Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Paul Snoek, Hans Henny Jahnn, Jules de Goncourt, Ford Madox Ford

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook alle tags voor Ronald Giphart op dit blog.

Uit: Lieve

“Liv had de toneelacademie in Maastricht gedaan, Bison de toneelschool in Amsterdam. Hoewel iedereen in het wereldje het ontkende was er wel degelijk een doorleefde animositeit tussen beide kampen. Er waren in het land natuurlijk nog meer opleidingen van niveau, maar uiteindelijk ging het altijd om de vraag: Amsterdam of Maastricht, de ‘Cambridge en Oxford van het Nederlandse toneel’ zoals een criticus ooit schamperde.
Bij de eerste casting voor de film Lieve had Liv als tegenspeler een gedreven jongeman die vlak daarvoor in Maastricht was afgestudeerd. Hoe ze ook haar best deed: ze vergat steeds zijn naam. De jongen speelde volgens dezelfde methode die Liv was bijgebracht en mede daarom klikte het zeer. Samen deden ze voor haar gevoel een geweldige auditie. Prompt werd Liv uitgenodigd voor de tweede castingronde; haar ambitieuze tegenspeler kreeg te horen dat men van zijn interpretatie had genoten, maar ‘dat hij op beeld te pregnant overkwam’. In gewone taal betekende dit dat hij te lelijk was voor de rol. Toen Liv later het hele script had gelezen was ze blij dat Bison was gecast.
Bij Livs tweede casting was de regisseur zelf aanwezig. Noah Boudrin was de jonge ster van de Nederlandse cinema. Hij had al drie speelfilms op zijn naam, bijna een miljoen bezoekers, vijf Kalveren, vier Nederlandse Lichten, drie internationale prijzen en een nominatie voor een Gouden Beer. In Amerika had hij een paar commercials gedraaid en iedereen wist dat een avontuur in Hollywood een kwestie van tijd was. Noah was bij zijn vierde project toe aan wat hij in interviews had aangekondigd als ‘eindelijk mijn persoonlijke verhaal’. Hij wilde in Lieve het tragische verkeersongeluk van zijn vriendin verwerken, een Vlaamse actrice die een al even grote belofte was geweest als hij.
Lieve Vanlieve had de hoofdrol gespeeld in Sub, Noahs spraakmakende debuut, een rauwe maar vrolijke schets van de onmogelijke liefde tussen een prostituee en een politicus anno de jaren nu. De subsidieloze film kostte volgens de producent ‘geen drol’ en hoewel de film nog ouderwets in zwart-wit was geschoten op een restvoorraad echt celluloid kwamen er meer dan vierhonderdvijftigduizend mensen naar de bioscoop, wat mede te danken was aan Lieves ongeremde persoonlijke overgave.”

 

 
Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook alle tags voor Yvonne Keuls op dit blog.

Uit: Familiegedoe

“U wilt vast weten hoe dat nu precies zit met dat tafelzilver met de initialen P.J. Welnu, mijn schoonvader erfde het omdat zijn vader P.J. een paar maanden na zijn geboorte stierf. En dat is sneu, nietwaar? Daarom vond zijn moeder dat hij ter compensatie het tafelzilver maar moest erven want iets anders te vergeven had ze niet. Hij moest natuurlijk wel wachten tot zijn moeder ook was overleden en dat dthirde maar, het geschiedde pas toen mijn schoonvader zelf al tafelzilver bezat. Daarom schonk hij de P.J.-cassette met een royaal gebaar aan zijn zoon en mij. (U kunt het nog wel volgen, hè?) Dat was in de tijd dat onze dochters nog klein waren en wij elke zomervakantie met tent, kampeerspullen, luiers en Liga’s in een te klein, gammel autootje met een nog kleiner, gammeler aanhangkarretje naar Spanje tuften. In dat aanhangkarretje vervoerden wij naast de gewone kampeerspullen ook nog zo’n veertig kilogram boeken, naslagwerk, want ik dramatiseerde grote literaire werken voor de televisie. Ik worstelde altijd met een deadline en moest me dus ook op het Spaanse strand bezighouden met mijn scenario’s. De extra veertig kilogram waren een te grote belasting voor ons karretje, vandaar dat het regelmatig door zijn bladveer zakte. Wij sleepten het karretje — de ijzeren bladveer trok over de weg een spoor van vonken achter zich aan, wat weer voor veel hilariteit zorgde — naar het volgende dorp. Daar stonden we dan op een rustiek pleintje, tezamen met de plaatselijke smid, net zo lang te frutselen tot het karretje weer opkrabbelde en wij — nagezwaaid en toegejuicht door al het bekijks — onze weg konden vervolgen. Achteraf een godswonder, dat wij keer op keer onze plaats van bestemming bereikten — dicht bij de zee en onder de pijnbomen — en een nog groter wonder dat we ook weer heelhuids thuiskwamen. Wat heeft dit nu met de P.J.-cassette te maken? Alles! De P.J.-cassette werd op de bodem van het aanhangkarretje gelegd, onder de naslagwerken, want hij mocht mee op vakantie.”

