Otto Leixner von Grünberg, L. J. M. Feber, Karl Lappe, Gaston Martens

De Duitse dichter, schrijver, criticus en historicus Otto Leixner von Grünberg werd geboren op 24 april 1847 in Schloß Saar, Mähren.Zie ook alle tags voor Otto Leixner von Grünberg op dit blog.

 

Das verlassene Mädchen

Ich sitze manchen langen Tag

Mit meinem Kind am grünen Hag,

Wo ich an seinem Herzen lag,

Am Herzen lag.

Da nahm er mich in seinen Arm

Und küßte mich so warm, so warm –

Davon mir wurde bittrer Harm,

Ja bittrer Harm.

Sie stießen aus dem Elternhaus

In Nacht und Nebel mich hinaus –

Da ging mir wohl das Lachen aus,

Das Lachen aus.

Ich wäre tot schon sicherlich,

Mein armes Kind, du dauerst mich,

Möcht’ fluchen dir und küsse dich,

Und küsse dich.

 


Otto Leixner von Grünberg (24 april 1847 – 12 april 1907)

Schloß Saar, Mähren

 

De Nederlandse schrijver en politicus Louis Jean Marie Feber werd geboren in Bergen op Zoom op 24 april 1885. Zie ook alle tags voor L. J. M. Feber op dit blog.

 

Uit:Goethe

„Goethe verstond de kunst van zekere waarheden van nuttige levenspraktijk, alsook in den grond vaak tamelijk nuchtere bevindingen te condenseeren in fonkelende verzen. Evenwel zonder dat hij de kracht en de geladenheid evenaarde van bijvoorbeeld een Omar Khayam. Hij heeft geen ethisch en wijsgeerig systeem gewrocht, dat daar zou liggen als fundament voor de cultuur der menschheid tot in lengte van eeuwen. Ook in Faust is een dergelijke grondslag niet te vinden.

Als philosophisch drama is Faust in de profane litteratuur zonder weerga. In de profane litteratuur – want ondanks haar tragische pracht, ondanks haar geweldige poetische apparatuur, verbleekt deze Welttragödie naast de hoogheid en diepte en kosmische monumentaliteit van een boek Job. De faustische drang tot weten, tot doorgronden van het wezen der dingen, is in ieder geval geen ontdekking van Goethe en nog minder een schepping, die hij als drijvende kracht in de menschheid zou hebben ingestort. Die drang is zoo oud als de mensch en daarvan is hij zich, met zijn verduisterde verstand, bewust geweest van den aanvang af, vóór dat die impuls hem in het beeld en de gelijkenis van Faust voor oogen werd gesteld.

Bij volledige erkenning van Goethe’s poetisch genie moet worden vastgesteld, dat de conceptie der Faust-figuur behalve weidsch en universeel van den anderen kant tamelijk klein en burgerlijk aandoet. Multatuli stootte er zich al aan, dat Faust, na in den beginne geweldig te hebben opgegeven over zijn hemelbestormend streven naar inzicht, wel heel makkelijk van zijn kosmische wijs raakt, zoo gauw Satan de vrouw in zijn leven voert.“

 

L. J. M. Feber (24 april 1885 – 3 juli 1964)

 

De Duitse dichter en schrijver Karl Lappe werd geboren op 24 april 1773 in Wusterhusen (Pommern). Zie ook alle tags voor Karl Lappe op dit blog.

 

An unsern Bach

Der du in Silberhelle

Um das Gestade webst,

Und auf der leichten Welle

Die Fischerpolte hebst,

Mein liebes Dorf begrenzest,

Und seiner Wiesen Rand

Mit stillen Blumen kränzest,

Bachbung’ und Todtenhand:

O du, ein Bild vom Frieden,

O du, ein Bild der Ruh!

Dir sei ein Lied beschieden,

So sanft, so still wie du.

Noch pflück’ ich dir zur Seite

Die Blümchen weiß und blau.

Bald treibt mich in die Weite

Das Leben ernst und rauh.

 

Karl Lappe (24 april 1773 – 28 oktober 1843)

 

De Vlaamse (toneel) schrijver Gaston Marie Martens werd geboren in Zulte op 24 april 1883. Zie ook alle tags voor Gasron Martens op dit blog.

Uit: Paus van Hagendonck (Bespreking door Lode Monteyne)

„Dit nu blijkt ook het geval met «Paus van Hagendonck», voor welk stuk een titel als « Armhuis » heel wat beter passen zou. Van af het eerste bedrijf kennen we het milieu door en door, liever: we kennen de visie, welke Martens op dit midden heeft. Het schilderij is levendig en frisch van kleur. Enkele figuurtjes werden met liefde geteekend: zoo de brutale Jan, de drankzuchtige Pulle, het naïeve Landerke, dat met lichte toetsjes werd opgekleurd en op zichzelf een knusjes afgewerkt beeldeken is, en het oude Trieneke, Landerke’s vrouw. De minst geslaagde uitbeelding lijkt ons deze van Pulle, die voortdurend als een slagwoord zijn verlangen naar drank herhaalt in een schor: Hij moet trakteeren! En Jan is «brutaal» zonder meer. Alleen in het laatste bedrijf wordt het dieper-menschelijke wakker in dien eeuwigen bullebak en dan geschiedt dit, wijl de auteur het niet kwaad achtte Jan’s onvrijwilligen moord te stellen tegenover het zedelijke kwaad door den liederlijken Prins gesticht. Minder éénzijdig is de knappe karakteriseering van Landerken, zijn vrouw en hun verhouding van door den kloosterregel gescheiden echtgenooten. Hier kondenseerde Martens in een paar korte, mooi-geschreven, diep doorvoelde tooneeltjes de wrange tragiek, die het hart van die twee oudjes doorschrijnt.“


Gaston Martens (24 april 1883 – 11 mei 1967)