De Franse schrijver Antonin Artaud werd geboren op 4 september 1896 in Marseille. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.
Uit: L’ombilic des Limbes, Le pèse nerfs
„DEUXIÉME LETTRE DE MÉNAGE
J’ai besoin, à côté de moi, d’une femme simple et équilibrée, et dont l’âme inquiète et trouble ne fournirait pas sans cesse un aliment à mon désespoir. Ces derniers temps, je ne te voyais plus sans un sentiment de peur et de malaise. Je sais très bien que c’est ton amour qui te fabrique tes inquiétudes sur mon compte, mais c’est ton âme malade et anormale comme la mienne qui exaspère ces inquiétudes et te ruine le sang. Je ne veux plus vivre auprès de toi dans la crainte. J’ajouterai à cela que j’ai besoin d’une femme qui soit uniquement à moi et que je puisse trouver chez moi à toute heure. Je suis désespéré de solitude. Je ne peux plus rentrer le soir, dans une chambre, seul, et sans aucune des facilités de la vie à portée de ma main. Il me faut un intérieur, et il me le faut tout de suite, et une femme qui s’occupe sans cesse de moi qui suis incapable de m’occuper de rien, qui s’occupe de moi pour les plus petites choses. Une artiste comme toi a sa vie, et ne peut pas faire cela. Tout ce que je te dis est d’un égoïsme féroce, mais c’est ainsi. Il ne m’est même pas nécessaire que cette femme soit très jolie, je ne veux pas non plus qu’elle soit d’une intelligence excessive, ni surtout qu’elle réfléchisse trop. Il me suffit qu’elle soit attachée à moi. Je pense que tu sauras apprécier la grande franchise avec laquelle je te parle et que tu me donneras la preuve d’intelligence suivante : c’est de bien pénétrer que tout ce que je te dis n’a rien à voir avec la puissante tendresse, l’indéracinable sentiment d’amour que j’ai et que j’aurai inaliénablement pour toi, mais ce sentiment n’a rien à voir lui-même avec le courant ordinaire de la vie. Et elle est à vivre, la vie. Il y a trop de choses qui m’unissent à toi pour que je te demande de rompre, je te demande seulement de changer nos rapports, de nous faire chacun une vie différente, mais qui ne nous désunira pas.”
Antonin Artaud (4 september 1896 – 4 maart 1948)
De Franse schrijver François René de Chateaubriand werd geboren op 4 september 1768 in Saint Malo. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.
Uit: LE GÉNIE DU CHRISTIANISME
“Il reste à parler d’un état de l’âme qui, ce nous semble, n’a pas encore été bien observé : c’est celui qui précède le développement des passions, lorsque nos facultés, jeunes, actives, entières, mais renfermées, ne se sont exercées que sur elles-mêmes, sans but et sans objet. Plus les peuples avancent en civilisation, plus cet état du vague des passions augmente ; car il arrive alors une chose fort triste : le grand nombre d’exemples qu’on a sous les yeux, la multitude de livres qui traitent de l’homme et de ses sentiments rendent habile sans expérience. On est détrompé sans avoir joui ; il reste encore des désirs, et l’on n’a plus d’illusions. L’imagination est riche, abondante et merveilleuse ; l’existence pauvre, sèche et désenchantée. On habite avec un cœur plein un monde vide et sans avoir usé de rien on est désabusé de tout. L’amertume que cet état de l’âme répand sur la vie est incroyable ; le cœur se retourne et se replie en cent manières pour employer des forces qu’il sent lui être inutiles. Les anciens ont peu connu cette inquiétude secrète, cette aigreur des passions étouffées qui fermentent toutes ensemble : une grande existence politique, les jeux du gymnase et du Cha
mp de Mars, les affaires du Forum et de la place publique remplissaient leurs moments et ne laissaient aucune place aux ennuis du cœur. D’une autre part, ils n’étaient pas enclins aux exagérations, aux espérances, aux craintes sans objet, à la mobilité des idées et des sentiments, à la perpétuelle inconstance, qui n’est qu’un dégoût constant ; dispositions que nous acquérons dans la société des femmes. Les femmes, indépendamment de la passion directe qu’elles font naître chez les peuples modernes, influent encore sur les autres sentiments. Elles ont dans leur existence un certain abandon qu’elles font passer dans la nôtre ; elles rendent notre caractère d’homme moins décidé, et nos passions, amollies par le mélange des leurs, prennent à la fois quelque chose d’incertain et de tendre. »
René de Chateaubriand (4 september 1768 – 4 juli 1848)
De Engelse schrijfster Mary Renault werd op 4 september 1905 geboren als Mary Challans in Forest Gate in Essex. Zij kreeg les aan het St Hugh’s College te Oxford, destijds een vrouwenschool. Ze ontving hier haar graad voor Engels in 1928. Ze ging een opleiding tot verpleegkundige volgen op de Oxford’s Radcliffe Infirmary, hier ontmoette zij haar opleidingsgenote Julie Mullard, met wie zij een levenslange relatie begon.
