Erschauern. Ich stand nicht auf, ich konnte es nicht, obwohl er schrie, ich solle aufstehen, aber ich war nicht dazu in der Lage. Mein Körper war zerbrechlich, mir schwindelte. Was für eine Ironie! Eine einzige Ohrfeige hatte mich zu Boden geworfen!

«Steh auf!», schrie er. Ich rührte mich nicht, ich hielt die Augen geschlossen und dachte bei mir, ich werde nicht aufstehen, soll er doch machen, was er will. Das Messer, das ich normalerweise in meiner Tasche bei mir trage, steckte in meinem Büstenhalter, das gleiche kleine Klappmesser. Ich dachte, ich werde nicht darauf warten, dass er oder irgendjemand anderer mich beleidigt, ich werde mir das Messer ins Herz stoßen.”

 

Samar Yazbek (Jableh, 18 augustus 1970)

In Memoriam Willem G. van Maanen

 

In Memoriam Willem G. van Maanen

 

 

 

De Nederlandse schrijver Willem G. van Maanen is vrijdag op 91-jarige leeftijd overleden. Willem Gustaaf (Willem G.) van Maanen werd geboren in Kampen op 30 september 1920. In 2004 kreeg hij voor zijn gehele oeuvre de Constantijn Huygensprijs. Zie ook mijn blog van 30 september 2011.

 

Uit: De onrustzaaier

 

‘Hoe bevalt het je bij ons?’ vroeg ik [Pilaar], toen het na enige dagen zover was. (…)

‘Goed,’ antwoordde hij [Chris]. ‘Er is hier veel te doen, en ik doe het ook.’

‘Teveel misschien,’ zei ik.

‘Er is mij zelden iets teveel.’

‘Ik bedoel jou niet,’ zei ik, ‘ik bedoel de anderen. Ik heb wel eens de indruk dat je de mensen dingen leert die ze niet aankunnen.’

‘Dat beschouw ik ook als mijn taak,’ zei hij. ‘Ze groeien ervan, en over een tijdje zullen ze het wel aankunnen.’ (…)

‘Over wat je met de kinderen doet zijn we heel tevreden,’ zei ik kalm. Ik was woedend over zijn opmerking, maar liet niets merken. Ik wilde dit gesprek winnen, al wist ik nog niet wat ik wilde bereiken. (…)

‘We zijn heel tevreden over je prestaties als hoofd,’ herhaalde ik. ‘Het hele bestuur, mevrouw Droog inbegrepen.’

‘Dat begrijp ik,’ antwoordde hij zelfverzekerd. ‘Sinds ik hier ben zijn er twaalf leerlingen bijgekomen.’

‘Twaalf apostelen, meester Christus,’ zei ik spottend. ‘Maar ik geloof dat het er elf zijn, als ik me de gegevens van de laatste bestuursvergadering goed herinner.’

‘Wilt u me sparen voor Judas?’ vroeg hij, en hij keek me strak aan. ‘Meneer Pilatus,’ zei hij toen, na een korte stilte.

Hij bracht me in verwarring. Ik wist niet of hij me op de groftse manier beledigde, of dat hij alleen maar een woordspeling op mijn naam maakte, zoals ik op de zijne. En ik weet het nog niet.”

(…)

 

 

“Dat was ons laatste gesprek, want vanmiddag, toen hij voorgoed afscheid kwam nemen, hebben we nauwelijks enkele woorden gewisseld. Niet uit vijandschap, maar omdat er niets meer te zeggen was. Hoewel ik nog zoveel zou willen zeggen. Ik wilde hem zeggen dat hij het goed heeft geprobeerd, maar de mensen hier zijn nog niet klaar voor zijn hervormde ideeën. Ook wilde ik hem zeggen dat ik hem altijd heb bewonderd om zijn strijdlust tegen alles en iedereen. Maar dat is nu te laat, hij is nu weg en heeft die verschrikkelijke rugzak in ieder geval meegenomen.”

 

 

 

Willem G. van Maanen (30 september 1920 – 17 augustus 2012)

Dolce far niente (Amsterdam, Simon Carmiggelt)

Dolce far niente

 

Uit: Vreemdeling in Amsterdam

„Daar onze badkamer, door hoge ouderdom, geheel poreus geworden is, zijn ingrijpende, gruis verwekkende verbouwingen nodig, die ons aards verblijf een tijdje volstrekt onbewoonbaar maken. Daarom zitten we nu in een hotel.
In Amsterdam Centrum.
Het is een interessante situatie, die je kijk op de eigen stad verandert. Het dagelijks leven heeft een nieuw decor gekregen, dat je nooit eerder op deze manier hebt bekeken.
Het was er wel, maar je maakte er zelf deel van uit. Nu zit je er aan het ontbijt, of in het café een eindje verderop, waar je vroeger nooit kwam, naar te staren als een toerist uit den vreemde, die een paar dagen Amsterdam doet.
Mijn woning staat ook in het centrum, maar die keek uit op een plantsoentje, waar elke ochtend weer dezelfde vrouwen en mannen verschenen om hun honden de zo broodnodige recreatie te verschaffen. Omdat ze door die beesten werden gemotiveerd, had hun aanwezigheid een zekere logica.

Eerste Weteringplantsoen met Kronkelpad

 

Maar in het gedrag van de voorbijgangers die ik nu zie lopen zit geen enkele lijn. Er zijn er bij die kennelijk ergens naar toe gaan, maar zij vormen een te verwaarlozen minderheid. De meesten druilen maar wat rond, blijven om onverklaarbare redenen plotseling stilstaan of keren eensklaps op hun schreden met een niet te becijferen doel, dat echter spoedig weer als een fata morgana vervluchtigt.
Het is fascinerend om in deze stoet der duistere improvisaties opeens een man en een vrouw te zien met een zichtbaar ideaal. Zij dragen namelijk een vensterruit van zowat twee bij drie meter. Aangezien het geen voorwerp is dat men spelenderwijs onder de arm neemt, staat vast dat ze er ergens mee naar tóé moeten.“

Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

Borstbeeld van Carmiggelt aan het Kronkelpad met tekstplaat:

“Als ik u raden mag: wordt schrijver”.

 

Zie voor de schrijvers van de 17e augustus ook mijn blog van 17 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Harlingen, Simon Vestdijk)

Dolce far niente

Uit: Terug tot Ina Damman

“Tegenover de HBS, aan de overkant van de Werfgracht, die hier de breedte van een binnenhaven bereikte, lag, als een wond in het stadsbeeld, de oude scheepswerf, aan drie zijden omgeven door half ingezakte schuttingen, die met palen gestut moesten worden. De gehele dag joegen daar de werkers hun koperachtig tinkelende klanken op: een kalm, zomers geluid, dat wel aan teergeur deed denken, of aan weke, zonnige golvingen in water dat door een olievlies is bedekt. Het geluid zweefde aan, verijlde weer, werd soms plotseling onderbroken, om dan, op[ zoek naar een nieuw ritme, aarzelend en nadenkend te worden, als een uiterst verlangzaamd morsestelsel. Als de jongens in de klas niet naar de kabbelende lichtrimpels keken tegen de zolder bij het raam, dan luisterden ze naar die werf. In de gracht lagen gewoonlijk nog wat loodskotters.

 

Zuiderhaven Harlingen/ Werfgracht Lahringen
Links van het midden met zonneschermen stond de HBS / Nu R.K. verpleeghuis St-Hubertus.

 

Lees verder “Dolce far niente (Harlingen, Simon Vestdijk)”