Alekos Panagoulis, Ota Pavel, C. C. Bergius, Johannes Immerzeel, Arend Fokke Simonsz

De Griekse dichter en verzetstrijder Alekos Panagoulis werd geboren op 2 juli 1939 in Glyfada. Zie ook  mijn blog van 2 juli 2007

The Paint

I gave life to the walls
a voice I gave them
more friendly so that would become my company
and the guards asked
to know where they could find the paint

The walls of the cell
kept the secret
and the mercenaries searched everywhere
but paint they could not find

Because they did not think for one moment
that they should search into my veins

alekos_panagoulis
Alekos Panagoulis (2 juli 1939 – 1 mei 1976)

 

De Tsjechische schrijver en (sport)journalist Ota Pavel (eig. Ota Popper) werd geboren op 2 juli 1930 in Praag. Zie ook mijn blog van 2 juli 2007.

Uit: Der Tod der schönen Rehböcke (Vertaald doorElisabeth Borchardt)

„Der Sommer fing an, und es war schön. Die Kirschblüten waren abgefallen, und es fielen auch die Blüten von den Birn- und Apfelbäumen, und die Früchte setzten an in jenem dritten Kriegsjahr. Nach Buštěhrad kam er am Nachmittag, und der Rehbock wurde gerecht aufgeteilt. Eine Keule gaben wir dem Bäcker Blaha, der während des Krieges sehr brav zu uns war, eine kam aufs Gut zu den Burgers, die noch braver zu uns waren, und alles Übrige legte M
ama in schöne Steinguttöpfe ein, und sie kochte meinen Brüdern Hugo und Jirka Sauce und Beefsteaks, was ihre besondere Spezialität war. Die Jungen stopften sich voll für die kommenden Jahre, um Theresienstadt, Auschwitz, Mauthausen, die Todesmärsche bei dreißig Grad Frost und das Steineschleppen auf der Treppe von Mauthausen bei dreißig Grad Hitze auszuhalten und all die hübschen Sachen, die die Deutschen für sie bereithielten. Hugo kam in ziemlich guter Verfassung zurück. Jirka kehrte aus Mauthausen wieder und wog vierzig Kilo; ein halbes Jahr lang starb er fast noch am Hunger und den Folterungen, bis er endlich wieder anfing, neu zu leben. Niemals hat er mir viel davon berichtet, nur ein einziges Mal, und als wir auf den Rehbock zu sprechen kamen, sagte er: “Vielleicht hat mir gerade dieser Rehbock das Leben gerettet. Vielleicht haben diese letzten Stücke ordentlichen Fleisches bei mir akkurat bis zum Ende vorgehalten.“

pavel_ota
Ota Pavel (2 juli 1930 –  31 maart 1973)

 

 

De Duitse schrijver C. C. Bergius (eig. Egon-Maria Zimmer) werd geboren op 2 juli 1910 in Buer. Zie ook  mijn blog van 2 juli 2007.

Aus: Sand in Gottes Mühlen

„Um es vorwegzunehmen: Lee Kon-kim hat wirklich gelebt. Ich wurde auf ihn aufmerksam, als mir während des Quellenstudiums zu meinem Roman „Heißer Sand“der Zufall ein >falsches< Buch in die Hand spielte. Es war das ausgezeichnete Werk „Weißer Mann-böser Mann“ von Rudolf Jacobs, in dem ich eine knapp drei Seiten umfassende Schilderung des Lebens Lee Kon-kims fand, welche mich in eine mir selbst unerklärliche Erregung versetzte, die sich noch steigerte, als ich am Schluß der sachlichen Darstellung las, daß der Bericht Polizeiakten entnommen sei, die vielen Militärs und Diplomaten zu denken gegeben habe. Dieser Hinweis veranlaßte mich, den Versuch zu machen, Näheres über Lee Kon-kim zu erfahren, aber schon bald mußte ich erkennen, daß es von Europa aus unmöglich war, irgendwelche Ermittlungen anzustellen. Das Gelesene beschäftigte mich jedoch so sehr, daß ich mich dazu entschloß, nach Malaya, China und Japan zu fahren, um eigene Nachforschungen anzustellen.”