Ze werkte destijds als een verpleegkundige, terwijl ze tegelijkertijd haar schrijverscarrière begon. Als verpleegkundige werkte ze de gehele WO II. In 1939 publiceerde ze haar eerste boek Purposes of Love. Haar boek was, net als de andere boeken in haar eerste tijd, in de stijl van de dag geschreven. Renault verhuisde samen met haar levensgenoot naar Zuid-Afrika na het uitkomen van het boek Return to Night, waarvoor Renault $150.000 kreeg. Ze was niet altijd even blij met de niet-zo-liberale kanten van haar nieuwe thuisland en sloot zich aan bij de antiapartheidsbeweging Black Sash.
In Zuid-Afrika zag Renault de mogelijkheid om boeken te schrijven over homoseksuele relaties, bijvoorbeeld in haar laatste roman die over de toenmalige tijd ging: The Charioteer, uit 1953 en in haar eerste historische roman uit 1956, The Last of the Wine’, over twee Atheners die les krijgen van Socrates en tegen Sparta vechten. Door haar sympathie voor, voornamelijk mannelijke, homoseksuelen, kreeg Renault een breed publiek onder homoseksuelen.
Haar latere boeken waren allemaal historische romans die zich afspeelden in het Oude Griekenland.
Uit: The Praise Singer
“As I dreamed I sang, as far back as I can remember. I needed only to be alone, among the creatures of my thought, and the songs would come. Childish, at first; tunes picked up from the work songs of my father’s thralls, or the women weaving. They satisfied me, till I was old enough to be taken to the Apollo festival, and heard a rhapsodist chanting his bit of Homer, and some local poet taking his choir through a choral ode. I suppose I was nine or ten.
For the first time, I knew that my secret joy was a thing grown men could make a life of, even a living. I did not yet hope that for myself. I only dreamed of it, as I’d dreamed of fighting at Troy; but on the mountain I dreamed aloud. When some old ewes pushed up to see what all the noise was about, I felt like Orpheus, and wished that Keos had lions to be enchanted. Then I would go home at night, and be silent in a corner. No wonder my father thought me a sullen boy. But what could I have said to him?
Time passed; I was twelve, thirteen; I heard the singing at the festivals; I understood that these men, happy beyond imagining, had all once been boys like me, and somehow achieved their bliss. My dreams turned to wishes; but they could find no voice, except in secret on the mountain. Soon I would be a man, just one of my father’s farm-hands. A poet? I could as soon have told him I wanted to be a Scythian king. I would be lucky if he did no worse than laugh. I began to know bitterness, and despair.
Mary Renault (4 september 1905 – 13 december 1983)
De Nederlandse dichter en schrijver Constantijn Huygens werd geboren op 4 september 1596 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.
VALCKENBURG
Zoo verr vier voeten gaen, vier voeten in ’tbeslagh,
Vier voeten inden dwang Van Ruyterlick gesagh,
Zoo verr men ringt en springt, onthaeltmen de geruchten
Van mijn’ September-feest en woelende genuchten.
Die mijne Peteren mijn aenstaen hadd’ vertelt,
Sij hadden mijnen naem in Paerdenburgh verspelt.
Gelijck het koren gaet op, door, en uyt den Moelen,
Soo treck, soo send ick uyt het meer en minder Voelen.
Wat dunckt u, Vreemdelingh van ’twederzijds verstand?
