Aloys Blumauer

De Oostenrijkse dichter en schrijver Aloys Blumauer werd geboren op 21 december 1755 in Steyr. Blumauer trad na zijn eindexamen gymnasium in 1772 in bij de Jezuïetenorde, maar keerde, toen deze ontbonden werd in 1773 terug in de seculiere staat, Hij kwam terecht in Wenen en vond daar aansluiting bij kringen, die de hervormingen van Jozef II journalistiek ondersteunden. Blumauer kreeg een baan als censor in een censuurinstelling en nam in 1793 de Gräffersche boekhandel over. In de periode 1781-1794 gaf hij de “Wiener Musenalmanach” uit (samen met Franz von Ratschky). Hij was een van de karakteristieke figuren van de Weense Verlichting. Op 24 mei 1782 werd hij opgenomen in de vrijmetselaarsloge “Wahre Eintracht” en op 18 oktober tot meester verheven. In 1785 publiceerde hij het “Journal für Freimaurer”. Blumauer literaire activiteit was zeer veelzijdig (poëzie, liefdes- en drinkliederen, ridderspelen), maar Blumauer was ook polemist, satiricus, parodist en journalist; Hij is vooral bekend om zijn fragmentarische werk “Die travestierte Aeneis” van Vergilius. Het meest waardevolle werk dat Blumauer heeft gedaan zijn de door hem als boekhandelaar regelmatig gepubliceerde lijsten van boeken, die kunnen worden omschreven als meesterwerken van de bibliografie. Zijn “Verzamelde werken” (acht delen) verschenen na zijn dood.

Liebeserklärung eines Kraftgenies

Ha, wie rudert meine ganze Seele
Nun in der Empfindung Ozean?
Laute Seufzer sprengen mir die Kehle,
Die man auf zehn Meilen hören kann.

Gleich Kanonenkugeln rollen Thränen
Aus den beiden Augenmösern mir:
Erd’ und Himmel bebt bei meinem Stöhnen,
Und ich brülle schluchzend – wie ein Stier.

Wetterstürme der Empfindung treiben
Mich oft-, west- und süd- und nordenwärts:
Meine Seele hat in mir kein Bleiben,
Und es blitzt und donnert mir das Herz.

Ach! ich muß, ich muß im Sturm versinken!
Rette mich, großmüth’ge Seele, doch!
Ich beginne schon den Tod zu trinken,
Sieh, mein Lebensnachen hat ein Loch!

 

Die Sehnsuchtsthräne

Bänglich wird mir, und der Minne
Leiden wachen auf in mir; –
Rinne, warmes Thränchen, rinne,
Sieh, noch viele folgen dir.

Warum weilet ihr so lange
An den Augenwimpern mir?
Ist euch zu versiegen bange,
Ach, nicht abgeküßt von ihr?

Rinnet immer, holde Kinder
Meiner Sehnsucht, rinnt herab!
Ach, sonst fließt ihr einst, noch minder
Kußgewärtig auf ihr Grab!

 
Aloys Blumauer (21 december 1755 – 16 maart 1798)