De Nederlandse schrijver Antoon Coolen werd geboren in Wijlre in Zuid-Limburg op 17 april 1897. Zie ook alle tags voor Antoon Coolen op dit blog.
Uit: Dorp aan de rivier
“Waarom moest hij zo gewaarschuwd worden. Daar was geen grotere stroper dan Cis. Hij stroopte in zijn enigheid, hij nam de hazen onder schot. Hij luchtte ook de polder af met de lichtbak en had er bedrevenheid in, om tegelijk te luchten en te schieten. De oppasser Beysens, die loert op hem. Dat is er een, die is van verderop langs de Maas hier gekomen. Hij heeft felle jukbeenderen, daar staan zijn diepliggende loerogen zo stekend boven als smalle spleetjes, waar ge de kleur niet van kunt zien. Daar is natuurlijk maar één ding van belang in het leven: stropers vangen. Stropers vangen, hoe dan ook, de oppasser Beysens zet zelf de strikken, legt er een dode haas in, sleept een stroper er naartoe en zegt: ‘Nu heb ik u op heterdaad betrapt.’ Dit is Cis de Dove gebeurd, omdat Cis in al zijn slimheid zo onnozel is en te goed van vertrouwen. Op een keer slenterde Cis met zijn hondje langs zo’n strik, die Beysens gezet had, Cis zijn hondje waarschuwde dat de oppasser in de buurt op de loer lag. Cis lachte hartelijk om te spotten met zulke streken. Maar Beysens kwam voor de dag getreden, Cis stond nog te lachen, maar hij kreeg een proces aan zijn broek gesmeerd. Cis was er in Den Bosch voor voorgekomen. Maar aan het kantongerecht geloven ze maar één ding, dat stropers altijd liegen en dat oppassers altijd waarheid spreken. Cis werd veroordeeld.
Een avond, dat Cis met zijn geweer in de polder lag, kreeg hij een schot langs zijn oren, hij wist dat dit schot van Beysens kwam. Dit was in zekere zin een mededeling van Beysens.
Cis was ook al eens een geweer kwijtgeraakt, daarom werd hij uitgerekend. Hij had zo’n lang smal kist gemaakt en die met zink gevoerd en bedaan, daar paste zijn geweer in. Die kist kon hij met het geweer erin naar de geheimzinnige bodem van de Maas laten zinken. Dan konden de brasem, de bliek en de voorn eens nieuwsgierig aan die kist komen snuffelen, de vissen waren stom zoals Cis doof was. Ze gingen geen geheim verraden. Niemand verraadde een geheim van Cis, de mensen kwamen hem liever waarschuwen als er ergens iets dreigde. Cis, dat mocht nou misschien een barbaar zijn in zijn bombazijnen broek, in zijn schipperstrui, met zijn petje en zijn ongeknipt haar, mijn God, wat een voorname ogen had hij in zijn gezicht en hoe waren zijn mond en zijn kin krachtig en mannelijk getekend. Neen, Cis was op zijn manier bemind bij de mensen, ze bewonderden hem als stroper, die niet gauw gevat werd. En Cis kon op zijn waakzaam hondje aan voor de geluiden, die hij van wege zijn doofheid niet hoorde.”
Antoon Coolen (17 april 1897 – 9 november 1961)