Fernando Pessoa, Willem Brakman, Hector de Saint-Denys Garneau, William Butler Yeats, Dorothy L. Sayers, Fanny Burney, Lode Zielens

De Portugese dichter en schrijver Fernando António Nogueira Pessoa werd geboren in Lissabon op 13 juni 1888 – Lissabon, 30 november 1935) is Op zeventienjarige leeftijd, in 1905, trok Fernando Pessoa in Lissabon in bij twee tantes en een krankzinnige grootmoeder, en probeerde in 1906 een literatuurstudie, waar hij na een tijdje de brui aan gaf. Hij stortte zich wel in de literatuur, en concentreerde zich op de Franse symbolisten en de grote Portugese literaire boegbeelden uit de zestiende eeuw (Luís de Camões) en uit de negentiende eeuw. Nadat hij vergeefs een drukkerij had proberen op te starten (in 1907) werd hij vanaf 1908 freelance vertaler en handelscorrespondent, voor de rest van zijn leven. In zijn Boek der rusteloosheid staan een aantal verwijzingen naar zijn professioneel leven, naar zijn “baas” en de collega’s. Tussen 1908 en 1935 bestond Pessoa’s leven vooral in zijn literatuur. Overdag leidde hij het bescheiden bestaan van een hulpboekhouder, handelscorrespondent en deels vertaler. Pessoa koesterde de droom als het hoogst bereikbare, en de rest veeleer als middel daartoe. Na zijn uren, vooral ’s nachts, schreef hij poëzie en proza, niet alleen in eigen naam maar vooral in naam van anderen. Deze anderen waren heteroniemen, die hij zelfs kritieken en recensies liet schrijven over elkaars werk.

Uit de cyclus: De herder verliefd

Nu dat ik liefde voel
Hecht ik belang aan geuren.
Nooit eerder hechtte ik belang aan ’t geuren van een bloem.
Maar nu ruik ik de geur van bloemen alsof ik iets nieuws zag.
Ik weet wel dat ze geurden, zoals ik weet dat ik bestond.
Dat zijn de dingen die men weet van buiten.
Maar nu weet ik het met de adem van achter in mijn hoofd.
Nu smaken mij de bloemen op papillen waarmee men ruikt.
Nu word ik wakker, soms, en ruik nog voordat ik zie.

 

Uit de cyclus: De hoeder van kudden XXV1

Soms, op dagen van volmaakt en zeer scherp licht,
Waarop de dingen zo werkelijk zijn als ze maar kunnen zijn,
Vraag ik mij langzaam af
Waarom ik schoonheid toeken
Aan de dingen.

Een bloem bijvoorbeeld, heeft die schoonheid?
Is er soms schoonheid in een vrucht?
Nee: ze hebben kleur en vorm
En ze bestaan, meer niet.
Schoonheid is de naam van iets dat niet bestaat
En die ik aan de dingen geef in ruil voor het genot dat zij mij geven
Hij betekent niets.
Waarom dan zeg ik van de dingen: ze zijn mooi?

Ja, zelfs mij, die alleen van leven leeft,
Bezoeken, onzichtbaar, de leugen der mensen
Met betrekking tot de dingen,
Met betrekking tot de dingen die eenvoudigweg bestaan.

Hoe moeilijk is het jezelf te zijn en slechts het zichtbare te zien!

 

Zonder titel

Ik ben niets, kan niets, volg niets na.
Ik draag mijn zijn, illusie, waar ik ga.
Begrip begrijp ik niet, kan nergens lezen
Of ik zal zijn, niets zijnd, wat ik zal wezen.

Hiernevens, wat niets is, onder ’t azuur
Der wijde hemel, wekt me in ijdel uur
Een zuidenwind die siddert in het lover.
Gelijk hebben, winnen, in liefde geloven

Zijn aan illusie’s dode mast verstard.
Dromen is niets, niet weten is onnut.
Slaap in de schaduw, o onzeker hart.

