De Nederlandse schrijver, essayist en criticus Frans Coenen werd in Amsterdam geboren op 24 april 1866. Zie ook alle tags voor Frans Coenen op dit blog.
Uit: Bleeke levens
“In den vroegen ochtend, met een treintje, dat aansloot aan een van die groote, stormende internationale treinen zouden wij gaan.
Den avond tevoren, na het souper, werd het eenigermate duidelijk in welke verhouding de oude heer en de jonge vrouw tot elkaar stonden, de twee menschen, waarin deze kleine maatschappij het meest belangstelde. Iemand had hun vier schoenen voor een kamerdeur zier staan en den volgenden dag, toen de kamer open stond ter schoonmaak, even naar binnen gekeken. En het was maar één kamer en er was maar één ledikant! Een ander had bij den hôtelhouder geinformeerd en er was nog iemand die hen zeide te kennen en uit hetgeen zij gezamenlijk er van wisten, moest het nu blijken dat de oude heer een ‘vieux farceur’ was en de jonge vrouw zijn maîtres.
Wij, alle logeergasten, hadden de hoofden bij elkaar gestoken en bespraken het geval met een aangename geheimzinnigheid. Nog altijd had de meneer niets in het boek geschreven, maar dat zou nu toch wel moeten, dacht men. En wat hij er dan van maken zou! En zij met haar mooi engelengezichtje en schuchtere manieren! Het was een curieus geval, een verzamelpunt voor de leege nieuwsgierigheid en het wekte alle gedachten, die zulk een verhouding van een ouden verliefden rijkaard en een arm, mooi meisje, dat zich prostitueert, pleegt te wekken bij de menschen, die de wereld meer uit boeken, dan uit eigen aanzien kennen.
Den volgenden ochtend, toen wij vroeg beneden kwamen in de nog druilige gang en doffe eetzaal, zat het paar daar al te ontbijten. Zij wilden blijkbaar met denzelfden trein als wij afreizen. Er was den vorigen avond niets van bekend geweest onder de andere gasten en het geleek wel iets naar een overhaaste vlucht. Terwijl, in de stille kamer, wij te ontbijten zaten, kwamen onze blikken telkens naar het zonderlinge paar terug. Zij zagen echter nooit naar ons, maar hielden hun oogen voor zich, alsof zij wel wisten, dat zij altijd bekeken werden.
Hij had een lichtbruinen slappen hoed op, te jeugdig voor zijn leeftijd, en was overigens in dezelfde sjofele kleeding der vorige dagen. Zij zat weer met hoed en voile en een vellerig-dun, grijs stofmanteltje omhing haar schouders. Geen woord spraken ze tot elkaar.”
Frans Coenen (24 april 1866 – 23 juni 1936)
Hier in het midden met zijn vader Frans Coenen Sr. (rechts) en een onbekende.