Bergius
C. C. Bergius (2 juli 1910 – 23 maart 1996)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Johannes Immerzeel werd geboren in Dordrecht op 2 juli 1776. Zie ook mijn blog van 2 juli 2007.

Het onweder

“Lise, hoor de stormwind huilen,
Aan de donderknal gepaard!
Laat ons in dit bosje schuilen,
Tot het onweer wat bedaart.”
Lise voelt haar ’t hart zo jagen:
Dubbelde angst ontrust haar bloed,
Daar zij vrees voor de onweersvlagen
En voor hare herder voedt.

Maar het zwerk, steeds meer verbolgen,
Schiet al heller stralen uit;
Zal ze, moet ze Milon volgen?
Lise weifelt in ’t besluit;
Doch aan d’arm van hare herder,
Zet ze, dringend aangespoord,
D’ene voet uit vreze verder,
D’andre voet uit liefde voort.

Duchtend ’t bosje in te dringen,
Aarzelt, toeft zij aan ’t begin;
Maar des bliksems schitteringen
Drijven haar er eindlijk in.
’t Weer bedaart; ’t houdt op met lichten;
De onweersflitsen troffen niet;
Maar onmisbaar zijn de schichten,
Die het Minnegodje schiet.

In een onweerswolk verscholen,
Met de hand aan pijl en boog,
Hield hij, waar ze mochten dolen,
’t Minnend paartje dicht in ’t oog.
Blozend, knorrend op zich zelve,
Keerde Lise uit ’t bosje weer.
Kalm was ’t aan de luchtgewelven,
Doch haar hartje was ’t niet meer
.

Immerzeel
Johannes Immerzeel (2 juli 1776 – 9 juni 1841)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Arend Fokke Simonsz werd geboren in Amsterdam op 2 juli 1755. Zie ook mijn blog van 2 juli 2007.

Uit: Het onscheidbaar drietal redenwezens verlichting, deugd en tijd

„De burgerlijke beleefdheid eischt dat men elkander geen’ last verooirzaake, daar ter plaatze, waar men eene vrije uitspanning zoekt; ook zign wij hier zo zeer niet aan overhaasting, of tijdsbezuiniging verbonden, dat wij, als weleer cincinnatus, onze Heldendaaden met verhaasting moeten verrichten, ten einde naar den ons wagtenden ploeg weder te keeren. Wij zijn hier over het algemeen allen wel in zo verre in de wijsgeerige Cosmogonie ervaaren, dat wij zeer wel overreedr zijn dat de waereld niet raazend gemaakt is; en geheel onëenstemmig met den voortvaarenden cæsar, die, volgends het getuigenis van den vuurigen lucanus, niet gedaan noemde zoo ‘er nog, iets te doen overschoot, verkiezen wij liever, als van een bedaarder en voorzichtiger gemoedsgesteldtenis, langzaam, en daar door zeekeer te gaan en ons zelven te bemoedigen met de mannelijke stoutmoedige verzeekering komt ge nu niet, dan voorzeeker zult ge morgen komen! –

Men hebbe derhalven alle deze woorden geduurende welker uitspraak, ik slegts opgemerkt hebbe of het getal mijner toehoorers ook nog mogte vermeerderen, alleen antemerken als het rittournel eener aria – of de tromslag welken men weleer pleeg te doen hooren, alvoorens de Bevelhebber eener bende Schuttren zijne manschappen de handgreepen des geweers geboodt te verrichten, en welken men, met een toonkunstig krijgswoord, roffel gewoon was te noemen; of nog beter, gelijk het concert dat men, voor ’t openen des tooneels, op den Schouwburg gewoon is te geeven – alles stegts dienende om de aandagt optewekken, en de toehoorers de bekwaamste gelegenheid te vershaffen, om de woorden die gesproken zullen worden bescheidentlijk en wel te verstaan.“

Simonsz
Arend Fokke Simonsz (2 juli 1755 – 15 november 1812)