 

 
Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Zie ook alle tags voor Jón Kalman Stefánsson op dit blog.

Uit: Hemel en hel (Vertaald door Marcel Otten)

“De dood zal ze drogen, zeiden de oude mensen als iemand klaagde, soms hebben de oude mensen er helemaal geen verstand van. De jongen trekt zijn rugzak recht, zwaar van de spullen waar we niet buiten kunnen. Bardur verroert zich niet, hij staat alleen maar te kijken, fluit onduidelijk een wijsje en lijkt helemaal niet moe te zijn. Verdomd, zegt de jongen, ik hijg als een ouwe hond, maar het lijkt of jij vandaag nog geen voet hebt verzet. Bardur kijkt hem aan met zijn bruine, zuidelijke ogen en grijnst. Sommigen onder ons hebben bruine ogen, sinds eeuwen komen zeelui van ver weg gelegen streken hierheen want de zee is een goudmijntje. Ze komen uit Frankrijk en Spanje en velen van hen hebben bruine ogen en sommigen laten de kleur van hun ogen achter bij een vrouw, varen weg, komen thuis of verdrinken onderweg. Ja, het is onderhand tijd, beaamt Bardur. Het is twee weken geleden sinds ze voor het laatst zijn uitgevaren. Eerst woedde de storm uit het zuidoosten, het regende, de aarde werd vlekkerig en donker op plekken waar ze onder de sneeuw tevoorschijn kwam, vervolgens draaide hij naar het noorden, dagen achtereen een geselende sneeuwstorm. Veertien dagen lang storm, regen en sneeuw, geen boot op zee en de vis een tijdlang veilig voor de mens, beneden in de diepe stilte van de oceaan waar het onweer niet komt en de mensen die je er ziet verdronken zijn. Over verdronkenen valt van alles te vertellen, ze vangen in elk geval geen vis meer, ze vangen eigenlijk niets meer behalve de maneschijn boven aan de oppervlakte. Twee weken lang, en soms kon je vanwege het noodweer niet van de ene hut naar de andere komen, de jankende storm wiste heel het landschap weg, in alle windrichtingen, de hemel, de horizon, zelfs de tijd werd weggewist. Alles wat in orde gebracht moest worden was al lang in orde gebracht, de haken zaten aan de vislijnen geknoopt, de loodgewichten waren ontward, alles was ontward behalve wat met het hart en de behoefte aan seks van doen had. Een enkeling was ook het strand af gelopen om mosselen als aas te verzamelen, sommigen benutten de tijd om iets te timmeren, verzorgden hun kleren van zeehondenhuid, maar de dagen aan wal kunnen lang zijn, ze kunnen zich tot in het oneindige uitstrekken.”

 

 
Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Frank Martinus Arion overleed op 27 september jongstleden. Zie ook alle tags voor Frank Martinus Arion op dit blog.

Uit:Dubbelspel

`Kom je?’ Hij was bijna klaar met zijn karwei toen Solema weer in de deuropening verscheen om hem voor het middagmaal te roepen. De prikkelende geur van sOpi di mondongo hing overal in het huis en op de porch. Met de wind meegaand vermengde ze zich met dezelfde geur uit het huis van Boeboe Fiel en andere huizen, om, vooral door de typische geur van de erin verwerkte maïs, dé zondagmiddaggeur van Curaçao te worden. `Ik ben zo klaar.’ Hij keek haar daarbij aan en voelde zich ineens sterk tot haar aangetrokken, wat hij alleen maar kon verbergen door snel zijn hoofd weer te richten op de laatste schoen waarmee hij bezig was. Er was een schittering in haar ogen die hij nooit eerder erin gezien had. Om het verlangen naar haar lichaam te bedwingen, zei hij tegen zichzelf dat het alleen maar van de whisky kwam. Sinds haar overspel had hij er een punt van gemaakt, in zijn omgang met haar elk blijk van passie te vermijden. Hij nam haar wanneer hij het deed, alsof het een onaangename plicht betrof, die zij beiden zo nu en dan moesten vervullen. Vooral nu hij het aantal kinderen had, dat hij had willen hebben. Terwijl ze wachtte totdat hij klaar zou zijn, viel haar oog op een eenzame figuur, die wat wankelend de Tulaweg in westelijke richting afliep. Hij was in het wit gekleed en had een grijze hoed op. Haar kijken trok Manchi’s aandacht. Wie is het?’ `Pedro.’ `Q’ zei Manchi, terwijl hij de laatste schoen naast de andere op het muurtje voor hem zette. De koster van Santa Gloria had er, sinds zijn vrouw gestorven was, een gewoonte van gemaakt na de hoogmis in een bar wat borrels te gaan drinken, vóór hij naar zijn eenzame huis terugging. Hij had nu blijkbaar iets te veel op, want zo nu en dan zeilde hij tot midden op de weg.

 

 
Frank Martinus Arion (17 december 1936 – 27 september 2015)
Cover

 

De Vlaamse dichter, schrijver en schilder Paul Snoek werd geboren in Sint-Niklaas op 17 december 1933. Zie ook alle tags voor Paul Snoek op dit blog.

 

De duivels slapen

De duivels slapen en de heksen slapen
aan hun staarten. De oude nacht
is helder als door engelen gedronken water.
Het is een zegepraal. Het is volbracht.

Alle vogels vliegen zachter en steeds jonger.
Het woord is vleesgeworden en het klinkt
levend in den lijve van een heilig wonder:
mijn zonen zijn geboren en de koning drinkt.

Nu is het tijd om als een trage vader
te werken in de trouwe aarde van de rust,
de stilte te veredelen tot stil geworden eenvoud
en God te danken voor de goedheid van de goden.

 

Totem

Ik wilde een keizer worden
in dit leven van dwergen,
maar ik kon de zachtheid
van de perzik niet vergeten
en bleef een heel jong kind.

Ik ook heb dagelijks de witte
halzen van de angst gezien,
de harde handen van het licht gevreesd.
Ik kon de volle stilte
van de vissen niet vergeten
en werd een heel oud kind.

Nu heb ik mijn voorhoofd
met droomkleur beschilderd.
Dag in dag uit ben ik uw
vreemdeling.
Ik rook een vredespijp.

 

 
Paul Snoek (17 december 1933 – 19 oktober 1981)
Cover van een studie over zijn leven en werk

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Hans Henny Jahn op dit blog.

Uit: Werke und Tagebücher

„Ich habe im Fluß versucht, musikalische Formen, die ursprünglich der Dichtkunst entstammen, durchzuführen. Ich bin selbst vor Imitationen und Engführungen nicht zu-rückgeschreckt. Die Strophe Gewitter kommt an einer Stelle in drei Zeiten unmittelbar hintereinander wie die Stimmen einer Fuge. Aber das ist nichts Äußerliches, und am liebsten möchte ich davon schweigen, weil ich nicht selbst den Vorwurf des Gekünstel-ten vorbereiten möchte. Indessen, was wir die Duplizität der Erscheinungen nennen, die überall und im Leben jedes Wesens zu beobachten ist, auch am Dasein der Tiere, stellt einen Teil des kanonischen Ablaufs des Daseins dar. So heißt es an einer Stelle im Fluß, wer sich einmal in der Nähe eines Mords befand, ist in der Gefahr, einen zweiten zu erleben. Diese Gebundenheit der Abläufe sichert m.E. viel mehr die Beständigkeit einer Persönlichkeit als ihr Charakter. So wirst Du denn auch finden, daß meine Personen nicht folgerichtig handeln und denken, sondern voller Widersprüche sind. Sie gelangen ans Ziel, an ihre Wirklichkeit, weil sie der Schauplatz von Ereignissen sind, musikalisch ausgedrückt, von Themen, Strophen, Motiven, Anklängen, Rhythmen. Sie treten nur ausgerüstet mit ihrer Konstitution auf, alles andere besorgt die Durchführung, die von allem Anfang an gegebene Möglichkeit. Schon auf der ersten Seite steht der Satz: Jeder sieht das Schicksal mit den Augen seiner Krankheit.” Später steht einmal: „Das Schwere ist in der prüfenden Leere zu schwer.” Achte auf den leeren Klang dieses Satzes. Am Schluß, einem gewaltigen Finale, einem Rondo con Menuetto, erlaube ich mir, gleich-sam auf einem Quartsextakkord innezuhalten – um dem fremden Virtuosen Gelegenheit zu geben seine Kadenz anzubringen, die mit dem Motiv aus dem Werk selbst beginnt. Ich möchte nun keinesfalls bei Dir den Eindruck erwecken, daß das sich nicht ganz zwanglos aus dem Fluß des Werkes ergibt. Es soll dem Leser nicht einmal bewußt wer-den – es soll nur magisch auf ihn einwirken.“

 

 
Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)
Beeld in de Staats- und Universitätsbibliothek Hamburg

 

De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jules de Goncourt op dit blog.

