Annejet van der Zijl

De Nederlands schrijfster en historica Annejet van der Zijl werd geboren in Leeuwarden op 6 april 1962. Van der Zijl groeide op in een lerarengezin in Friesland en volgde haar middelbare schoolopleiding aan het Christelijk Gymnasium in haar geboortestad Leeuwarden. In eerste instantie ging ze daarna kunstgeschiedenis studeren, maar ze studeerde af in massacommunicatie aan de Universiteit van Amsterdam. In 1998 volgde ze in Londen een masterstudie International Journalism. Na een aantal stages in Engeland en Nederland werd ze redactrice bij HP/De Tijd. Ze specialiseerde zich in reconstructies en portretten van bekende en onbekende mensen en van groepen die samen een bewogen periode meemaakten, zoals Nederlanders die in mei 1968 naar Parijs trokken. Ook schreef ze over misdaden en politieke gebeurtenissen, zoals de krakersrellen op Koninginnedag 1980.Haar eerste boek over het Gooise landhuis Jagtlust – in de jaren vijftig en zestig verzamelpunt van alles wat jong en artistiek was – was een logisch gevolg van het journalistieke werk. Met medewerking van tal van voormalige bewoners, zoals uitgever Theo Sontrop en Remco Campert legde ze de geschiedenis van dit huis vast in het boek “Jagtlust” (1998). Eind 1999 nam Van der Zijl ontslag bij HP/De Tijd om te werken aan de biografie van Annie M.G. Schmidt, gestimuleerd door de zoon van de schrijfster Flip van Duyn en haar uitgever Ary Langbroek. “Sonny Boy”, over de “verdwenen levens” van Waldemar Nods en Rika van der Lans, verscheen in 2004. “Sonny Boy” werd in januari 2011 verfilmd door regisseur Maria Peters. Medio 2010 zijn er van het boek reeds een half miljoen exemplaren verkocht. Op 4 maart 2010 promoveerde ze aan de Universiteit van Amsterdam op een biografie van prins Bernhard. Na “Bernhard” verscheen “Moord in de Bloedstraat” (2013) en in 2014 gevolgd door “Gerard Heineken” – het tot dan toe onbekende levensverhaal van de oprichter van het bierbedrijf Heineken.

Uit: Sonny Boy

“Waldemar, Rika en Waldy bevonden zich op dat moment nog steeds op politiebureau Javastraat, waar ze de nacht gezamenlijk in hun cel hadden doorgebracht. De volgende ochtend – het was inmiddels woensdag 19 januari geworden – werden ze opgehaald. Ze moesten op een houten bank in de gang plaatsnemen, bewaakt door Duitse soldaten. Praten met elkaar mochten ze niet, maar toch stootte Rika haar zoon, die in het midden zat, op een gegeven moment aan en fluisterde: ‘Hier, geef deze maar aan papa, want we zullen elkaar voorlopig wel niet meer zien.’ Ze duwde hem Waldemars trouwring, die ze in de verwarring van de vorige ochtend van de toilettafel gegrist had, in de hand. Waldy wist de ring aan zijn vader te geven, al leverde hem dat een snauw en een dreigende beweging van een bewaker op. Even later wenkte een van de agenten hem en begeleidde Waldy naar de uitgang. Daar werd hij naar buiten geduwd, terug de vrije wereld in.
Zijn oom Bob, de jongste broer van zijn moeder, stond hem met een bleek gezicht op te wachten.
Toen Rika de dag ervoor niet was komen opdagen op een familieverjaardag, had hij haar gebeld en een volslagen onbekende man aan de lijn gekregen. Ze hadden zich meteen gerealiseerd dat het foute boel was. Twee van Rika’s zussen waren de volgende ochtend naar de Pijnboomstraat gegaan en hadden de woning verzegeld aangetroffen. Via de buren hadden ze vernomen waar de Nodsen werden vastgehouden en telefonisch had Bob vervolgens toestemming gekregen om zijn neefje te komen ophalen. Hij bracht Waldy naar het huis van zijn opa en oma. Inmiddels was Bertha, die een halfjaar eerder naar Nijmegen was overgeplaatst, op de hoogte gebracht van de gebeurtenissen. Zij meldde het nieuws aan haar broer Henk en hun vader in Groningen. De volgende dag begroef Henk de dikke stapel brieven en kaarten die hij in de loop der jaren van zijn moeder had gekregen onder een tegel in het fietsenhok achter in de tuin. Je wist maar nooit – wie weet kwamen ze ook bij hem naar bewijzen zoeken.
Op vrijdag 21 januari kwam officieel het bericht dat Rika en Waldemar waren ingesloten in de Deutsches Polizeigefängnis oftewel het Oranjehotel. Besloten werd dat Waldy, die nog steeds bij zijn opa en oma logeerde, die maandag daarop maar weer gewoon naar school moest gaan.”

 
Annejet van der Zijl (Leeuwarden, 6 april 1962)