De Belgische dichter en schrijver Antoine Wauters werd op 15 januari 1981 geboren in Luik. Zie ook alle tags voor Antoine Wauters op dit blog.
Uit:Nos Mères
“Elles nous demandent où nous vivons.
Tout haut, nous ne répondons rien.
Tout bas, nous répondons dans le plus grand et le plus beau lieu entouré de biefs, d’osselets, de cascades d’eau chaude et de fines pluies qui ne souillent pas. Sur une terre blanche. Dans un village de petite taille et de petite montagne que nous n’allons jamais quitter, dit-on.
Nous demeurons. Nous disons nous mordons, et nous mordons. Aveugles. Nos pieds nus caressés par les crocs de bêtes noires. Des araignées peut-être. Il y en a tant dans la région. Ou des cafards. Ils escaladent sur nous.
Nous portons des pelisses, des gilets de fine laine, mais le plus souvent nous allons nus.
Après journée, elles viennent nous chercher derrière les plantations de bananes, d’oranges et de mangues où nous vivons dans une abondance verte.
Nous mentons.
Nos mères nous fixent durement. Elles n’ont encore rien dit mais préparent des sermons, l’air mauvais et une verge à la main dont elles vont déchirer nos peaux, c’est sûr, afin de nous rendre moins fragiles garçons.
Elles nous aiment, c’est évident, simplement elles ne supportent plus grand-chose depuis qu’elles sont seules avec nous.
Pieds nus sur la terrasse, elles racontent l’épisode de la mort de l’homme de leur vie, mais entre leurs dents, tout bas, toujours entre leurs dents. Mort dans la boue des poussières d’obus disent-elles, et mort dans la poussière des tirs de Kalachnikov des milices adverses répétons-nous, entre nos dents aussi, tout bas, tâchant de ne pas les affoler.
Elles, elles voudraient que ce soit ça et rien d’autre : elles et nous, elles avec nous, et nous pour elles.
Elles tentent alors de nous capturer, des boucles terminant leurs mains. De nous garder. De nous couver si fort souvent et de nous punir de ce que nous sommes d’affreux gamins et galopins.”
Antoine Wauters (Luik, 15 januari 1981)
De Nederlandse schrijfster Etty Hillesum werd geboren in Middelburg op 15 januari 1914. Zie ook alle tags voor Etty Hillesum op dit blog.
Uit: Het verstoorde leven – Dagboek van Etty Hillesum
“Ik geef me rekenschap van alles tot in de kleinste details, ik geloof wel dat ik, in m’n innerlijke “Auseinandersetzungen”, met m‘n twee voeten staan blijf op de hardste bodem van de hardste realiteit. En mijn aanvaarden is geen resignatie of willoosheid. Er is nog altijd plaats voor de elementaire zedelijke verontwaardiging over een regiem, dat zó met mensen omspringt. Maar de dingen komen te groot en te demonisch over ons, dan dat men daar nog met een persoonlijke wrok en verbittering op zou kunnen reageren. Dat komt me zo kinderachtig voor en niet aangepast aan dit “schicksalhafte“ gebeuren.
Men windt zich dikwijls op, wanneer ik zeg: het is toch niet essentieel of ik ga of een ander, hoofdzaak is toch, dater zoveel duizenden gaan moeten? En het is niet zo, dat ik regelrecht m‘n ondergang in de armen zou willen lopen met een gelaten glimlach, dat is het ook niet. Het is een gevoel van het onafwendbare en een aanvaarden van het onafwendbare en daarbij het weten, dat ons in laatste instantie niets ontnomen kan worden. Ik wil niet uit een soort masochisme beslist mee gaan en afgerukt worden van m’n bestaansbasis der laatste jaren, maar ik weet nog niet eens of ik me prettig zou voelen, als ik verschoond bleef van datgene, wat zovelen moeten ondergaan. Men zegt tegen me: iemand als jij, is verplicht zich in veiligheid te stellen, je moet nog zoveel doen in het leven later, je hebt nog zoveel te geven. Wat ik allemaal al of niet te geven zal hebben, dat zal ik kunnen geven, wáár ik ook ben, hier in een vriendenkringetje of ergens anders in een concentratiekamp. En het is een zeldzame zelfoverschatting, om zichzelf te waardevol te vinden, om een “Massenschicksal” samen mee te ondergaan. En als God vindt, dat ik nog veel te doen zal hebben, welnu, dan zal ik dat ook wel doen, na alles doorgemaakt te hebben, wat anderen ook door kunnen maken.”
Etty Hillesum (15 januari 1914 – 30 november 1943)
Cover
De Russische dichter Osip Mandelstam werd geboren op 15 januari 1891 in Warschau. Zie ook alle tags voor Osip Mandelstam op dit blog.
Alleen ik kijk de vorst in het gezicht
Alleen ik kijk de vorst in het gezicht:
hij – nergens heen en ik nergens vandaan.
En zonder plooien, glad geperst dient zich
het ademende wonder van de vlakte aan.
De zon ziet in gesteven armoe toe,
de ogen rustig kierend en getroost.
