Jesus Christus herrscht als König (Philipp Friedrich Hiller)

 

Bij Christus Koning

 

 
Christus Koning mozaïek in de kloosterkerk van de Franciscanessen
in Thuine (Nedersaksen),
in 1929 ontworpen door de kunstenaar Georg Poppe

 

Jesus Christus herrscht als König
Erbauungslied

Jesus Christus herrscht als König,
alles wird ihm untertänig,
alles legt ihm Gott zu Fuß.
Aller Zunge soll bekennen,
Jesus sei der Herr zu nennen,
dem man Ehre geben muß.

Fürstentümer und Gewalten,
Mächte, die die Thronwacht halten,
geben ihm die Herrlichkeit;
alle Herrschaft dort im Himmel,
hier im irdischen Getümmel
ist zu seinem Dienst bereit.

Gott ist Herr, der Herr ist Einer,
und demselben gleichet keiner,
nur der Sohn, der ist ihm gleich;
dessen Stuhl ist unumstößlich,
dessen Leben unauflöslich,
dessen Reich ein ewig Reich.

Gleicher Macht und gleicher Ehren
sitzt Er unter lichten Chören
über allen Cherubim;
in der Welt und Himmel Enden
hat Er alles in den Händen,
denn der Vater gab es ihm.

Nur in Ihm – o Wundergaben!-
können wir Erlösung haben,
die Erlösung durch sein Blut.
Hört’s: Das Leben ist erschienen,
und ein ewiges Versühnen
kommt in Jesu uns zugut.

Jesus Christus ist der Eine,
der gegründet die Gemeinde,
die Ihn ehrt als teures Haupt.
Er hat sie mit Blut erkaufet,
mit dem Geiste sie getaufet,
und sie lebet, weil sie glaubt.

Gebt, ihr Sünder, Ihm die Herzen;
klagt, ihr Kranken, Ihm die Schmerzen;
sagt, ihr Armen, Ihm die Not!
Wunden müssen Wunden heilen,
Heilsöl weiß Er auszuteilen,
Reichtum schenkt Er nach dem Tod.

Eil, es ist nicht Zeit zum Schämen!
Willst du Gnade? Du sollst nehmen.
Willst du leben? Das soll sein.
Willst du erben? Du wirst sehen.
Soll der Wunsch aufs Höchste gehen:
Willst du Jesum? Er ist dein.

Zwar auch Kreuz drückt Christi Glieder
hier auf kurze Zeit darnieder,
und das Leiden geht zuvor.
Nur Geduld! Es folgen Freuden;
nichts kann sie von Jesu scheiden,
und ihr Haupt zieht sie empor.

Ihnen steht ein Himmel offen,
welcher über alles Hoffen,
über alles Wünschen ist.
Die gereinigte Gemeinde
weiß, daß eine Zeit erscheine,
wo sie ihren König küßt.

Jauchz’ Ihm, Menge heilger Knechte,
rühmt, vollendete Gerechte,
und du Schar, die Palmen trägt,
und du Blutvolk in der Krone,
und du Chor vor seinem Throne,
der die Gottesharfen schlägt!

Ich auch auf der tiefsten Stufen,
ich will glauben, reden, rufen,
ob ich schon noch Pilgrim bin:
Jesus Christus herrscht als König,
alles sei Ihm untertänig,
ehret, liebet, lobet Ihn!

 

 
Philipp Friedrich Hiller (6 januari 1699 – 24 april 1769)
Oud raadhuis en dorpskerk in Mühlhausen an der Enz, de geboorteplaats van Philipp Friedrich Hiller

 

Zie voor de schrijvers van de 26e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Luisa Valenzuela, Eugène Ionesco, Marilynne Robinson, Louis Verbeeck, Mihály Babits

De Argentijnse schrijfster Luisa Valenzuela werd geboren op 26 november 1938 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Valenzuela op dit blog.

Uit: Strange things happen here (Vertaald door Helen lane)

“You see them on street corners, Even Elba said something about it the other day, can you imagine, she’s so nearsighted, Just like science fiction, they’ve landed from another planet even though they look like guys from the interior but with their hair so well combed, they’re nice and neat I tell you, and I asked one of them what time it was but didn’t get anywhere-they don’t have watches, of course, Why would they want a watch anyway, you might ask, if they live hi a different time from us? I saw them, too. They come out from under the pavement hi the streets and that’s where they still are and who knows what they’re looking for, though we do know that they leave holes in the streets, those enormous potholes they come out of that can’t ever be filled in, The guy with the vermouth isn’t listening to them, and neither are Mario and Pedro, who are worrying about a briefcase forgotten on a chair that’s bound to contain something of value because otherwise it wouldn’t have been forgotten just so they could get it, just the two of them, not the guy with the lots going on at the other end of the cafe and there’s nobody at this end and Mario and Pedro know it’s now or never. Mario comes out first with the briefcase under his arm and that’s why he’s the first to see a man’s jacket lying on top of a car next to the sidewalk. That is to say, the car is next to the sidewalk, so the jacket lying on the roof is too. A splendid jacket, of stupendous quality. Pedro sees it too, his legs shake because it’s too much of a coincidence, he could sure use a new jacket, especially one with the pockets stuffed with dough. Mario can’t work himself up to grabbing it. Pedro can, though with a certain remorse, which gets worse and practically explodes when he sees two cops coming toward them to .. “We found this car on a jacket. This jacket on a car. We don’t know what to do with it. The jacket, I mean.” “Well, leave it where you found it then. Don’t bother us with things like that, we have more important business to attend to.” More crucial business. Like the persecution of man by man if you’ll allow me to use that euphemism. And so the famous jacket is now in Pedro’s trembling hands, which have picked it up with much affection. »

 

 
Luisa Valenzuela (Buenos Aires, 26 november 1938)

Lees verder “Luisa Valenzuela, Eugène Ionesco, Marilynne Robinson, Louis Verbeeck, Mihály Babits”

Herman Gorter, William Cowper, Theophilus Cibber, Alyosha Brell, Mohamed Al-Harthy, René Becher

De Nederlandse dichter Herman Gorter werd geboren in Wormerveer op 26 november 1864. Zie ook alle tags voor Herman Gorter op dit blog.

