Amitav Ghosh

De Indiase schrijver Amitav Ghosh werd geboren in Calcutta op 11 juli 1956. Hij studeerde aan de Universiteit van Delhi en de Universiteit van Oxford. In 1986 verschijnt zijn eerste boek: “The Circle of Reason” (vertaald als “Bengaals vuur of de macht van de rede”, 1989 bij Het Wereldvenster). Daarin onderzoekt hij de “verenigbaarheid” van het westers rationalisme en het Indisch traditionalisme – of, als dat laatste te geringschattend klinkt, het culturele substraat van India. Meteen een groots boek rond de thema’s Rede, Hartstocht en Dood dat onmiddellijk een lovende kritiek ontlokte in en buiten Engeland. Twee jaar later is hij opnieuw van de partij met “The Shadow Lines”, een bevestiging van zijn talent maar wellicht niet van hetzelfde niveau als zijn debuut. Zijn literaire carrière sluimert. Een zogenaamd reisverhaal “In An Antique Land” verschijnt in 1992 (bestemming Egypte) graaft in het verleden van dat land (onder meer de Kruistochten) tot de recente actualiteit (Operation Desert Storm). Hij laat in dit boek aan de hand van een bronnenonderzoek naar een Egyptische joodse koopman en zijn slaaf ook zien, hoe vanzelfsprekend aanwezig het oriëntaalse jodendom was binnen de Arabische wereld en rondom de Indische oceaan. Hij vertelt ook het verhaal van de Geniza, de archiefplaats van deze joden van Caïro en hoe door toedoen van een westerse, Britse jood deze oriëntaalse joodse archieven en hun bibliotheek op slinkse wijze zijn ‘overgebracht’ naar westerse bibliotheken, een actie die, in retrospectief, voor Ghosz een voorspel is voor het overbrengen van 80.000 Egyptische joden naar de staat Israël, waar zij onder de dominantie kwamen te staan van westerse, zionistische joden. Met ”The Calcutta Chromosome” neemt hij de literaire draad terug op maar het duurt tot 2000 vooraleer hij de grote doorbraak maakt met “The Glass Palace” (vertaald als “Het kristallen paleis”), een breedvoerig fresco van Myanmar, de dekolonisatie van het verre oosten, de postkoloniale dictaturen en de semi koloniale uitbuiting. “In The Hungry Tide” (2004) keert hij terug naar Bengalen. In 2021 verscheen “The Nutmeg’s Curse: Parables for a Planet in Crisis”. Dit boek gaat over de reis van de nootmuskaat van de inheemse Banda-eilanden naar vele andere delen van de wereld, en de historische invloed van het kolonialisme.

Uit: The Glass Palace

“There was only one person in the food-stall who knew exactly what that sound was that was rolling in across the plain, along the silver curve of the Irrawaddy, to the western wall of Mandalay’s fort. His name was Rajkumar and he was an Indian, a boy of eleven — not an authority to be relied upon.
The noise was unfamiliar and unsettling, a distant booming followed by low, stuttering growls. At times it was like the snapping of dry twigs, sudden and unexpected. And then, abruptly, it would change to a deep rumble, shaking the food-stall and rattling its steaming pot of soup. The stall had only two benches, and they were both packed with people, sitting pressed up against each other. It was cold, the start of central Burma’s brief but chilly winter, and the sun had not risen high enough yet to burn off the damp mist that had drifted in at dawn from the river. When the first booms reached the stall there was a silence, followed by a flurry of questions and whispered answers. People looked around in bewilderment: What is it? Ba le? What can it be? And then Rajkumar’s sharp, excited voice cut through the buzz of speculation. “English cannon,” he said in his fluent but heavily accented Burmese. “They’re shooting somewhere up the river. Heading in this direction.”
Frowns appeared on some customers’ faces as they noted that it was the serving-boy who had spoken and that he was a kalaa from across the sea — an Indian, with teeth as white as his eyes and skin the color of polished hardwood. He was standing in the center of the stall, holding a pile of chipped ceramic bowls. He was grinning a little sheepishly, as though embarrassed to parade his precocious knowingness.
His name meant Prince, but he was anything but princely in appearance, with his oil-splashed vest, his untidily knotted longyi and his bare feet with their thick slippers of callused skin. When people asked how old he was he said fifteen, or sometimes eighteen or nineteen, for it gave him a sense of strength and power to be able to exaggerate so wildly, to pass himself off as grown and strong, in body and judgment, when he was, in fact, not much more than a child. But he could have said he was twenty and people would still have believed him, for he was a big, burly boy, taller and broader in the shoulder than many men. And because he was very dark it was hard to tell that his chin was as smooth as the palms of his hands, innocent of all but the faintest trace of fuzz.”

 

Amitav Ghosh (Calcutta, 11 juli 1956)

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *