Alun Lewis

De Engelse (Welshe) dichter Alun Lewis werd geboren op 1 juli 1915 in Cwmaman, in de buurt van Aberdare in Cynon Valley, Zuid-Wales. Zijn vader en moeder werkten allebei in het onderwijs en hij had een jongere zus, Mair en twee broers. Tegen de tijd dat hij een beurs won voor de Cowbridge Grammar School, was hij al geïnteresseerd in schrijven. Hij ging verder studeren aan de Aberystwyth University en de University of Manchester. Hoewel hij in Zuid-Wales werd geboren, schreef hij alleen in het Engels. Lewis was niet succesvol als journalist en verdiende in plaats daarvan zijn brood als vervangend leraar. Hij ontmoette de dichter Lynette Roberts (wiens gedicht “Llanybri” een uitnodiging voor hem vormde om haar thuis te bezoeken), maar ze was getrouwd met een andere dichter, Keidrych Rhys. In 1939 ontmoette Lewis Gweno Ellis, een lerares, met wie hij op 5 juli 1941 trouwde. Na het uitbreken van WO II trad Lewis eerst toe tot de Royal Engineers van het Britse leger, omdat hij een pacifist was die de nederlaag van het fascisme wilde helpen bevorderen en vocht desondanks later in een infanteriebataljon. In 1941 werkte hij samen met de kunstenaars John Petts en Brenda Chamberlain aan de “Caseg broadsheets”. Zijn eerste gepubliceerde boek was de poëziebundel “Raider’s Dawn and other poems” (1942) , gevolgd door een bundel korte verhalen “The Last Inspection” (1942). In 1942 werd hij met de South Wales Borderers.naar Indiagezonden. Lewis stierf op 5 maart 1944 in Birma, waar gestreden werd tegen de Japanners. Hij werd in zijn hoofd geschoten, na het scheren en wassen, bij de latrines van de officieren, met zijn revolver in zijn hand, en stierf zes uur later aan de wond. Ondanks dat het een geval van zelfmoord was, concludeerde het leger na een onderzoek dat hij was gestruikeld en dat het een ongeluk was. Lewis’ tweede gedichtenbundel “Ha!Ha! among the trumpets. Poems in transit” werd gepubliceerd in 1945, en zijn “Letters from India” in 1946.

 

All day it has rained

All day it has rained, and we on the edge of the moors
Have sprawled in our bell-tents, moody and dull as boors,
Groundsheets and blankets spread on the muddy ground
And from the first grey wakening we have found

No refuge from the skirmishing fine rain
And the wind that made the canvas heave and flap
And the taut wet guy-ropes ravel out and snap,
All day the rain has glided, wave and mist and dream,
Drenching the gorse and heather, a gossamer stream
Too light to stir the acorns that suddenly
Snatched from their cups by the wild south-westerly
Pattered against the tent and our upturned dreaming faces.
And we stretched out, unbuttoning our braces,
Smoking a Woodbine, darning dirty socks,
Reading the Sunday papers – I saw a fox
And mentioned it in the note I scribbled home;

And we talked of girls and dropping bombs on Rome,
And thought of the quiet dead and the loud celebrities
Exhorting us to slaughter, and the herded refugees;
-Yet thought softly, morosely of them, and as indifferently
As of ourselves or those whom we
For years have loved, and will again
Tomorrow maybe love; but now it is the rain
Possesses us entirely, the twilight and the rain.

And I can remember nothing dearer or more to my heart
Than the children I watched in the woods on Saturday
Shaking down burning chestnuts for the schoolyard’s merry play
Or the shaggy patient dog who followed me
By Sheet and Steep and up the wooded scree
To the Shoulder o’ Mutton where Edward Thomas brooded long
On death and beauty – till a bullet stopped his song.

 

 
Alun Lewis (1 juli 1915 – 5 maart 1944)