 

Zie je ik hou van je

Zie je ik hou van je,
ik vin je zo lief en zo licht –
je ogen zijn zo vol licht,
ik hou van je, ik hou van je.

En je neus en je mond en je haar
en je ogen en je hals waar
je kraagje zit en je oor
met je haar er voor.

Zie je ik wou graag zijn
jou, maar het kan niet zijn,
het licht is om je, je bent
nu toch wat je eenmaal bent.

O ja, ik hou van je,
ik hou zo vrees’lijk van je,
ik wou het helemaal zeggen –
Maar ik kan het toch niet zeggen.

 

Uit: Mei

Maar in zijn rand verbrak de zee in reven
Telkens en telkens weer, er boven dreven
Als gouden bijen wolken in het blauw,
Duizende volle mondjes bliezen dauw
En zout in ronde droppen op den rand
Van roodgelipte schelpen, vn het strand
De bloemen, witte en geele als room en rood’
Als kindernagels, en gestreepte, lood-
Blauw als een avondlucht bij windgetij.
Kinkhorens murmelden hun melodij
In rust, op ’t gonzen van de golf dreef voort
Helderder ruischen als in drooger woord
Vochtige klinkers, schelpen rinkelden
In ’t glinst’rend water glas en kiezel en
Metalen ringen, en op veeren wiek
Vervoerde waterbellen vol muziek
Geladen, lichter wind. Over het duin
Dreven ze door de lucht tot in den tuin
Van Holland, en die schoon en vol was zonk
En brak in ’t zinken wijl muziek weerklonk
Schooner dan stemmen, en van mijmerij
Elk duin opzag verre en van nabij.

En in een waterwieg, achter in zee –
Duizend schuimige spreien deinen mee –
Ontwaakt’ een jonge Trion en een lach
Vloeid’ over zijn gelaat heer, als hij zag
De waterheuvels om zich en een toren
Van een wit wolkje boven zich, zijn horen
Lag in zijn blooten arm, verguld in blank.
Hij blies er in, er viel een zacht geklank
Als zomerregen uit den gouden mond.

 

 
Herman Gorter (26 november 1864 – 15 september 1927)
Cover

Lees verder “Herman Gorter, William Cowper, Theophilus Cibber, Alyosha Brell, Mohamed Al-Harthy, René Becher”

Paul Rodenko

De Nederlandse dichter, criticus, essayist en vertaler Paul Thomas Basilius Rodenko werd geboren in Den Haag op 26 november 1920. Hij was de zoon van een Russische vader en een Engelse moeder en een broer van schrijfster Olga Rodenko. In de oorlog werkte hij mee aan de illegale tijdschriften “Maecenas” (Den Haag) en “Parade der Profeten” (Utrecht). Door zijn essays en bloemlezingen over de experimentele poëzie in Nederland, ontstond een klimaat waarin de vernieuwende Beweging van Vijftig in de Nederlandse poëzie in steeds bredere kring werd geaccepteerd. Rodenko, die meteen na de oorlog enkele jaren in Parijs doorbracht, waar hij zich intensief met het surrealisme en het existentialisme bezighield, was zich al voor het optreden van de Vijftigers bewust van de gevolgen van WO II op de literatuur. Zijn essays getuigen van een buitengewone eruditie; door zijn veelzijdige belezenheid en zelfstandige verwerking van de Europese poëzie in het algemeen, wist hij de vernieuwingen in de Nederlandse poëzie in de jaren vijftig moeiteloos te plaatsen in een breder Europees verband. Beroemd werden zijn beschouwingen over onder anderen Gerrit Achterberg en Hans Lodeizen. Zijn gedichten werden in 1975 verzameld onder de titel “Orensnijder tulpensnijder”, Vertalingen uit het Russisch, Frans, Duits en Engels werden ook door hem verzorgd.

Februarizon

Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open
het straatgebeuren zeilt uit witte verten aan
arbeiders bouwen met aluinen handen aan
een raamloos huis van trappen en piano’s.
De populieren werpen met een schoolse nijging
elkaar een bal vol vogelstemmen toe
en héél hoog schildert een onzichtbaar vliegtuig
helblauwe bloemen op helblauwe zijde.

De zon speelt aan mijn voeten als een ernstig kind.
Ik draag het donzen masker van
de eerste lentewind.

 

Bommen

De stad is stil.
De straten
hebben zich verbreed.
Kangeroes kijken door de venstergaten.
Een vrouw passeert.
De echo raapt gehaast
haar stappen op.

De stad is stil.
Een kat rolt stijf van het kozijn.
Het licht is als een blok verplaatst.
Geruisloos vallen drie vier bommen op het plein
en drie vier huizen hijsen traag
hun rode vlag.

 

Robot Poëzie

Poëzie, wrede machine
Stem zonder stem, boom
Zonder schaduw: gigantische
Tor, schorpioen poëzie
Gepantserde robot van taal—

Leer ons met schavende woorden
Het woekerend vlees van de botten schillen
Leer ons met nijpende woorden
De vingers van ’t blatend gevoel afknellen
Leer ons met strakke suizende woorden
De stemmige zielsbarrière doorbreken:
Leer ons te leven in ’t doodlijk luchtledig
De reine gezichtloze pijn, het vers

 
Paul Rodenko (26 november 1920 – 9 juni 1976)