The Three Kings (Henry Longfellow)

 

Bij het feest van Driekoningen

 

 
De aanbidding van de Drie Koningen door Corregio, rond 1518

 

The Three Kings

Three Kings came riding from far away,
Melchior and Gaspar and Baltasar;
Three Wise Men out of the East were they,
And they travelled by night and they slept by day,
For their guide was a beautiful, wonderful star.

The star was so beautiful, large and clear,
That all the other stars of the sky
Became a white mist in the atmosphere,
And by this they knew that the coming was near
Of the Prince foretold in the prophecy.

Three caskets they bore on their saddle-bows,
Three caskets of gold with golden keys;
Their robes were of crimson silk with rows
Of bells and pomegranates and furbelows,
Their turbans like blossoming almond-trees.

And so the Three Kings rode into the West,
Through the dusk of the night, over hill and dell,
And sometimes they nodded with beard on breast,
And sometimes talked, as they paused to rest,
With the people they met at some wayside well.

“Of the child that is born,” said Baltasar,
“Good people, I pray you, tell us the news;
For we in the East have seen his star,
And have ridden fast, and have ridden far,
To find and worship the King of the Jews.”

And the people answered, “You ask in vain;
We know of no King but Herod the Great!”
They thought the Wise Men were men insane,
As they spurred their horses across the plain,
Like riders in haste, who cannot wait.

And when they came to Jerusalem,
Herod the Great, who had heard this thing,
Sent for the Wise Men and questioned them;
And said, “Go down unto Bethlehem,
And bring me tidings of this new king.”

So they rode away; and the star stood still,
The only one in the grey of morn;
Yes, it stopped –it stood still of its own free will,
Right over Bethlehem on the hill,
The city of David, where Christ was born.

And the Three Kings rode through the gate and the guard,
Through the silent street, till their horses turned
And neighed as they entered the great inn-yard;
But the windows were closed, and the doors were barred,
And only a light in the stable burned.

And cradled there in the scented hay,
In the air made sweet by the breath of kine,
The little child in the manger lay,
The child, that would be king one day
Of a kingdom not human, but divine.

His mother Mary of Nazareth
Sat watching beside his place of rest,
Watching the even flow of his breath,
For the joy of life and the terror of death
Were mingled together in her breast.

They laid their offerings at his feet:
The gold was their tribute to a King,
The frankincense, with its odor sweet,
Was for the Priest, the Paraclete,
The myrrh for the body’s burying.

And the mother wondered and bowed her head,
And sat as still as a statue of stone,
Her heart was troubled yet comforted,
Remembering what the Angel had said
Of an endless reign and of David’s throne.

Then the Kings rode out of the city gate,
With a clatter of hoofs in proud array;
But they went not back to Herod the Great,
For they knew his malice and feared his hate,
And returned to their homes by another way.

 

 
Henry Longfellow (27 februari 1807 – 24 maart 1882)
Portland in Kersttijd. Henry Longfellow werd geboren in Portland.

 

Zie voor de schrijvers van de 6e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Khalil Gibran, Hester Knibbe, Romain Sardou, Carl Sandburg, Jens Johler, E. L. Doctorow

De Libanese dichter en romanschrijver Khalil Gibran werd geboren op 6 januari 1883 in Bischarri. Zie ook alle tags voor Khalil Gibran op dit blog.

 

Over Vriendschap

En een jongeling zei: Spreek tot ons over vriendschap.
En hij antwoordde, zeggende:
Je vriend is een antwoord op je verlangen.
Hij is je akker die je met liefde bezaait en vol dankzegging oogst.
En hij is je tafel en haardvuur.
Want je komt tot hem met je honger en bij hem zoekt ge rust.

Wanneer je vriend je zijn eigen geest ontsluit, ben je niet bang voor het ‘neen’ in je eigen geest, noch onthou je hem het ‘ja’.
En wanneer hij zwijgt, blijft je hart luisteren naar zijn hart;
want zonder woorden worden in vriendschap alle gedachten, alle verlangens, alle verwachtigen geboren en gedeeld, vol ongevraagde vreugde.
Wanneer je afscheid neemt van je vriend, treur je niet;
want wat je het diepst in hem bemint, kan klaarder voor je zjin bij zijn afwezigheid, zoals een bergbeklimmer de berg duidelijker ziet vanuit de vlakte.
En laat je vriendschap geen andere bedoeling hebben dan een verdieping van de geest.
Want de liefde die iets anders zoekt dan de openbaring van haar eigen mysterie is geen liefde, maar een net dat uitgeworpen wordt; en alleen het waardeloze wordt gevangen.

En laat het beste voor je vriend zijn.
Zo hij de eb van je getij moet ervaren, doe hem ook de vloed kennen.
Want wat is je vriend dat je hem enkel zoeken zou om de tijd te doden.
Zoek hem steeds om de tijd te leven.
Want hij moet je tekort vullen, maar niet je ledigheid.
En laat er een lach zijn in de zoetheid der vriendschap en een samen beleven van genoegens.
Want in de dauw der kleine dingen vindt het hart zijn morgen en wordt verfrist.

 

 
Khalil Gibran (6 januari 1883– 10 april 1931)

Lees verder “Khalil Gibran, Hester Knibbe, Romain Sardou, Carl Sandburg, Jens Johler, E. L. Doctorow”