Jabik Veenbaas

De Nederlandse dichter, schrijver, vertaler en filosoof Jabik Veenbaas werd geboren in Hijlaard op 23 januari 1959. Veenbaas volgde het Christelijk Gymnasium in Leeuwarden en studeerde Engels aan de Universiteit van Amsterdam en Wijsbegeerte en Fries aan de Vrije Universiteit (VU). Hij debuteerde in 1990 met de Friestalige verhalenbundel Tusken himel en hel en publiceerde sindsdien verschillende Nederlandstalige en Friestalige boeken. Hij ontplooide zich tevens als criticus en werd in 1999 recensent Fries proza voor de Leeuwarder Courant, wat hij vijf jaar zou blijven. Ook recenseerde hij filosofisch werk voor Het Financieel Dagblad. Daarnaast publiceerde hij artikelen en essays over filosofische en literaire onderwerpen in bladen als Trouw, Filosofie Magazine en Tirade, en Nederlandstalige poëzie in onder meer Het liegend konijn, Poëziekrant en Hollands maandblad. Vanaf 1985 publiceerde Veenbaas vertalingen uit het Engels, Duits, Frans en Fries naar het Nederlands en vanuit het Engels naar het Fries. Hij vertaalde werk in allerhande literaire genres en daarnaast veel filosofisch werk. Voor zijn vertalingen van gedichten van de klassieke Friese dichter Obe Postma in de bundel Van het Friese land en het Friese leven werd hem in 1999 de vertaalprijs van de provincie Friesland toegekend. In 2010 kreeg hij samen met collega-vertaler Willem Visser de Filter-vertaalprijs voor het vertalen van Kritiek van het oordeelsvermogen van Immanuel Kant. Veel succes oogstte hij met zijn filosofische boek De Verlichting als kraamkamer (Amsterdam, 2013), waarin hij vijftien Verlichtingsdenkers in hun historische context plaatst en hun belang voor vandaag onderzoekt. Het boek stond op de shortlist van de Socrates Wisselbeker 2014.

 

Requiem

bleef wat hangen in het sleepvoetende huis
om een uur te sterven met een oude vriend
rook er licht naar de oorlog die ongemerkt
was gaan liggen maar de hoge piano
stond er nog met al haar
tien stijve vingers

nog amper ademen, vrachten verhalen
verzwijgen. het was de maag, het haperende
hart, het waren de rennende kinderen, daar
buiten op straat, een step vergeten, de hoge
blauwe bal die over de heg vloog
waar bleef hij toch

de bomen zetten hun tanden in de nacht, die
als een druppel leven van zijn lippen vloeide: wat
hebben we gelachen, had nog zo graag naar
wenen gewild, en: oude vrienden
sterven niet. maar dat laatste heb ik
niet meer gehoord

 

darwinistische weemoed

christus, waar kom ik terecht
ik ben zo nerveus!
zal ik een engel worden?
soms meen ik dat m’n staartbeentje groeit
maar het is die grijze zak aan m’n kop
nog betere machines zeker!

met m’n vrienden vier ik m’n verleden:
de bonobo boemelt, de kaketoe roept
en de Cheshire cat glimlacht
(overdag soezen en spinnen
’s avonds met één sprong op het dak)
maar dan bekruipen mij
bloedige beelden: het slagveld,
de goedige dodo die zich opoffert,
en ik zeg niet: laat mij het maar doen

eeuwig die verrekte muggen
staken me al als schubbig reptiel

ja, toen ik nog een listig eiwit was
ik vloog er in als een wilde
wat voel ik me oud!

overal in en om mij
het ruisende water
zo deemoedig dat het me vertedert
en nooit die heimwee naar een ziel
waar doet het me toch aan denken?

werd ik maar weer een steen:
eerst het trotse stollen, dan
het vadsige liggen, ’t gestage
blijmoedige slijten

 

Jabik Veenbaas (Hijlaard, 23 januari 1959)

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *