Zeekoorts
Ik moet weer op zee gaan, een goed schip en in ’t verschiet
een ster om op aan te sturen, anders verlang ik niet.
Het rukken van ’t wiel, ’t gekraak van het hout, het zeil ertegen,
als de dag aanbreekt over een grauwe zee, door een mist van regen.
Want de roep van de rollende branding, brekende op de kust,
dreunt diep in het land in mijn oren en laat mij nergens rust.
’t Is stil hier, ‘k verlang een stormdag, met witte jagende wolken
en hoog opspattend schuim en meeuwen om kronklende kolken.
Ik ben een gedoemde zwerver, waar moet ik anders heen?
Maar gelaten door de wind gaan, weg uit de stad van steen.
Geen vrouw, geen haard verwacht mij. Ik blijf ook liever zonder.
‘k Heb genoeg aan een pijp op wacht en een glas in het vooronder.
Zo luidr het gedicht “Zeekoorts” van John Masefield in de vertaling van J.J. Slauerhoff.
John Edward Masefield (geboren op 1 juni 1878) was een Engelse dichter en schrijver, en Poet Laureate vanaf 1930 tot aan zijn dood. Zijn moeder stierf toen hij 6 was, kort na de geboorte van zijn zuster. Veertien maanden later stierven zijn beide nog levende grootouders en in 1891 stierf zijn vader. Na zijn schooljaren in Warwick stuurde zijn tante hem voor een opleiding naar zee. Daar ontdekte hij dat hij veel van zijn tijd kon wijden aan lezen en schrijven. Aan boord van het schip, de HMS Conway, vatte hij zijn liefde op voor het vertellen van verhalen en besloot hij schrijver te worden.
Toen hij 24 was verschenen zijn gedichten in tijdschriften en werd zijn eerste bundel “Salt-Water Ballads” gepubliceerd. “Sea Fever” verscheen in dit boek. Masefield schreef twee romans, “Captain Margaret” (1908) en “Multitude and Solitude” (1909). In 1911, na een lange periode van dichten, stelde hij de bundel “The Everlasting Mercy” samen.
Tijdens WO I hield Masefield lezingen in de Verenigde Staten waar hij ook informatie inwon omtrent de stemmingen en meningen van de Amerikanen ten opzichte van de oorlog in Europa. Aan de jaren 20 begon hij als een gevierd schrijver die in 1923 al 80.000 exemplaren van zijn Collected Poems over de toonbank zag gaan. Zijn taak als Poet Laureate vanaf 1930 nam hij zeer serieus en hij begon in die hoedanigheid met het toekennen van een prijs voor een eerste of tweede uitgave van poëzie door een dichter onder de 35 jaar.
Hij bleef zelf ook productief tot op hoge leeftijd. “In Glad Thanksgiving” verscheen toen hij 88 jaar was. Hij stierf op 12 mei 1967 tengevolge van gangreen.
Sea Fever
I MUST go down to the seas again, to the lonely sea and the sky,
And all I ask is a tall ship and a star to steer her by,
And the wheel’s kick and the wind’s song and the white sail’s shaking,
And a gray mist on the sea’s face, and a gray dawn breaking.
I must go down to the seas again, for the call of the running tide
Is a wild call and a clear call that may not be denied;
And all I ask is a windy day with the white clouds flying,
And the flung spray and the blown spume, and the sea-gulls crying.
I must go down to the seas again, to the vagrant gypsy life,
To the gull’s way and the whale’s way, where the wind’s like a whetted knife;
And all I ask is a merry yarn from a laughing fellow-rover,
And quiet sleep and a sweet dream when the long trick’s over.
Sonnet
FLESH, I have knocked at many a dusty door,
Gone down full many a midnight lane,
Probed in old walls and felt along the floor,
Pressed in blind hope the lighted window-pane,
But useless all, though sometimes when the moon
Was full in heaven
and the sea was full,
Along my body’s alleys came a tune
Played in the tavern by the Beautiful.
Then for an instant I have felt at point
To find and seize her, whosoe’er she be,
Whether some saint whose glory doth anoint
Those whom she loves, or but a part of me,
Or something that the things not understood
Make for their uses out of flesh and blood.
John Edward Masefield (1 juni 1878 – 12 mei 1967)
Ferdinand Raimund werd geboren op 1 juni 1790 in Wenen. Raimund volgde als zoon van meesterdraaier geen hogere opleiding. Na de dood van zijn ouders werd hij banketbakkersleerling en zocht toen zijn geluk als acteur in de provincie. In 1814 slaagde hij erin een aanstelling te krijgen bij het “Theater in der Josefstadt”. In 1817 verhuisde hij naar het “Theater in der Leopoldstadt”. Daar brak hij in 1823 met het stuk de Barometermacher auf der Zauberinsel ook als schrijver door.
Van 1823 tot 1834 schreef Raimund acht toneelstukken, die met het werk van Nestroy werden vergeleken. In zijn werk komen de tradities van het volkstheater, de klucht, de parodie, het improvisatietoneel en het burgerlijke toneel samen. Toen hij het in1830 met ernstiger dramatisch werk probeerde liet het publiek het afweten. Daarna verliet hij het theater en trok hij zich steeds meer terug op zijn landgoed. Toen hij in de nacht van 29 op 30 augustus 1836 door een hond was gebeten – waarvan hij ten onrechte aannam dat hij aan hondsdolheid leed – deed Raimund een zelfmoordpoging. Kort daarna, op 5 september, overleed hij in Pottenstein bij Wenen.
An Schillers Nachruhm.
In stiller Nacht, beim düstern Lampenscheine
Hast du oft tief dein sinnend’ Haupt gesenkt;
Hoch wiegt dein Nachruhm nun mit Stolz das Seine,
Weil mit dem Höchsten du die Kunst beschenkt.
In fremden Sprachen deinen Geist verkündend,
Fragt er die Welt; ob je ein Dichter sang,
Der, seinen Ruf durch höheres Recht begründend,
Die Liebe seiner Nation errang?
Dir ist des Ruhmes seltner Doppelorden;
Bewunderung und Lieb’ zugleich geworden!
Wer hat wie du fürs deutsche Volk geschrieben?
Hat Jüngling, Mann und Greis gleich hoch entzückt?
Wer Völker lehrt, verdient, daß sie ihn lieben,
Wer Glück bereitet, sei auch selbst beglückt.
Warst du es auch? und konntest du es werden?
Ragt Sehnsucht nicht aus deinem Lied empor?
Lebt ein Gemüt, das rein beglückt auf Erden?
Der Weise lügt es oft, es wähnt’s der Tor;
Doch was das Leben auch an dir verbrochen,
Du hast dich durch Unsterblichkeit gerochen!
Dein Name lebt, dem frechen Tod zum Hohne,
Der stets der Welt zu früh das Beßre raubt.
Schon rüstet Deutschland sich, die Marmorkrone
Zu drücken auf dein ew’ges Dichterhaupt.
Ein Monument wird einst der Nachwelt lehren,
(Nicht wie du schriebst, dies kündet nur dein Lied,)
Daß Deutschland seltne Männer weiß zu ehren,
Und für der Dichtkunst Hoheit noch entglüht.
Der Himmel kann dir höhren Lohn noch bieten!
Die Erde tat, was sie vermag hienieden.
Ferdinand Raimund (1 juni 1790 – 5 september 1836)