De Nederlandse dichter Leo Vroman werd op 10 april 1915 in Gouda geboren. Zie ook alle tags voor Leo Vroman op dit blog.
De dichter en het zwarte gat
‘Zwart ruimtegat, is het echt waar
dat je zo klein bent en zo zwaar?
Dat zonnen in zichzelf verdrinken
en tot zo’n puntje moeten slinken,
dat hun planeten, hun nog verse
leven zich die punt in laten persen?’
‘Ja, maar wat leeft voelt zich zo zacht
als zeepschuim in elkaar gebracht.’
‘En ben je zwart doordat geen licht
weg kan stralen uit je gewicht?’
‘Ja maar je hebt me toch gevonden?
Een stofje van miljoenen ponden,
ik zoog slechts leegte uit de dingen,
en die niets waren, die vergingen
maar nu zie je eigenlijk pas
het zonnestelsel dat ik was.
Daar leefde ook een aarde bij
met lange dieren zoals jij.
Hun kinderen en hun meesterwerken
daar kan je nu pas iets van merken.
Als straks jouw land hier binnengaat
zal je eens zien wat niet bestaat.’
‘En Tineke? Moet zij met al
mijn grote verzen tot een bal
en met New York tot een zwart
puntje verkleind, verhit, verhard?’
‘Ik maak daarvan het mooist gedicht:
het kleinste met het grootst gewicht
donker van de dorst naar licht,
daarbinnen vindt ze ook jouw gezicht,
daar kan je krimpende beminde
haar liefde opgesomd hervinden!’
Moraal
Niets te worden is niet zo naar
zolang je weet waarmee en waar.
Of
Ach windeiberg van atomen,
hoe dicht wil je bij mij komen?
Het water en de lucht
Het was nogal een warme dag.
De lucht stond stil, het water lag.
De lucht – want zonder wind of kou –
was er niet, behalve blauw.
En door daarvan de spiegeling
leek ook het water vrij gering.
Het hijgde zich dus van eenzaamheid
de lucht in en de aarde kwijt.
‘Ha’ dacht het water van voorheen en
riep: ‘ik ben verdampt! Verdwenen!’
De zon ging neer, de lucht werd rood,
koel als een huid, te jong ontbloot.
En daar dreef in het avondgloren
een wolk, uit de damp geboren.
Moraal
Als ik mijn armen om je leg
zeilen wij straks ook zichtbaar weg.
De egel en de tennisbal
Een egel en een tennisbal
ontmoetten eens elkaar nogal.
De egel was geërgerd dat
de tennisbal geen stekels had.
‘Laat je prikkels toch naar buiten
en steek die schoften in hun kuiten!
Volgens mijn dokter hoort het prikken
tot de gezondste ogenblikken!’
De tennisbal, wie weet waarom,
hield zich doof en blind; of stom.
Toen er kinderen nader kwamen
rolde de egel zich te zamen.
Maar de bijna menselijk zachte
tennisbal bleef rustig wachten,
en zodra de troep hem vond
vloog hij vrolijk in het rond
om dan weer in die kinderhanden
vuil maar warm te belanden.
Wat een feest! en voor de grap
kreeg de egel ook een trap.
Moraal
Wat je voelt is wat je kent,
en wat je kent is wat je bent.
De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.
Roepende stemmen
Over de brede helling –
de weide, de heiningen, over
de palen – ik was de wind
en van de stroom beneden
het onophoudende spreken, ik kwam
met kalmoeshanden, ik was
geluidloos, ik lag
in het gras met geopende slapen,
de krekels omsnoerden
mijn haar.
Eén, altijd, die
neemt mij op, die is
gevlogen over de winden, die gaf
gehoor aan het spreken
in het oeverzand, waar de koude
brandt, op jouw oog
hechtte zich rijp, van een bloem
zwijgend ijs, een traan
in de middag.
Die
heeft mij gehoord. Ik zag niet
de man die dieper
zijn visangel uitwierp, de vrouwen
spoelden langs scheepsboord de was,
dan kwam op de oeverweg
die ander met paarden, in damp,
over de heiningen ging
het gezang van twee roepen, helder
klonk één en het antwoord
diep, maar dat raakte ’s avonds
verstrikt in de wind.
Vertaald door C. O. Jellema
Zie voor de schrijvers van de 10e april ook mijn blog van 10 april 2020 en eveneens mijn blog van 10 april 2019 en ook mijn blog van 10 april 2016 deel 2.