 1903

 

Vertaald door August Willemsen

Pessoa

Fernando Pessoa (13 juni 1888 – 30 november 1935)

 

De Nederlandse schrijver Willem Brakman werd geboren op 13 juni 1922 in Den Haag. In de periode 1961 – 2004 schreef hij in totaal 51 romans, verhalen, novellen en een enkel essay publiceerde; daarmee is hij één van de productiefste naoorlogse Nederlandse schrijvers. Hij ontving drie literaire prijzen, waaronder in 1980 de P.C. Hooftprijs. Brakman studeerde medicijnen in Leiden. In de jaren vijftig had hij een huisartsenpraktijk in zijn geboorteplaats. Na enkele jaren als huisarts te hebben gewerkt, werd Brakman bedrijfsarts in Enschede bij dertien textielfabrieken. Hier kon hij meer rust vinden dan in zijn drukke huisartspraktijk in Den Haag. Brakman debuteerde laat – op bijna 40-jarige leeftijd – met autobiografisch proza. Vandaag wordt Brakman 85 jaar.

Uit: Engel (Zes subtiele verhalen, 1978)

In de supermarkt werd hij aangesproken, alle grindpaadjes, bruggetjes, trappen en gangen voerden trouwens naar de supermarkt, iedereen uit de verzorgingsflats kwam daar terecht en daar werd hij dan ook aangesproken. Zo op het oog was dat een heel gewone zaak, niet in strijd met het ‘verzorgd wonen’, maar hij was een oud man en hij hield er niet van onverwachts te worden aangesproken want dat stoorde. Zo was hij bijvoorbeeld in die supermarkt bezig te overwegen of de magere, zeer eiwitrijke kaas vol mineralen die ze daar in kuipjes verkochten en die uit Zwitserland werd aangevoerd, behalve de voor een oud man zo noodzakelijke bouwstoffen aandragen, niet evengoed en voor
hetzelfde geld en met dezelfde mineralen de kanker in het zadel kon helpen. Het kon geen kwaad daar tussen de rekken eens te overwegen dat die ene fatale rotcel, door de supermarkt tot aan de tanden bewapend, misschien net op dat vredige moment uit de band kon springen waarop hij na het tevreden boertje het oog liet dwalen over een goedverzorgde ontbijttafel met kuipje.

Zeker, hij was een slap geval, zo stond hij even later te denken in de rij voor de kassa, altijd net niet helemaal fit en al die dingen, en als hij uit een stoel opstond dan vulde dat de ruimte met stenen, klagen en hol geknak van botten, maar hij had toch nog niet die maanbleke dunne moeheid die niet meer wijken wilde. Hij had nog zijn goeie momenten zoals dat heette, maar dat wilde mogelijk zeggen te weinig afweer maar nog net genoeg kracht en kuipje om zo’n gezwel uit te broeden”.

Brakman

Willem Brakman (Den Haag, 13 juni 1922)

 

De Frans-Canadese dichter Hector de Saint-Denys Garneau werd geboren op 13 juni 1912 in Montréal. Daar studeerde hij klassieke talen aan diverse colleges en schilderen aan het Collège des beaux-arts. In 1934 ontwillelde zich bij hem een hartkwaal en onderbrak hij zijn studies. Hij wijdde zich toen geheel aan het schrijven van poëzie, aan schilderen en aan muziek. In 1937 werd zijn dichtbundel Regards et jeux dans l’espace gepubliceerd. Zijn dagboek werd in 1954 uitgegeven en in 1962 verscheen er de Engelse vertaling van. Saint-Denys Garneau wordt beschouwd als de eerste moderne dichter van Quebec.

RIVIÈRE DE MES YEUX

Ô mes yeux ce matin grands comme des rivières
Ô l’onde de mes yeux prêts à tout refléter
Et cette fraîcheur sous mes paupières
Extraordinaire
Tout alentour des images que je vois
Comme un ruisseau rafraîchit l’Île
Et comme l’onde fluente entoure
La baigneuse ensoleillée.

 

SPLEEN

Ah ! quel voyage nous allons faire
Mon âme et moi, quel lent voyage

Et quel pays nous allons voir
Quel long pays, pays d’ennui.

Ah ! d’être assez fourbu le soir
Pour revenir sans plus rien voir

Et de mourir pendant la nuit
Mort de moi, mort de notre ennui

 

LES ORMES

Dans les champs
Calmes parasols
Sveltes, dans une tranquille élégance
Les ormes sont seuls ou par petites familles.
Les ormes calmes font de l’ombre
Pour les vaches et les chevaux
Qui les entourent à midi.
Ils ne parlent pas
Je ne les ai pas entendus chanter.
Ils sont simples
Ils font de l’ombre légère
Bonnement
Pour les bêtes. 