Uit: Germinie Lacerteux (Door Jules en Edouard de Goncourt)

« Voilà un de mes bons jours ce jour-là… avec le tirage des cochons à Noël… et les fois où j’allais aider pour accoler la vigne… c’est au mois de juin, vous savez… Nous en avions une petite au haut de Saint-Hilaire… Il y eut ces années-là une année bien dure… vous vous rappelez, mademoiselle ?… la grêle de 1828 qui perdit tout… Ça alla jusqu’à Dijon, et plus loin… on fut obligé de faire du pain avec du son… Mon frère alors s’abîma de travail… Mon père, qui était à présent tou-jours dehors à courir dans les champs, nous rapportait quelquefois des champignons… C’était de la misère tout de même… on avait plus souvent faim qu’autre chose… Moi, quand j’étais dans les champs, je regardais si on ne me voyait pas, je me coulais tout doucement sur les genoux, et quand j’étais sous une vache, j’ôtais un de mes sabots, et je me mettais à la traire… Dam ! il n’aurait pas fallu qu’on me prît !… Ma plus grande soeur était en service chez le maire de Lenclos, et elle envoyait à la maison ses quatre-vingts francs de gages… c’était toujours autant. La seconde tra-vaillait à la couture chez les bourgeois ; mais ce n’étaient pas les prix d’à présent alors : on allait de six heures du matin jusqu’à la nuit pour huit sous. Avec ça elle voulait mettre de côté pour s’habiller à la fête le jour de Saint-Rémi… Ah ! voilà comme on est chez nous : il y en a beaucoup qui mangent deux pommes de terre par jour pendant six mois pour s’avoir une robe neuve ce jour-là… Les mauvaises chances nous tombaient de tous les côtés… Mon père vint à mourir… Il avait fallu vendre un petit champ et un homme de vigne qui tous les ans nous donnait un tonneau de vin… Les notaires, ça coûte… Quand mon frère fut malade, il n’y avait rien à lui donner à boire que du râpé sur lequel on jetait de l’eau depuis un an… Et puis il n’y avait plus de linge pour le changer : tous nos draps de l’armoire, où il y avait une croix d’or dessus, du temps de maman, c’était parti… et la croix aussi… Là-dessus, avant d’être malade alors, mon frère s’en va à la fête de Clermont. Il entend dire que ma soeur a fait sa faute avec le maire où elle était : il tombe sur ceux qui disaient cela… il n’était guère fort… Eux, ils étaient beaucoup, ils le jetèrent par terre, et quand il fut par terre, ils lui donnèrent des coups de sabot dans le creux de l’esto-mac… On nous le rapporta comme mort…”

 

 
Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)
Parijs, de Champs Elysees in kerstsfeer

 

De Engelse dichter, schrijver en publicist Ford Madox Ford werd geboren op 17 december 1873 in Merton, Surrey. Zie ook alle tags voor Ford Madox Ford op dit blog.

Uit:The Inheritors (Samen met Joseph Conrad)

”You are not English,” I affirmed. ”You speak too well.” I was piqued.She did not answer. She smiled again and I grew angry. In the cathedralshe had smiled at the verger’s commendation of particularly abominablerestorations, and that smile had drawn me toward her, had emboldened meto offer deferential and condemnatory remarks as to the plaster-of-Parismouldings. You know how one addresses a young lady who is obviouslycapable of taking care of herself. That was how I had come across her.She had smiled at the gabble of the cathedral guide as he showed theobsessed troop, of which we had formed units, the place of martyrdom ofBlessed Thomas, and her smile had had just that quality of superseder’scontempt. It had pleased me then; but, now that she smiled thus pastme–it was not quite at me–in the crooked highways of the town, I wasirritated. After all, I was somebody; I was not a cathedral verger. Ihad a fancy for myself in those days–a fancy that solitude and broodinghad crystallised into a habit of mind. I was a writer with high–withthe highest–ideals. I had withdrawn myself from the world, livedisolated, hidden in the countryside, lived as hermits do, on the hope ofone day doing something–of putting greatness on paper. She suddenlyfathomed my thoughts: ”You write,” she affirmed. I asked how she knew,wondered what she had read of mine–there was so little.
”Are you a popular author?” she asked.
”Alas, no!” I answered. ”You must know that.”
”You would like to be?”
”We should all of us like,” I answered; ”though it is true some of usprotest that we aim for higher things.”
”I see,” she said, musingly. As far as I could tell she was coming tosome decision. With an instinctive dislike to any such proceeding asregarded myself, I tried to cut across her unknown thoughts.

 

 
Ford Madox Ford (17 december 1873 – 26 juni 1939)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e december ook mijn vorige blog van vandaag.

Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 17 december 2008 en ook deel 2 en eveneens mijn blog van 17 december 2007 en mijn blog van 17 december 2006.