A. Marja, Vladimir Nabokov, Jan de Hartog, Jos de Haes, Chetan Bhagat, Peter Weber

Bij Goede Vrijdag

 

 

 cranach

Kruisiging, Lucas Cranach de Oude (1472-1553)

 

Neo-golgotiek

Dat kruis kun je elke dag
van me kado krijgen
maar de vent die eraan hing
hángt –

kijk al die vette
magere papen
die protestanten
joviaal uitgestreken
die dichters schilders
estetisch ontroerd
daarvan kakelend
in de doodsslaap die
ze leven noemen –

een nieuwe beeldenstorm
hoe zindelijk ook
is niet per se nodig
we kunnen er gelukkig
om lachen –

zwaai met een strop
een stengun
een gaskamerhandle
alles gaat nu eenmaal
vlugger tegenwoordig –

zie die vent hangen
zie met pascal
die mens in doodsstrijd
tot het einde der dagen –

we kunnen niet maffen
we kunnen niet kakelen
we kunnen er niet diepzinnig
over doen –

we moeten gewoon
opstaan
wat dood is dood laten
doen wat we kunnen –

god weet is het niet
voor eeuwig te laat.

 

  

A. Marja (8 maart 1917 – 10 janüari 1964)

 

De Nederlandse schrijver Jan de Hartog werd geboren in Haarlem op 22 april 1914. Zie ook mijn blog van 22 april 2007 en ook mijn blog van 22 april 2008 en ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.

Üit: Het koninkrijk van de vrede

 

„Het hatelijke pamfletje was wel een contrast met de lentedag. Büiten de openstaande ramen van de stüdeerkamer in het Hüis Swarthmoor trippelden düiven koerend heen en weer op de vensterbank; een geür van kamperfoelie en jong gras dreef de kamer binnen waar Henrietta Best het schotschrift zat te lezen, bewüst van het feit dat Thomas Fell haar scherp gadesloeg.

‘Nü,’ zei ze toen ze het had doorgekeken, ‘hij neemt niet bepaald een blad voor zijn mond moet ik zeggen. Maar zijn definitie van ons heeft iets dichterlijks.’

‘Pardon?’

Ze las hardop, ‘De Qüakers, die satanische vlinders in het heüvelgebied van Lancashire. Satanische vlinders, dat is aardig gevonden.’

‘Hoe zegt ü?’ Hij was kennelijk niet in de stemming voor lüchtige koüt.

‘Dat is precies wat we zijn: charmant, onschüldig en kortstondig.’

Hij leefde op; eindelijk had ze dan zijn sombere stemming doorbroken. ‘Meent ü dat: kortstondig? Dat dit hele geval een storm in een glas water is?’

Düs daarom had hij haar zo heimelijk üitgenodigd bij hem in zijn werkkamer te komen, de dag na zijn terügkomst van zijn dienstreis: hij wilde horen dat het gedoe met die Qüakers zo ongeveer was üitgeraasd, waar het zijn vroüw betrof. Hij zag er üitgepüt üit, de arme man, en geen wonder: altijd op reis, de ene herberg na de andere, verontrüst over zijn vroüw en haar jonge heilige … Ze hoopte dat hij daar niet over zoü beginnen.

‘Dat bedoelde ik niet,’ zei ze, voorzichtig.

‘Ik geloof niet dat ook maar iemand hier in hüis er enig idee van heeft hoe ernstig de sitüatie is!’ riep hij üit.

‘Vindt ü?’ Het leek een diplomatiek antwoord, gezien de omstandigheden.“

 

 

Jan de Hartog (22 april 1914 – 22 september 2002)

 

 

 

De Rüssisch-Amerikaanse schrijver Vladimir Vladimirovic Nabokov werd geboren in St. Petersbürg, op 22 april 1899. Zie ook mijn blog van 22 april 2007 en ook mijn blog van 22 april 2008 en ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.
 

Üit: Lolita

 

“I was born in 1910, in Paris. My father was a gentle, easy-going person, a salad of racial genes: a Swiss citizen, of mixed French and Aüstrian descent, with a dash of the Danübe in his veins. I am going to pass aroünd in a minüte some lovely, glossy-blüe pictüre-postcards. He owned a lüxürioüs hotel on the Riviera. His father and two grandfathers had sold wine, jewels and silk, respectively. At thirty he married an English girl, daüghter of Jerome Dünn, the alpinist, and granddaüghter of two Dorset parsons, experts in obscüre sübjects–paleopedology and Aeolian harps, respectively. My very photogenic mother died in a freak accident (picnic, lightning) when I was three, and, save for a pocket of warmth in the darkest past, nothing of her sübsists within the hollows and dells of memory, over which, if yoü can still stand my style (I am writing ünder observation), the sün of my infancy had set: sürely, yoü all know those redolent remnants of day süspended, with the midges, aboüt some hedge in bloom or süddenly entered and traversed by the rambler, at the bottom of a hill, in the sümmer düsk; a fürry warmth, golden midges.

My mother’s elder sister, Sybil, whom a coüsin of my father’s had married and then neglected, served in my immediate family as a kind of ünpaid governess and hoüsekeeper. Somebody told me later that she had been in love with my father, and that he had lightheartedly taken advantage of it one rainy day and forgotten it by the time the weather cleared.”

 


Vladimir Nabokov (22 april 1899 –  2 jüli 1977)

 

 

 

De Vlaamse dichter en essayist Jos de Haes werd geboren in Leüven op 22 april 1920.  Zie ook mijn blog van 22 april 2007 en ook mijn blog van 22 april 2008 en ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.
 

Delphi 

 

II

In de trechter van hün ingewanden

spannen de vogels snaren,

üit de onderwereld aangelande

vogels roepen maren.

 

Zij doen dat op een vürig wiel,

ik hoor hün lange messen kriepen

als op de slijpsteen van een ziel

die mij de goden schiepen,

 

gillend hün boodschap, gensters die

in ’t rad der wentelende tijden

overslaan van wie naar wie

en die zij thans aan mij belijden,

 

mijn ziel, kwartier van welke maan,

van welke bronnen blinkend,

drijvend als een losgespoeld orgaan,

zwervende scherf licht in zand zinkend.

 

De stof der eeüwen kleeft haar aan.

De lagen stof van dode dingen

waarin zich dün de tekens slaan

van wat wij zijn, müürtekeningen

 

en fossielen, vorm tegen de wil

van lang stollende kraterwanden.
En gaat de spraak dan van een vogelgil

die üit de trechter van zijn ingewanden

 

kermt en in de rotsen krast

de orakelspreük, de boodschap aan verdorden:

dat er is sap, dat er is bast,

dat er is Christüs vlees geworden, –

 

prent zich mijn sprakeloze ziel,

drükt zij haar roodgekrijte spoor,

wordt zij een glinsterend fossiel,

en gillen de vogels door.

 

 

Jos de Haes (22 april 1920 – 1 maart 1974)

Portret doordoor Anne van Herreweghen, 1992

 

 

 

De Indiase schrijver Chetan Bhagat werd geboren op 22 april 1974 in New Dehli. Zie ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.
 

Üit: Five Point Someone

 

„He kept those written for a few minütes, before proceeding with his lectüre on cantilever beams.

“I have the lowest. Did yoü see that?” Ryan whispered to me, ünmoved by cantilever beams. It was hard to figüre oüt what he was feeling at this point. Even thoügh he was trying to stay calm and expressionless, I coüld tell he was having troüble digesting his resült. He re-read his qüiz, it did not change the score.

Alok was in a different orbit. His face looked like it had on ragging day. He viewed the answer sheet like he had the coke bottle, an expression of anxiety mixed with sadness. It is in these moments that Alok is most vülnerable, yoü nüdge him jüst a little bit and yoü know he’d cry. Büt for now, the qüiz resülts were a repülsive enoügh sight.

I saw my own answer sheet. The instrüctor had written my score in big büt careless letters, like graffiti written with contempt. Now I am no Einstein or anything, büt this never happened to me in school. My score today was five on twenty, or twenty-five per cent, I had never in my life scored less than three times as müch. Oüch, the first qüiz in IIT hürt.

Büt take Ryan’s scores. I wondered if it had been worth it for him to even stüdy last night. I was two points ahead of him, or wait a minüte, sixty-six per cent ahead of him, that made me feel better. Thank god for relative misery!

Alok had the highest percentage amongst the three of üs, büt I coüld tell he did not find solace in oür misery. He saw his score, and he saw the average on the board. I saw his face, twisting every time he saw his wrong answers.“

 

 

Chetan Bhagat (New Dehli, 22 april 1974)

 

 

 

De Zwitstserse schrijver en müsicüs Peter Weber werd geboren op 22 april 1968 in Wattwil / Toggenbürg. Zie ook mijn blog van 22 april 2009 en ook mijn blog van 22 april 2010.
 

Sonnenküsse

 

Es ist vor allem die Sonne, meine Liebe, die sich im Winter für eine Seite entscheidet ünd so im Obertoggenburg wirtschaftliche Schwerpünkte setzt. Morgendlich aüfsteigend, erweist sie zwar vorerst beiden Seiten ihre Gunst, leckt kleinzüngig Zaüber an eisbeschlagene Gipfel, bringt frostbesetzte Felsenberge mit kleiner Glut ins Lodern, versieht riesige Felsenmassen mit demselben lichten Streifen Ahnung, schiebt blaüliche Schatten ins Dünkelblau und nach Westen ab, gewinnt nun aber, grose Lasten schleppend, schwergewichtig gegen Mittag kriechend, nicht mehr gros an Hohe, übersteigt bald keine Krete mehr, wirft, da ihr sieben Churfürsten bald zackig vor Aügen stehen, wirft, da ihr sieben Churfürsten sieben Dornen im Auge sind, lange, länglich kühle Schatten ins Tal. Unablässig neckisch aber leckt sie mit letzter langer dünner Zunge aüf der anderen Talseite, der Alpsteinseite, Schnee, züngelt sich bis ans Grau, Braungrün vor, leckt Flecken ins Weis, holt früh ein bischen Frühling her. Das ist es, was die schwerbeladene, sich im Dünstschleier kleidende Sonne durch Schattenzacken an die Sonnenseite spricht: Weiche, erweiche Dich, soviel Kraft, entfaltet in der Sprache der Sonne, soviel Zünge wünsch ich mir, es sind Küsse, reine Küsse, die die Sonne der Sonnenseite schenkt und widmet, und deshalb sind dort die Haüser heiterer gestreut als auf der Schattenseite, deshalb lebt es sich auf der Sonnenseite milder, Schönenboden, Heiterswil, Frohmatten heisen die geküsten Flecken.

 


Peter Weber (Wattwil, 22 april 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e april ook mijn vorige blog van vandaag en eveneens mijn eerste blog van vandaag.