Garmeau

Hector de Saint-Denys Garneau (13 juni 1912 – 24 oktober 1943)

 

De Ierse dichter, toneelschrijver en mysticus William Butler Yeats werd geboren in Sandymount bij Dublin 13 juni 1865. Zie ook mijn blog van 13 juni 2006.

  When You Are Old

When you are old and grey and full of sleep,
And nodding by the fire, take down this book,
And slowly read, and dream of the soft look
Your eyes had once, and of their shadows deep;
How many loved your moments of glad grace,
And loved your beauty with love false or true,
But one man loved the pilgrim Soul in you,
And loved the sorrows of your changing face;
And bending down beside the glowing bars,
Murmur, a little sadly, how Love fled
And paced upon the mountains overhead
And hid his face amid a crowd of stars.

 

Broken Dreams

THERE is grey in your hair.
Young men no longer suddenly catch their breath
When you are passing;
But maybe some old gaffer mutters a blessing
Because it was your prayer
Recovered him upon the bed of death.
For your sole sake – that all heart’s ache have known,
And given to others all heart’s ache,
From meagre girlhood’s putting on
Burdensome beauty – for your sole sake
Heaven has put away the stroke of her doom,
So great her portion in that peace you make
By merely walking in a room.

Your beauty can but leave among us
Vague memories, nothing but memories.
A young man when the old men are done talking
Will say to an old man, “Tell me of that lady
The poet stubborn with his passion sang us
When age might well have chilled his blood.’
Vague memories, nothing but memories,
But in the grave all, all, shall be renewed.
The certainty that I shall see that lady
Leaning or standing or walking
In the first loveliness of womanhood,
And with the fervour of my youthful eyes,
Has set me muttering like a fool.
You are more beautiful than any one,
And yet your body had a flaw:

Your small hands were not beautiful,
And I am afraid that you will run
And paddle to the wrist
In that mysterious, always brimming lake
Where those What have obeyed the holy law
paddle and are perfect. Leave unchanged
The hands that I have kissed,
For old sake’s sake.
The last stroke of midnight dies.
All day in the one chair
From dream to dream and rhyme to rhyme I have
ranged
In rambling talk with an image of air:
Vague memories, nothing but memories.

jbyeats

William Butler Yeats (13 juni 1865 –  28 januari 1939)

 

De Engelse schrijfster, dichteres en vertaalster Dorothy Leigh Sayers werd geboren op 13 juni 1893 in Oxford als enig kind van Henry Sayers, een Anglicaanse geestelijke en hoofd van een christelijke school. In 1915 promoveerde ze met lof in de middeleeuwse letterkunde aan het Sommerville College in Oxford. Na haar afstuderen schreef ze twee dichtbundels. Om in haar onderhoud te kunnen voorzien werkte ze een poosje als copywriter en begon tegelijkertijd aan het schrijven van detectiveromans. Haar eerste roman, Whose Body?, publiceerde ze in 1923. Hierin introduceerde ze de ietwat dandy-achtige speurder Lord Peter Wimsey en zijn vriend, inspecteur Parker van Scotland Yard, die samen meestal misdaden in de hogere kringen oplosten. De laatste jaren van haar leven werkte ze aan een Engelse vertaling van Dantes driedelige Divina Comedia (Goddelijke Komedie). Het was van haar bekend dat ze religie en middeleeuwse studies belangrijker vond dan het schrijven van detectiveverhalen. Ze werkte hard en schreef van de vroege morgen tot in de kleine uurtjes. Ze stierf op 17 december 1957 onverwachts aan een hartstilstand, terwijl ze werkte aan het laatste deel van Dantes werk, Paradiso.

Uit: Gaudy Night

“Harriet Vane sat at her writing-table and stared out into Mecklenburg Square. The late tulips made a brave show in the Square garden, and a quartet of early tennis-players were energetically calling the score of a rather erratic and unpracticed game. But Harriet saw neither tulips nor tennis-players. A letter lay open on the blotting-pad before her, but its image had faded from her mind to make way for another picture. She saw a stone quadrangle, built by a modem architect in a style neither new nor old, but stretching out reconciling hands to past and present. Folded within its walls lay a trim grass plot, with flower-beds splashed at the angles, and surrounded by a wide stone plinth. Behind the level roofs of Cotswold slate rose the brick chimneys of an older and less formal pile of buildings–a quadrangle also of a kind, but still keeping a domestic remembrance of the original Victorian dwelling-houses that had sheltered the first shy students of Shrewsbury College. In front were the trees of Jowett Walk, and beyond them, a jumble of ancient gables and the tower of New College, with its jackdaws wheeling against a windy sky.”