De bossen lispelen, zichzelve nog niet moe,
en sneeuw knerpt, zoals zuiver brooddeeg, zondeloos.
Zo scherp als ranke wespen kunnen zien
Zo scherp als ranke wespen kunnen zien
die aan de aardas, aan de aardas zuigen,
speur ik mijn tijdperk, kan er bovendien
om niet en uit het hoofd nog van getuigen…
Ik zing niet, heb in schilderen geen zin,
de zwartgestemde strijkstok ligt terzijde:
ik drink alleen het leven gulzig in
en mag de sluwe wespen graag benijden.
O dat het ooit gegeven wordt aan mij,
in zinderende zomergloed verloren,
aan slaap en droom en dood voorgoed voorbij,
de aardas en haar wenteling te horen…
Voetganger
Voor M.L. Lozinski
Ik ben voor het verhevene beducht,
een soort van hoogtevrees waaraan ik lijd.
Voor mij volstaat een zwaluw in de lucht,
een klokkentoren die de wolken splijt!
Op houtwerk dat een afgrond overbrugt
hoor ik, voetganger van vervlogen tijd,
behalve een aanzwellend sneeuwgerucht
de stenen klokslag van de eeuwigheid.
Maar toch zal ik die reiziger niet zijn
die langs het uitgebloeide lover schiet,
en in mij zingt oprecht gevoelde pijn.
Heus, een lawine is in het verschiet!
En hoe ik ook van klokgegalm geniet,
muziek behoedt je niet voor een ravijn.
Vertaald door Peter Zeeman
Osip Mandelstam (15 januari 1891 – 27 december 1938)
Monument voor de Liefde (tussen Osip en Nadezjda Mandelstam) in de Nadezjda Mandelstamstraat in Amsterdam
De Nederlandse schrijver en diplomaat F. Springer (eig. Carel Jan Schneider) werd geboren in Batavia op 15 januari 1932. Zie ook alle tags voor F. Springer op dit blog.
Uit: Teheran, een zwanezang
“Oog op de klok, tweede kop koffie, wachtte ik in de vertrekhal van Heathrow op mijn vriend Alfred – onmiskenbaar lndische jongen, accountant in Zürich, wereldwijde opdrachten, Zwitserse vrouw, Zwitserse zoons, en nog altijd dromend van een nooit veroverde jeugdliefde, genaamd Yvonne, mij ook goed bekend want ze woonde in onze straat, Haags Statenkwartier, waar Alfred op onmogelijke tijden bij mij binnenviel (zogenaamd om samen huiswerk te maken) en uren voor het raam van mijn kamer geposteerd stond, in de hoop haar aanbeden gestalte langs te zien fietsen. Natuurlijk ging mij dat gedweep wel eens vervelen.
Zoals hij in het Scheveningse tennispark met open mond vanachter het hek naar Yvonnes stuntelig gehuppel op de baan stond te kijken zonder te willen toegeven dat ze werkelijk geen bal behoorlijk over het net kreeg! Om hem te treiteren dreigde ik somszijn geheim aan de jongedame te verklappen. Zweer dat je dat nooit doet, zweer het, riep hij dan in paniek uit. Nee, hij siste en gromde het, want roepen, schreeuwen kon hij niet. Alfred was met een zeer uitzonderlijk stemgeluid gezegend, eeuwig hees en schor, onvemijderbare keelpoliepen, chronische ontsteking van de stembanden, god wist wat hem mankeerde en waarom dat rare geluid niet te verhelpen was.
In elk geval bleek toen, in Scheveningen, zo’n stem niet het geschiktste instrument om een meisje je liefde te verklaren. Vandaar dat Yvonne nooit iets van zijn tijdloze gevoel voor haar geweten heeft. Alleen tegenover mij durfde hij haar naam uit te spreken en dat deed hij zo hees, zo schor, dat het mij door de ziel sneed. Onze onvermijdelijk sporadischer wordende ontmoetingen begon hij, na de eerste handdruk of schouderklop, steevast met een weemoedig loflied op Yvonne. Altijd vroeg hij of ik wist hoe het nu met haar was. Woonde ze nog met man en kinderen in Bloemendaal?”
F. Springer (15 januari 1932 – 7 november 2011)
Cover
De Vlaamse dichteres en schrijfster Maud Vanhauwaert werd op 15 januari 1984 geboren in Veurne. Zie ook alle tags voor Maud Vanhauwaert op dit blog.
Naast mij zit een vrouw
Naast mij zit een vrouw. Ze weent en zegt
‘excusez-moi’. Ik zeg ‘ce n’est pas grave’. Zij
zegt ‘si c’est grave, vous n’en savez rien’.
‘Dat is waar’ zeg ik ‘ik weet er helemaal
niets van’. Ons gesprek is geen einde geen
begin. Zoals alles in een stad valt het
ergens tussenin
Er grolt een handtas, iedereen kijkt op.
Een vrouw ritst een hond tevoorschijn.
‘Rustig maar, mama is hier’. Ze ritst nog
wat verder, rijdt in het vlees van de hond.
Hij jankt. ‘Rustig maar’ sist zij en de
massa schreeuwt ‘mama is hier’
Op de schoot van de wenende vrouw ligt
een grote klomp deeg. Ze begint te kne-
den. ‘Dat doe ik altijd als alles dreigt uit-
een te vallen. Hoe meer je kneedt hoe
beter het kleeft’
Nog voor ze haar romp over de klomp
heen kan buigen, graaien vreemde handen
naar het deeg. Beringde handen, klamme
kinderhanden, gerimpelde handen, ook
de handen van een Chinees. Hij kneedt
niet, hij pulkt. De vrouw kletst hem vlak
in het gezicht.’Ik heb geen rimpels, het
zijn de kneepjes die het leven mij gaf’
De vrouw naast mij weent niet meer. Het
deeg op haar schoot staat in pieken. Ik ver-
lies haar in de massa, de metro-massa, die,
zoals de zee pas breekt aan het oppervlak,
pas breekt en schuimt bovengronds
Maud Vanhauwaert (Veurne, 15 januari 1984)
De Roemeense dichter Mihai Eminescu (eigenlijk Mihail Eminovici) werd geboren op 15 januari 1850 in Botoşani bij Czernowitz. Zie ook alle tags voor Mihai Eminescu op dit blog.
The Vesper (Fragment)
Once on a time, as poets sing
High tales with fancy laden,
Born of a very noble king
There lived a wondrous maiden.
An only child, her kinsfolk boon,
So fair, imagination faints;
As though amidst the stars the moon,
Or Mary amidst the saints
From ‘neath the castle’s dark retreat,
Her silent way she wended
Each evening to the window-seat
Where Lucifer attended.
And secretly, with never fail,
She watched his double race,
Where vessels drew their pathless trail
Across the ocean’s face.
And as intent she drank his light,
Desire was quickly there;
While he who saw her every night
Soon fell in love with her.
And sitting thus with rested head,
Her elbows on the sill,
Her heart by youthful fancy led
Did with deep longing fill.
While he, a brilliant shining spark,
Glowed always yet more clear
Towards the castle tall and dark
Where she would soon appear
Until one night with shower of rays
He slips into her room,
As though a strange and silver haze
Did round about her loom.
And when at last the child to rest
Upon her sofa lies,
He lays her arms across her breast
And closes her soft eyes.
Mihai Eminescu (15 januari 1850 – 15 juni 1889)
Cover
Onafhankelijk van geboortedata:
De Nederlandse schrijver Philip Snijder werd geboren in Amsterdam in 1956. Zie ook alle tags voor Philip Snijder op dit blog.
.Uit: Bloed krijg je er nooit meer uit
“Vanuit het groepje familie dat bij de zitruimte op ons wachtte, kwam met schuddende buik oom Rikus op Dylan af rennen. Hij bereikte hem eerder dan ik en trok hem aan zijn schouders weg van de deur waarop de jongen zijn vuisten kapot stond te beuken.
‘Wat doe je nou, malle? Schei uit daarmee!’ Hij pakte de fel tegenstribbelende Dylan bij zijn polsen. ‘Moet je nou toch ’s kijken: allemaal bloed op je handen…’
Ik was nu ook bij ze gearriveerd. Dylans knokkels en vingers waren inderdaad besmeurd met zijn bloed, net als de witte deur.
‘Het is helemaal niet waar!’ riep hij met overslaande stem terwijl hij, plotseling geheel verslapt, ineenzakte tegen het kolossale lijf van oom Rikus. ‘Wedden dat het helemaal niet waar is?’
Oom Rikus keek vragend naar mij, angst in zijn ogen voor wat ik hem ging meedelen.
Ik wist niets uit te brengen en kwam niet verder dan, zoals dat in Goede Tijden Slechte Tijden op dit soort momenten werd gedaan, met vertrokken gezicht langzaam mijn hoofd te schudden.
Uit oom Rikus’ mond kwam een zwaar, dierlijk geluid los, hard en kort. Met stijf dichtgeknepen ogen trok hij Dylan steviger tegen zich aan. Op het plateau van de vooruitstekende buik werd de kleine tengere jongen troostend een stukje van de grond getild.
Toen ik opkeek, bleken we inmiddels omringd te zijn door de rest van ons groepje. ‘Wat? Wat is er?’ werd er van alle kanten geroepen. Iedereen wilde zo lang mogelijk voor zichzelf volhouden dat ze nog niet hadden begrepen wat er met Francien was gebeurd, ook al kon dat nog maar twee seconden duren. ‘Wat is er dan? Wat is er met d’r?’
Bijna letterlijk herhaalde ik de woorden die dokter ’t Hart een paar minuten geleden in haar kamer had uitgesproken: ‘Ze is toch overleden, helaas.’
Ik had geen moment gelegenheid mezelf dat stompzinnig steriele ‘helaas’ te verwijten. Meteen na mijn uitspraak veranderde het stukje ziekenhuisgang waarin we stonden in een wilde werveling van beweging en geluid, in een chaotisch ballet van ontzetting. Van het ene moment op het andere was ik er een deel van, werd ik er willoos in opgezogen.”
Philip Snijder (Amsterdam, 1956)
Zie voor nog meer schrijvers van de 15e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.