Adriaan Roland Holst, Maarten Biesheuvel, Lydia Rood, Jane Kenyon, Susan Cooper

De Nederlandse dichter Adriaan Roland Holst werd geboren op 23 mei 1888 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Adriaan Roland Holst op dit blog.

Besluit

De kamer was donker; het raam alleen
hield nog een licht, dat te sterven scheen.

Zij sprak uit het bed: hoe zijt gij zo laat,
en uw haar zo wild om uw gelaat?

Toen sprak hij met een dode stem,
(de blaren ritselden achter hem):

Ik kom u zeggen dat ik ga –
Nooit keer ik weer waar ik nu sta –

Hij zweeg; achter zijn duistere wil
viel de wind in de blaren stil.

 

Schelp

De zeeschelp in mijn hand
is vandaag op het strand
door de zee neergelegd.
Haar zwijgen zegt
dat de wereld vergaat
en niets bestaat
dan alleen de zee.
Alle wel en wee
is maar vloed en ebbe.
Ik wil niets meer hebben
en leg de schelp weer
neer bij de zee.

 

Bach in de vroegte

Als hij gaat klinken in het morgenlicht
staat de klok stil, de tijd verzaakt zijn plicht.
Ik poets mijn schoenen of ik kijk naar buiten,
en leef weer eerder dan het eerst gedicht.

 
Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)
Portret door Gisèle van Waterschoot van der Gracht, 1941

 

De Nederlandse schrijver Maarten Biesheuvel werd geboren in Schiedam op 23 mei 1939. Zie ook alle tags voor Maarten Biesheuvel op dit blog.

Uit: In de bovenkooi

“Het mooiste dat je als zestienjarige ketelbink op zee kan overkomen is overdag zo ongenadig van de bootsman of een kabelgast op je lazerij krijgen dat de tweede stuurman je, in zijn functie van scheepsarts, gezalfd en verbonden heeft en je voorschrijft een paar dagen in je kooi te blijven. Dan loop je wankelend naar je hut, de meester (de eerste machinist) is op je hand en legt je in je bovenkooi en dekt je warmpjes toe. Het schip slingert hevig. Je ligt op je buik en houdt je met je linkerhand vast aan de houten rand van je bed. Je ligt nog even naar de pin-up girls tegen het houten beschot aan de overkant te kijken. Het is je nog niet helemaal duidelijk wat die plaatjes een zeeman te zeggen hebben omdat je nog nooit haring of kuit van de hartstocht hebt geproefd. Je pikkie is klein, koud en gerimpeld. Je luistert naar de wind en het gedender van de grauwgroene golven, die op nog geen viereneenhalf à vijf centimeter van je hoofd tegen de scheepsromp kapot slaan. Je weet dat je voorlopig niet terug hoeft naar het gymnasium, want de schikgodinnen hebben je op een wildevaartschip gebracht en het kan een half jaar, maar ook drie jaar duren voor je in Rotterdam terugkomt en van boord mag. Je rechterhand glijdt tussen het hout van de kooi en de warme zacht schommelende matras. Je bent zo gelukkig en geborgen als vóór de droom die psychiaters vele jaren later ‘de objectief geldende werkelijkheid’ en anderen ‘het leven’ zullen noemen. Onder de matras vind je je Plato, Ovidius, Flaccus, Homerus en Vergilius.”

 
Maarten Biesheuvel (Schiedam, 23 mei 1939)
Jaren 1970 

 

De Nederlandse schrijfster en columniste Lydia Rood werd geboren op 23 mei 1957 in Velp. Zie ook alle tags voor Lydia Rood op dit blog.

Uit: Hun verloedere me taal

“Hoeveel fouten zitten er in het zinnetje „Hun verloedere me taal‟?
Scherpslijpers zullen zeggen: vier. Hun moet zij zijn, in verloedere zit een spelfout, me moet mijn zijn, en verloederen is bovendien een onovergankelijk werkwoord, dat geen lijdend voorwerp kan hebben. Taal verloedert vanzelf, en als hun verloederen, kunnen hun aankloppen bij het Leger des Heils.
Menig taalamateur zal maar drie fouten ontdekken, of twee. Mensen zonder enig benul van grammatica en spelling zullen zeggen: „Fouten? Waar dan?‟ Maar gek genoeg is het heel goed mogelijk dat een taalwetenschapper ook nul fouten bespeurt. Taalwetenschappers bestuderen namelijk de taal zoals die gebruikt wordt door echte, levende mensen, geschoold en ongeschoold, met en zonder belangstelling voor taal als legpuzzel. Ze beschrijven taalverschijnselen zonder er een oordeel over uit te spreken. (Schrijven is iets anders. Daar hebben we regels voor afgesproken. Anders verloedert niet zozeer de taal, maar mogelijk wel ons onderling begrip. En wie wil dat?)
In de jaren dat ik columns over het onderwerp heb geschreven, leverde niets zo veel reacties op als de bewering dat een fout niet meer fout is als maar genoeg mensen hem maken. Hoe zeer er ook gezondigd wordt tegen de regels van de standaardtaal, het gaat erom of we elkaar verstaan. Zelfs nieuwslezers formuleren gebrekkig tegenwoordig. En hoor sportverslaggevers! Toch begrijp ik ze.
Een boer kan tegen zijn vrouw zeggen dat er een koe „melk moet worden‟, en zij weet meteen dat er binnen een paar uur een kalfje zal zijn.
Onbegrijpelijk voor buitenstaanders, maar toch geslaagde communicatie. De boodschap is puntgaaf overgekomen.”

 
Lydia Rood (Velp, 23 mei 1957)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

Biscuit

The dog has cleaned his bowl
and his reward is a biscuit,
which I put in his mouth
like a priest offering the host.

I can’t bear that trusting face!
He asks for bread, expects
bread, and I in my power
might have given him a stone.

 

Briefly It Enters, and Briefly Speaks


I am the blossom pressed in a book,
found again after two hundred years. . . .

I am the maker, the lover, and the keeper. . . .

When the young girl who starves
sits down to a table
she will sit beside me. . . .

I am food on the prisoner’s plate. . . .

I am water rushing to the wellhead,
filling the pitcher until it spills. . . .

I am the patient gardener
of the dry and weedy garden. . . .

I am the stone step,
the latch, and the working hinge. . . .

I am the heart contracted by joy. . .
the longest hair, white
before the rest. . . .

I am there in the basket of fruit
presented to the widow. . . .

I am the musk rose opening
unattended, the fern on the boggy summit. . . .

I am the one whose love
overcomes you, already with you
when you think to call my name. . . .

 
Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)
Hier samen met de dichter Donald Hall

 

De Britse schrijfster Susan Cooper werd op 23 mei 1935 geboren in Buckinghamshire. Zie ook alle tags voor Susan Cooper op dit blog.

Uit: The Magician’s Boy

“There was once a Boy who worked for a Magician. Every day he polished the Magician’s magic wands and the gold stars and moons on his great blue robe. He weeded the garden where the magic herbs grew, and crushed their seeds into powder for the Magician’s spells. He worked very hard indeed. But he wasn’t happy.
More than anything in the world, the Boy wanted to learn magic — but the Magician would not teach him.
The Boy fed the six white rabbits that lived in a hutch in the garden, but he was always startled when he saw the Magician pull one of them out of somebody’s hat. He washed the dishes in the kitchen, and watched enviously when the Magician picked up an empty jug and poured milk out of it. How did he do these things?
“Master,” he begged, “teach me! Teach me magic!”
But the Magician always said, “Not yet, Boy. Not till the time is right. Not yet.”
When the Magician went out to perform, the Boy went with him, to help him on stage, and to catch any rabbits he might pull out of hats. The Boy loved those days, because then he had one really special job too.
When the Magician performed, he always took with him a little puppet theatre in which he showed the play “Saint George and the Dragon” — and the Boy was allowed to operate the puppets. The Boy stood on a box behind the tiny stage, hidden by a curtain, and he pulled the puppets’ strings while the Magician told the story of the play.”

 
Susan Cooper (Buckinghamshire, 23 mei 1935)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2011 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.