Sayers

Dorothy L. Sayers (13 juni 1893 – 17 december 1957)

 

De Engelse schrijfster Frances „Fanny“ Burney werd geboren op 13 juni 1752 in King’s Lynn, Norfolk. Haar roem begon nadat bekend werd dat zij de in 1778 eerst anoniem gepubliceerde roman Evelina geschreven had. In de jaren daarna schreef zij Cecilia (1782) en Camilla (1796). De romans beschreven het opgroeien van een intelligent jong meisje en Burney schiep er de zogenaamde „novel of manners“ mee. Bekend werd zij verder ook daar haar in 1768 begonnen en postuum verschenen dagboeken die het leven aan het Engelse hof beschrijven.

Uit: The Diary of Fanny Burney

“Windsor, December, 1785 … “I do beg of you,” said dear Mrs. Delany, “when the Queen or the King speak to you, not to answer with mere monosyllables. The Queen often complains to me of the difficulty with which she can get any conversation, as she not only always has to start the subjects, but, commonly, entirely to support them: and she says there is nothing she so much loves as conversation, and nothing she finds so hard to get. She is always best pleased to have the answers that are made her lead on to further discourse. Now, as I know she wishes to be acquainted with you, and converse with you, I do really entreat you not to draw back from her, nor to stop conversation with only answering Yes, or No.”

This was a most tremendous injunction; however, I could not but promise her I would do the best I could.

The Queen, indeed, is a most charming woman. She appears to me full of sense and graciousness, mingled with delicacy of mind and liveliness of temper. She speaks English almost perfectly well, with great choice and copiousness of language, though now and then with foreign idiom, and frequently with a foreign accent. Her manners have an easy dignity, with a most engaging simplicity, and she has all that fine high breeding which the mind, not the station, gives, of carefully avoiding to distress those who converse with her, or studiously removing the embarrassment she cannot prevent.”

burney

Fanny Burney (13 juni 1752 – 6 januari 1840)

 

De Vlaamse schrijver Lode Zielens werd geboren in Antwerpen op 13 juni 1901. Zielens werkte afwisselend als havenarbeider, journalist en bediende. Tussen 1928 en 1930 schreef hij zijn hoofdwerk, een zeer uitgebreid proletarisch havenepos. De titel alleen al klonk als een felle aanklacht: Moeder, waarom leven wij? (1932). Zijn faam als bedreven en origineel romanschrijver was op slag gevestigd. In 1934 werd het werk bekroond met de Staatsprijs, terwijl hem al in 1931 voor Het duistere bloed (1930) de prijs voor `het beste werk’ door de provincie Antwerpen was toegekend.

Uit: Moeder waarom leven wij

“Werd dit zelfs niet meer dan zij ooit verwachtte? Zij weet het immers reeds lang: het geluk is niet durend en voor elke kruimel ervan moet zij dankbaar zijn, want – al heeft zij misschien wel recht op geluk – zij behoort tot die wezens in wier leven het geluk nu eenmaal niet thuishoort. Slechts het leed vult hun bestaan en dat houdt hen zo mak dat zij nooit meer in machtige vaart kunnen opstuiven en opstandig worden tegen hun lot. Zij dulden, zij aanvaarden en hebben geen betrachting. Zij leven levenloos; over hun bestaan verwijlt niet het minste licht, niet de geringste klaarte doorflitst hun ziel en verheft hen eens, o, maar een enkele maal boven die normen van het dagelijkse leven.

Hun bestaan vervloeit onder deze normen. Zij zijn zeer arm, zij hebben nooit iets en als zij, als bij toeval, eens iets bezitten, wordt hun dat doorgaans ontnomen. Maar steigeren daarom en zich desnoods te pletter lopen tegen de grote macht van de sterke kunnen zij niet. Zij zijn gewoon niets te bezitten. Netje had slechts Louis – nu heeft zij ook Louis niet meer.

Nu bezit Mariëtte hem. Reeds op haar huwelijksdag wist Netje – zij het niet zo doorhelder – dat zij eens haar man aan Mariëtte zou moeten afstaan. Dat is nu geschied. Zij heeft zijn strijd gevolgd, en toen hij haar die avond vernederde, wist zij wel waarom hij dit deed.”

Zielens

Lode Zielens  (13 juni 1901 – 28 november 1944)