Dolce far niente
Ein Traum von grosser Magie
Viel königlicher als ein Perlenband
Und kühn wie junges Meer im Morgenduft,
So war ein großer Traum – wie ich ihn fand.
Durch offene Glastüren ging die Luft.
Ich schlief im Pavillon zu ebner Erde,
Und durch vier offne Türen ging die Luft –
Und früher liefen schon geschirrte Pferde
Hindurch und Hunde eine ganze Schar
An meinem Bett vorbei. Doch die Gebärde
Des Magiers – des Ersten, Großen – war
Auf einmal zwischen mir und einer Wand:
Sein stolzes Nicken, königliches Haar.
Und hinter ihm nicht Mauer: es entstand
Ein weiter Prunk von Abgrund, dunklem Meer
Und grünen Matten hinter seiner Hand.
Er bückte sich und zog das Tiefe her.
Er bückte sich, und seine Finger gingen
Im Boden so, als ob es Wasser wär.
Vom dünnen Quellenwasser aber fingen
Sich riesige Opale in den Händen
Und fielen tönend wieder ab in Ringen.
Dann warf er sich mit leichtem Schwung der Lenden –
Wie nur aus Stolz – der nächsten Klippe zu;
An ihm sah ich die Macht der Schwere enden.
In seinen Augen aber war die Ruh
Von schlafend- doch lebendgen Edelsteinen.
Er setzte sich und sprach ein solches Du
Zu Tagen, die uns ganz vergangen scheinen,
Daß sie herkamen trauervoll und groß:
Das freute ihn zu lachen und zu weinen.
Er fühlte traumhaft aller Menschen Los,
So wie er seine eignen Glieder fühlte.
Ihm war nichts nah und fern, nichts klein und groß.
Und wie tief unten sich die Erde kühlte,
Das Dunkel aus den Tiefen aufwärts drang,
Die Nacht das Laue aus den Wipfeln wühlte,
Genoß er allen Lebens großen Gang
So sehr – daß er in großer Trunkenheit
So wie ein Löwe über Klippen sprang.
………………………………………………………………
Cherub und hoher Herr ist unser Geist –
Wohnt nicht in uns, und in die obern Sterne
Setzt er den Stuhl und läßt uns viel verwaist:
Doch Er ist Feuer uns im tiefsten Kerne
– So ahnte mir, da ich den Traum da fand –
Und redet mit den Feuern jener Ferne
Und lebt in mir wie ich in meiner Hand.
Een droom van grote magie
Voor Alexander
Veel koninklijker dan een parelsnoer
En koen als jonge zee in morgenlucht,
Zo was een grote droom die ik ervoer.
Door open glazen deuren ging de lucht.
Ik sliep in’t paviljoen, dicht bij de aarde
En door vier open deuren ging de lucht
En eerder liepen al getuigde paarden
Erdoor en honden, een hele schaar
Aan mijn leger voorbij. Maar toen gebaarde
De magiër, de eerste, grote; daar
Was plotseling tussen hem en wat ik vond
Zijn trotse knikken, koninklijke haar.
En achter hem geen muren; er ontstond
Een wijde pracht van afgrond, donkere zee,
En uit zijn hand wies groene weidegrond.
Hij bukte zich en trok het diep omhoog.
Hij bukte zich en zie, zijn vingers gingen
Zo, als was het water, de bodem door.
Maar uit dunne bronwateren vingen
Zijn handen zich opalen van gewicht
Die klinkend al weer neervielen in ringen.
Toen wierp hij met een lendenzwaai zich licht,
En als uit trots de klippen op, zozeer nabij, –
Voor hem zag ik de zwaartekracht gezwicht.
En in zijn ogen was het stil getij
Van slapende – maar levende edelstenen.
Toen ging hij zitten en sprak zulk een jij
Tot dagen die ons ver verleden schenen,
Dat zij terugkeerden, vol verdriet en groot;
Toen was hij blij te lachen en te wenen.
Hij voelde zich der mensen lotgenoot,
Zoals hij dromend ook zijn lichaam voelde.
Hem was niets te na of ver, niets klein of groot.
En toen diep onder hem de aarde afkoelde,
Het donker uit de diepten opwaarts drong,
De nacht de lauwheid uit de kruinen woelde,
Genoot hij met wie het leven groots bezong
Zo zeer dat hij in grote dronkenschap,
Zoals een leeuw over de klippen sprong.
………………………………………………………………
Cherub en hoge heer is onze geest –
Woont niet in ons, en in de hoogste sterren
Zet hij zijn stoel en laat ons zeer verweesd:
Maar hij is vuur in onze diepste kern en –
Vermoedde ik, toen in die droom beland –
Hij spreekt ook met de woorden van die verte
En leeft in mij als ik leef in mijn hand.
Vetaald door Frans Roumen
Zie voor de schrijvers van de 10e september ook mijn blog van 10 september 2018.