Adrienne Rich, Paul Gellings, Friedrich Rückert, Jakob van Hoddis, Juan Rulfo

 

De Amerikaanse dichteres Adrienne Rich werd 16 mei 1929 geboren te Baltimore. Adrienne Rich overleed op 27 maart van dit jaar op 82-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Adrienne Rich op dit blog.

 

 

Translations
December 25, 1972

 

You show me the poems ofsome woman
my age, or younger
translated from your language

 

Certain words occur: enemy, oven, sorrow
enough to let me know
she’s a woman of my time

 

Obsessed

 

with Love, our subject:
we’ve trained it like ivy to our walls
baked it like bread in our ovens
worn it like lead on our ankles
watched it through binoculars as if
it were a helicopter
bringing food to our famine
or the satellite
of a hostile power

 

I begin to see that woman
doing things: stirring rice
ironing a skirt
typing a manuscript till dawn

 

trying to make a call
from a phonebooth

 

The phone rings endlessly
in a man’s bedroom
she hears him telling someone else
Never mind. She’ll get tired.
hears him telling her story to her sister

 

who becomes her enemy
and will in her own way
light her own way to sorrow

 

ignorant of the fact this way of grief
is shared, unnecessary
and political



 

 

De tijgers van tante Jennifer

 

De tijgers van tante pareren over een gaas

Bewoners van een groene wereld, helder topaas,

Ze vrezen de mannen niet onder de boom

Ze stappen vol zekerheid, trots en loom

 

De vingers van tante frutselen met wol en draad

En ivoren naald die stroef door het borduursel gaat

De trouwring van oom is het massief gewicht

Dat zwaar op tante Jennifer’s handen ligt.

 

Bij haar dood ligt haar hand vol schrik geklemd

In die ring, die beproeving die haar heeft getemd

De tijgers op het doek dat tante heeft gemaakt

Stappen fier verder: trots, onaangeraakt.

 

 

Vertaald door Maaike Meijer

 

 

 


Adrienne Rich (16 mei 1929 – 27 maart 2012)

 

 

 

 

 

De Nederlandse dichter en vertaler Paul Johann Gellings werd geboren in Amsterdam op 16 mei 1953. Zie ook alle tags voor Paul Gellings op dit blog.

 

Uit: Augustusland

 

Ze weet niet hoe laat het is. Of het een ochtend, een middag of een avond is. Of de dageraad misschien. Maar dit is geen dageraad en al evenmin een droom. Ze verbaast zich over de verlaten kamers in haar anders zo springlevende huis. Dan daalt ze de trap af en laat de voordeur geluidloos achter zich dichtvallen.
    Hoe kan ik het doen? denkt ze bij het betreden van het parkje aan de overkant. Ik heb me niet eens aangekleed.
    Maar aan de andere kant van het parkje merkt ze dat ze een wit T-shirt en een geruite bermuda draagt. Niet dat het veel uitmaakt in de toestand waarin ze verkeert en niemand haar waarschijnlijk ziet – als er al iemand zou zijn op dit vreemde uur, in deze stad die wel en niet haar woonplaats is, en die ze gaat verlaten.
    Voor haar nu een lege straat geflankeerd door blinde muren. Bijna een abstract schilderij. Alles grijsachtig zonder aanwijsbare lichtbron. Geen verschiet. Ze voelt geen trottoir onder haar voeten – of voelt ze haar voeten zelf niet? Je zou het zweven kunnen noemen als je het per se in woorden wilt uitdrukken.
    Alle ramen in de laatste huizenblokken ogen zwart als pupillen. Op één na, in een soort landhuis dat niets te zoeken heeft in deze stadse omgeving. Het staat wijd open, met een brandende kroonluchter erachter en laat klarinetspel naar buiten vloeien, donkere tonen, alt.
Wie woont daar? Wie speelt daar? Er is geen schaduw of gestalte te zien, geen beweging waar ze wat wijzer van zou kunnen worden, alleen een lichtbruine muur met een okergeel landschapje waarvan ze de details niet goed kan zien.
    Ze zou wel even halt willen houden onder dat raam, maar dat gaat niet. Dus gaat ze half omgedraaid verder, in de hoop dat ze er geen kramp in haar nek van krijgt. Ze voelt alleen geen pijn en op het moment dat de stilte haar omhult als dons kijkt ze weer voor zich, een tikkeltje weemoedig vanwege de weggestorven klanken.”

 

 

 

Paul Gellings (Amsterdam, 16 mei 1953)

 

 

 

 


De Duitse dichter
Johann Michael Friedrich Rückert werd geboren in Schweinfurt op 16 mei 1788. Zie ook alle tags voor Friedrich Rückert op dit blog.

 

Uit: Geharnischte Sonnette

 

VI.

 

Ihr, ernsthaft tummelnd eure Steckenpferde,

Ihr, streitend in der Spiegelfechter Trosse,

Ihr, zielend mit nie treffendem Geschosse,

Ihr, Streiche führend mit papiernem Schwerde!

 

Und ihr, die ihr euch von der sichern Erde

Auf eurer Musen fabelhaftem Rosse

Gen Himmel spornt, ihr treibt die ärgste Posse,

Ihr seid die räudigsten der ganzen Herde.

 

Werft von euch euer Torheit bunte Wappen,

Womit ihr prunkt, und greift zu den wahren Waffen,

Statt eurer Steckenpferde zäumet Rappen;

 

Setzt Helme auf statt eurer Narrenkappen,

Seid wahre Männer statt der Götter Affen,

Und wenn ihr nicht könnt Ritter sein, seid Knappen!

 

 

VII.

 

Ihr Ritter, die ihr haust in euren Forsten,

Ist euch der Helmbusch von dem Haupt gefallen?

Versteht ihr nicht den Panzer mehr zu schnallen?

Ist ganz die Rüstung eures Muts zerborsten?

 

Was sitzet ihr daheim in euren Horsten,

Ihr alten Adler, habt ihr keine Krallen?

Hört ihr nicht dorther die Verwüstung schallen?

Seht ihr das Untier nicht mit seinen Borsten?

 

Schwingt eure Keulen! denn es ist ein Keuler;

Er wühlt, er droht, voll Gier nach schnödem Futter,

Stürzt er den Stamm, nicht bloß des Stammes Blätter;

 

Es ist ein Wolf, ein nimmersatter Heuler,

Er frißt das Lamm, er frißt des Lammes Mutter;

Helft, Ritter, wenn ihr Ritter seid, seid Retter!

 

 

 

Herbstfrühlingslied

 

So oft der Herbst die Rosen stahl,

Ich weiß nicht, wie’s entsprungen,

Doch ist mir hell noch jedesmal

Ein Frühlingslied entklungen.

 

Der Frühling, der vorüberfuhr,

Und der aus Zukunft winket,

Die beiden werden einer nur,

Des Glanz mein Herz durchblinket.

 

So hoff’ ich, wenn den Lebensbaum

Des Alters Hauch entlaubet,

Nicht soll ein goldner Jugendtraum

Dem Herzen sein geraubet.

 

Die Jugend, die vorüberfuhr,

Wird sich im Liede paaren

Mit jener, die auf Edens Flur

Nicht wird vorüberfahren.

 

 

 

 

Friedrich Rückert (16 mei 1788 – 31 januari 1866)

Monument in in Coburg-Neuses 

 

 

 

 


De Duitse dichter
Jakob van Hoddis (pseudoniem van Hans Davidsohn) werd geboren in Berlijn op 16 mei 1887. Zie ook alle tags voor Jakob von Hoddis op dit blog.

 

 

Morgens

 

Ein starker Wind sprang empor.
Öffnet des eisernen Himmels blutende Tore.
Schlägt an die Türme.
Hellklingend laut geschmeidig über die eherne Ebene der Stadt.
Die Morgensonne rußig. Auf Dämmen donnern Züge.
Durch Wolken pflügen goldne Engelpflüge.
Starker Wind über der bleichen Stadt.
Dampfer und Kräne erwachen am schmutzig fließenden Strom.
Verdrossen klopfen die Glocken am verwitterten Dom.
Viele Weiber siehst du und Mädchen zur Arbeit gehn.
Im bleichen Licht. Wild von der Nacht. Ihre Röcke wehn.
Glieder zur Liebe geschaffen.
Hin zur Maschine und mürrischem Mühn.
Sieh in das zärtliche Licht.
In der Bäume zärtliches Grün.
Horch! Die Spatzen schrein.
Und draußen auf wilderen Feldern
singen Lerchen.

 

 

 

Der Todesengel

 

IV

Die Braut friert leise unterm leichten Kleide.
Der Engel schweigt. Die Lüfte ziehn wie krank.
Er stürzt auf seine Knie. Nun zittern beide.
Vom Strahl der Liebe, der aus Himmeln drang.
Posaunenschall und dunkler Donner lachen.

Ein Schleier überflog das Morgenrot.
Als sie mit ihrer zärtlichen und schwachen
Bewegung ihm den Mund zum Küssen bot.

 

 

 


Jakob van Hoddis (16 mei 1887 – mei/juni ? 1942)

 

 

 

De Mexicaanse schrijver Juan Rulfo werd geboren op 16 mei 1917 in Sayula. Zie ook alle tags voor Juan Rulfo op dit blog.

 

Uit: No Dogs Bark (Vertaald door George D. Schade)

 

“I can’t see where I’m going any more,” the father said. No answer.

The son up there was illumined by the moon. His face, discolored, bloodless, reflected the opaque light. And he here below.

“Did you hear me, Ignacio? I tell you I can’t see you very well.”

No answer.

Falteringly, the father continued. He hunched his body over, then straightened up to stumble on again.

“This is no road. They told us Tonaya was behind the hill. We’ve passed the hill. And you can’t see Tonaya, or hear any sound that would tell us it is close. Why won’t you tell me what you see up there, Ignacio?”

“Put me down, Father.”

“Do you feel bad?”

“Yes.”

“I’ll get you to Tonaya. There I’ll find somebody to take care of you. They say there’s a doctor in the town. I’ll take you to him. I’ve already carried you for hours, and I’m not going to leave you lying here now for somebody to finish off.”

He staggered a little. He took two or three steps to the side, then straightened up again.

“I’ll get you to Tonaya.”

“Let me down.”

His voice was faint, scarcely a murmur. ” I want to sleep a little.”

“Sleep up there. After all, I’ve got a good hold on you.”

The moon was rising, almost blue, in a clear sky. Now the old man’s face, drenched with sweat, was flooded with light. He lowered his eyes so he wouldn’t have to look straight ahead, since he couldn’t bend his head, tightly gripped in his son’s hands.”

 

 


Juan Rulfo (16 mei 1917 – 8 januari 1986)

Cover


Zie voor nog meer schrijvers van de 16e mei ook mijn blog van 16 mei 2011 deel 2.