Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Wolfgang Bittner, Stanley Kunitz, Sten Nadolny

De Nederlandse schrijver Harry Mulisch werd geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook mijn blog van 29 juli 2010 en eveneens alle tags voor Harry Mulisch op dit blog.

 

Uit: Archibald Strohalm en het paradijs

„Een beetje schutterig draaide hij zich om. Aangedaan met een opgetogen witlinnen jasje en een broek met een levensgevaarlijke plooi naderde lachend en geweldig Boris Bronislaw. Hij liep snel en maakte begroetingsgebaren met een arm; aan de andere trok hij een grote vrouw met zich mee, die niet zo vlug kon lopen en achterover helde van haar zware zwangerschap. Ze droeg breed en prachtig in haar heupen.

‘Dag familie van me!’ riep hij, en sloeg archibald met twee handen op de schouders. ‘Leef je nog steeds? Haha! Hoe is het er mee, neef?’ De schilder was in een beste stemming; alleen dat oog knipperde nog net zo als een half jaar geleden. ‘Hier, dit is mijn vrouw. Hilde – Strohalm.’ Hij gebaarde heen en weer.

‘Ik ben strohalm,’ zei deze en stak zijn hand uit.

‘Aangenaam,’ zei Hilde. Ze begon archibald strohalms hand te schudden; op en neer schudde ze hem; het was duidelijk dat ze niet vaak handen gaf.

‘Bravo!’ riep Bronislaw. ‘Kom, laten we een eindje gaan wandelen. Of nee, wat vind je, liefje – zullen we liever op die bank gaan zitten? Je mag je niet te moe maken. Geen gepraat verder! We wandelen niet, maar gaan op die bank zitten!’ Ze namen plaats; de schilder in het midden. ‘Ziezo! Zit je goed, schat?’

Hilde knikte. Toen ze zag dat hij haar aankeek, glimlachte ze.

‘Goedzo! Als ik geld had,’ wendde hij zich tot archibald strohalm, ‘zou ik wel op koffie trakteren, maar ik heb het niet. Ik geef alles uit aan luiers en spenen. Haha!’ lachte hij en porde archibald strohalm in de zij. ‘Ik heb me voortgeplant, kerel! Ik heb de soort in stand gehouden! Het kost een hoop geld. Ik zou wel gemainteneerd willen worden, wil je dat geloven; maar ik zou het zelf verpesten. Tegen iedere rijke patser, die me geld wilde geven, zou ik zeggen dat hij de moordenaar is van alle mensen die van armoe kreperen, terwijl hij nog geld heeft. Ik ben een verschrikkelijk sociaal mens, moet je weten.“

 

Harry Mulisch (29 juli 1927 – 30 oktober 2010)

 

De Koreaans-Amerikaanse schrijver Chang-Rae Lee werd geboren op 29 juli 1965 in Seoel. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008 en ook mijn blog van 29 juli 2009 en ook mijn blog van 29 juli 2010

 

Uit: Overgave (Vertaald door Ronald Vlek)

De reis was bijna ten einde.

De nacht was uitzonderlijk koud, de wind gescherpt door de snelheid van de trein die door de donkere vallei naar het zuiden reed. De katoenen deken die June had gestolen was groot genoeg om als kleed uit te spreiden en tegelijk om haar broertje en zusje en zichzelf heen te slaan, maar hij was tot op de draad versleten en als de trein op sommige stukken even versnelde sneed de wind er dwars doorheen. Dat was de vorige nacht geen probleem geweest, maar nu zaten ze boven op de goederenwagon, omdat er binnen nergens meer ruimte voor hen was, ook al was de trein wel twaalf wagons lang. Op het laatste station had een enorme schare vluchtelingen de trein opgewacht, en in de tijd die het haar broertje en zusje kostte om langs de spoorbaan hun behoefte te doen waren ze hun plek kwijtgeraakt en hadden ze de roestige ladder tussen de wagons op moeten klimmen. June had vijftig meter moeten meehollen tot haar broertje hoog genoeg op de treden stond om er zelf op te kunnen springen.

