De Nederlands schrijver en journalist Guus Luijters werd geboren in Amsterdam op 3 november 1943. Luijters’ vader werkte in een fabriek in rekenmachines, zijn moeder werkte voor haar huwelijk. Hij kreeg zijn opleiding aan de Erasmusschool in Bos en Lommer (1950-1956). Daarna volgde de vijfjarige Hogereburgerschool aan de Keizersgracht (1956-1959) en het Spinoza Lyceum (1959-1962). Daarna volgde een studie aan de Universiteit van Amsterdam. Luijters leverde tevens geregeld bijdragen aan de schoolkrant van het Spinoza. Hij maakte vervolgens kennis met schrijvers als K. Schippers, Cees Nooteboom en J. Bernlef. Een definitievere stap was zijn medewerking aan studentenblad Propria Cures, waarvan hij tussen 1969 en 1971 redacteur was. De verhalen werden gebundeld in “Hoera voor het prinselijk paar”. (1975). Na 1971 was hij recensent en columnist bij Het Parool, functies die hij zou bekleden tot 2019. Ander werk dat op zijn pad kwam was het redacteurschap bij Playboy (1983-2003). Uit die tijd stamt “Birgitte Bardot, een levende legende” (1984). Zijn eerste echte proza-uitgave was “Circus Melancholia” in 1972 met acht verhalen vol jeugdsentiment. In 1991 verscheen zijn eerste poëziebundel “Canigou”. In 1975 werkte hij mee aan de film “Alle dagen feest” van Ate de Jong, naar de verhalenbundel van Remco Campert. Andere noemenswaardige uitgaven handelden meestal over de Tweede Wereldoorlog. “In Memoriam”, samen geschreven met Aline Pennewaard, bevat levensbeschrijvingen van circa 20.000 kinderen die tijdens de Duitse bezetting werden omgebracht. Ook “Verdwenen stad”, samen geschreven met Willy Lindwer, behandelt de Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder de rol van het Amsterdamse GVB bij deportatie. Van geheel andere orde is “Ode aan het e”i uit 2021, samen met dochter Sarah geschreven. Op 7 juni 2024 werd hij onderscheiden met de Andreaspenning, overhandigd door Femke Halsema, die hem tevens een oorkonde overhandigde van Yad Vashem.
Zeeburgerdijk
Twee mannen lopen langs de Dijk
op de brug blijven ze staan
de herfstzon zet de stad in brand
zie ze weer verder gaan
Ze lopen langs de waterkant
ze volgen de rails van de tram
maar kijk nu houden ze weer in
Wat zegt hij tegen hem?
Terwijl zij daar staan te praten
denk ik aan Darwins zoon
die keek naar de kooi van een neus-
hoorn en zei toen op droevige toon:
‘That bird is dead’ dat heb ik
maar wat hebben zij?
ze hinken allebei een beetje,
maar als ze op een terras neerstrijken
Is hun hinken voorbij. Ze kijken
uit op een schouwburg die allang
geen schouwburg meer is zelfs
ik ben daar vaak bang
Liever ga ik naar het Damrak
en zit bij de Rode Leeuw
daar draai ik dan aan mijn snorren
dat doe ik al meer dan een eeuw
Kleine zeelt
Je vangt zegt in het Jordaan-café
een man nooit echt kleine zeelt
echt nooit vang je een kleine zeelt
en iedereen gaat met hem mee
Want wat voor vissen hij ook ving
vorens brasems blieken
echt nooit ving hij een kleine zeelt
hoe vaak hij ook uit vissen ging
Echt nooit ik reken af en kruis
een moeder met haar kind
de moeder praat tegen het kind
ik ben op weg naar huis
Maar pik haar moederwijsheid mee:
het leven moet geleefd
hiervoor heb ik dus geleefd?
dan liever terug naar het café
Waar echt nooit kleine zeelt gevangen
wordt want zeelt is altijd groot
maar op geen stukken na zo groot
als kleine nooit gevangen zeelt
Guus Luijters (Amsterdam, 3 november 1943)