Er zaten zo’n twintig mensen boven op elke wagon, groepjes van gezinnen uit dezelfde buurt, meest vrouwen, kinderen en bejaarden, en verder nog een paar plukjes zoals zij, alleenreizende kinderen. June was elf, Hee-Soo en Ji-Young waren net zeven geworden. Het was een twee-eiige tweeling, hoewel ze als twee druppels water op elkaar leken en alleen aan de snit van hun haar waren te onderscheiden. June wist wel dat ze hadden kunnen wachten in de hoop op een andere trein waar binnen nog wel plaats was, maar het was niet zo koud geweest toen ze vlak voor het donker gestopt waren, en ze had besloten toch maar door te gaan nu ze de kans nog hadden. Doorgaan was altijd veiliger dan op een plek blijven hangen, en op het depot was trouwens toch niets te eten geweest. Er hadden bij de stationskeet wel wat haveloze soldaten zitten drinken en kaarten, maar dat had alleen maar problemen kunnen betekenen, zelfs voor een meisje van haar leeftijd. Ze was bovendien lang en moest dus op haar hoede zijn voor soldaten en rondzwervende mannen.“

 


Chang-Rae Lee (Seoel, 29 juli 1965)

 

De Duitse schrijver Wolfgang Bittner werd geboren op 29 juli 1941 in Gleiwitz, Oberschlesien (tegenwoordig Gliwice, Polen). Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008 en ook mijn blog van 29 juli 2009 en ook mijn blog van 29 juli 2010

 

Uit: Der Aufsteiger

„Der Brocken vor ihm wog ein paar Zentner. Den bekommst du so nicht raus, überlegte er. Er versuchte, ihn mit der Spitzhacke zu spalten, aber es ging nicht. Der Presslufthammer musste her. Als er hochblicke, stand Willi da, breitbeinig, die Hände in den Hosentaschen.

„Na Erich“, sagte er, „hast wohl gestern wieder zentnerschwere Weiber gestemmt? Keinen Mumm, was?“

„Ach leck mich doch am Arsch“, knurrte er, „der Presslufthammer muss her.“

„He, Hannes“, brüllte Willi nach hinten, „komm mal mit dem Massageschwengel her!“

Sie waren insgesamt fünfzehn Mann. Willi Beckmann war der Vorarbeiter. Er arbeitete aber nicht vor, sondern passte auf, dass die anderen etwas taten. Das war wirklich seine Stärke. Er wusste genau, was er sich erlauben konnte und was nicht. Erlauben konnte er sich beispielsweise, diesem oder jenem in den Hintern zu treten, die Arbeitszeiten, die er eintrug, nach unten hin abzurunden oder selber nicht mitzuarbeiten. Nicht erlauben konnte er sich, die Arbeitszeiten nach oben hin aufzurunden, längere Pausen zuzulassen oder, wenn sie nicht auf Akkord, sondern nach Stundenlohn arbeiteten, ein gemütlicheres Arbeitstempo zu dulden. Würde er sich so etwas leisten, wäre er die längste Zeit Vorarbeiter gewesen. Das hätten sich der dicke Mönkeberg oder sein Ingenieur, die genau wussten, was bei einem Auftrag herausspringen musste, nicht lange mit angesehen. Und deswegen war Willi Beckmann ein hervorragender Aufpasser. Er feuerte jeden, der nicht spurte. Ungelernte Arbeiter gab es wie Sand am Meer. Ein Anruf beim Arbeitsamt genügte.

Hannes Tammen zog den Kompressor heran, an den sie zwei Presslufthämmer anschlossen. Er war ein alter Fuchs, schon Ende Vierzig, aber zäh wie eine Schuhsole. Im Krieg war er Unterscharführer, also so etwas wie Unteroffizier, bei der Waffen-SS gewesen.“

 

Wolfgang Bittner (Gliwice, 29 juli 1941)

 

De Amerikaanse dichter en vertaler Stanley Jasspon Kunitz werd geboren in Worcester, Massachusetts, op 29 juli 1905. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008 en ook mijn blog van 29 juli 2009 en ook mijn blog van 29 juli 2010

 

The Science Of The Night

I touch you in the night, whose gift was you,

My careless sprawler,

And I touch you cold, unstirring, star-bemused,

That have become the land of your self-strangeness.
What long seduction of the bone has led you

Down the imploring roads I cannot take

Into the arms of ghosts I never knew,

Leaving my manhood on a rumpled field

To guard you where you lie so deep

In absent-mindedness,

Caught in the calcium snows of sleep?

And even should I track you to your birth

Through all the cities of your mortal trial,

As in my jealous thought I try to do,

You would escape me–from the brink of earth

Take off to where the lawless auroras run,

You with your wild and metaphysic heart.

My touch is on you, who are light-years gone.

We are not souls but systems, and we move

In clouds of our unknowing

like great nebulae.

Our very motives swirl and have their start

With father lion and with mother crab.

Dreamer, my own lost rib,

Whose planetary dust is blowing

Past archipelagoes of myth and light

What far Magellans are you mistress of

To whom you speed the pleasure of your art?

As through a glass that magnifies my loss

I see the lines of your spectrum shifting red,

The universe expanding, thinning out,

Our worlds flying, oh flying, fast apart.

From hooded powers and from abstract flight

I summon you, your person and your pride.

Fall to me now from outer space,

Still fastened desperately to my side;

Through gulfs of streaming air

Bring me the mornings of the milky ways

Down to my threshold in your drowsy eyes;

And by the virtue of your honeyed word

Restore the liquid language of the moon,

That in gold mines of secrecy you delve.

Awake!

My whirling hands stay at the noon,

Each cell within my body holds a heart

And all my hearts in unison strike twelve.

 

Stanley Kunitz (29 juli 1905 – 14 mei 2006)

 

De Duitse schrijver Sten Nadolny werd geboren op 29 juli 1942 in Zehdenick an der Havel. Zie ook mijn blog van 29 juli 2007 en ook mijn blog van 29 juli 2008 en ook mijn blog van 29 juli 2009 en ook mijn blog van 29 juli 2010

 

Uit: Die Entdeckung der Langsamkeit


“Morgen würden sie zum Pferdemarkt nach Horncastle fahren, er fing schon an sich zu freuen, er kannte die Fahrt. Wenn die Kutsche aus dem Dorf fuhr, flimmerte erst die Kirchhofsmauer vorbei, dann kamen die Hütten des Armen­landes Ing Ming, davor Frauen ohne Hüte, nur mit Kopftü­chern. Die Hunde waren dort mager, bei den Menschen sah man es nicht, die hatten etwas an.
Sherard würde vor der Tür stehen und winken. Später dann das Gehöft mit der rosenbewachsenen Wand und dem Kettenhund, der seine eigene Hütte hinter sich herschleifte. Dann die lange Hecke mit den zwei Enden, dem sanften und dem scharfen. Das sanfte lag von der Straße entfernt, man sah es lang kommen und lang gehen. Das scharfe, dicht am. Straßenrand, hackte einmal durchs Bild wie die Schneide. einer Axt. Das war das Erstaunliche: in dichter Nähe funkel­te und hüpfte es, Zaunpfähle, Blumen, Zweige. Weiter hin­ten gab es Kühe, Strohdächer und Waldhügel, da hatte das Erscheinen und Verschwinden schon einen feierlichen und beruhigenden Rhythmus. Die fernsten Berge aber waren wie er selbst, sie standen einfach da und schauten.
Auf die Pferde freute er sich weniger, aber auf Menschen, die er kannte, sogar auf den Wirt des Red Lion in Baum­her. Dort pflegten sie haltzumachen, Vater wollte zum Wirt an die Theke. Da kam dann etwas Gelbes im hohen Glas, Gift für Vaters Beine, der Wirt reichte es herüber mit seinem schrecklichen Blick. Das Getränk hieß Luther und Calvin. John hatte keine Angst vor finsteren Gesichtern, wenn sie nur so blieben und ihre Mienen nicht auf unerklärliche Wei­se rasch wechselten.
Jetzt hörte John das Wort »schläft« sagen und erkannte vor sich Tom Barker. Schlafen? Sein Arm war unverändert, die Schnur gespannt, was konnte Tom auszusetzen haben? Das Spiel ging weiter, John hatte nichts verstanden. Alles war etwas zu schnell, das Spiel, das Sprechen der anderen, das Treiben auf der Straße vor dem Rathaus. Es war auch ein unruhiger Tag. Eben wurlte die Jagdgesellschaft von Lord Willoughby vorbei, rote Röcke, nervöse Pferde, braun­gefleckte Hunde mit tanzenden Ruten, ein großes Gebelfer. Was hatte nur der Lord von so viel Wirbel?”

 

Sten Nadolny (Zehdenick an der Havel, 29 juli 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn vorige blog van vandaag.