Heel Nederland vult mij, en ick heel Nederland.
AMSTELDAM
Ghemeen’ verwondering betaemt mijn’ wond’ren niet,
De Vreemdeling behoort te swijmen die mij siet.
Swijmt, Vreemdeling, en segt, Hoe komen all’ de machten
Van all dat machtigh is besloten in uw’ grachten?
Hoe komt ghij, gulde Veen, aen ’s hemels overdaedt?
Packhuys van Oost en West, heel Water en heel Straet,
Tweemael-Venetien, waer’s ’tende van uw’ wallen?
Segt meer, segt, Vreemdeling. Segt liever niet met allen:
Roemt Roomen, prijst Parijs, kraeyt Cairos heerlickheit;
Die schricklixt van mij swijgt heeft aller best geseyt.
Constantijn Huygens (4 september 1596 — 28 maart 1687)
De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen is op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.
Uit: Schilderachtige schijnheiligheid Den Haag (Interview met Xandra Schutte)
“‘Het is daar nog net als veertig jaar geleden’, verzucht Ruebsamen. ‘Misschien was ik, als de oorlog er niet was geweest, ook een Benoordenhoutse juffrouw in plooirok geworden. Wie weet? Het is heel makkelijk en veilig om een plooirok te dragen. Maar ik ben eigenlijk nooit aangepast geweest. Mijn jeugd was een doorlopend protest. Ik kan me herinneren dat ik om de zoveel meter dacht: nu zal ik de meest verschrikkelijke paarse lipstick opdoen. Onderweg naar school liep ik allerlei kleren aan en uit te trekken om er heel effrayant uit te zien, zodat ik van school werd gestuurd. Als ik terug naar huis ging, moest ik me weer verkleden om er daar weer netjes uit te zien.
Ik had wel vriendinnen, maar die vielen net als ik buiten de boot. Mijn moeder bekeek ze met een treurig oog. Vertrouwensvriendinnen had ik niet, misschien dat ik daarom ben blijven schrijven. Dat klinkt een beetje verdrietig. Ik ben heel jong gaan schrijven, eerst bezwerend en daarna om mezelf op te monteren, en ik ben blijven schrijven in mijn jeugd om een soort vertrouwenspersoon te creëren. Het schrijven was een uitlaatklep. Ik schreef geen dagboek, maar verhalen.’
Helga Ruebsamen (Batavia, 4 september 1934)
De Amerikaanse schrijver Richard Nathaniel Wright werd geboren in Roxie, Mississippi op 4 september 1908. Zie ook mijn blog van 4 september 2007.
Uit: Black Boy
„One winter morning in the long-ago, four-year-old days of my life I found myself standing before a fireplace, warming my hands over a mound of glowing coals, listening to the wind whistle past the house outside. All morning my mother had been scolding me, telling me to keep still, warning me that I must make no noise. And I was angry, fretful, and impatient. In the next room Granny lay ill and under the day and night care of a doctor and I knew that I would be punished if I did not obey. I crossed restlessly to the window and pushed back the long fluffy white curtains—which I had been forbidden to touch-and looked yearningly out into the empty street. I was dreaming of running and playing and shouting, but the vivid image of Granny’s old, white, wrinkled, grim face, framed by a halo of tumbling black hair, lying upon a huge feather pillow, made me afraid.
The house was quiet. Behind me my brother—a year younger than I—was playing placidly upon the floor with a toy. A bird wheeled past the window and I greeted it with a glad shout.
“You better hush,” my brother said.
“You shut up,” I said.
My mother stepped briskly into the room and closed the door behind her. She came to me and shook her finger in my face.
“You stop that yelling, you hear?” she whispered. “You know Granny’s sick and you better keep quiet!”
I hung my head and sulked. She left and I ached with boredom.
“I told you so,” my brother gloated.
“You shut up,” I told him again.
I wandered listlessly about the room, trying to think of something to do, dreading the return of my mother, resentful of being neglected. The room held nothing of interest except the fire and finally I stood before the shimmering embers, fascinated by the quivering coals. An idea of a new kind of game grew and took root in my mind. Why not throw something into the fire and watch it burn? I looked about. There was only my picture book and MY mother would beat me if I burned that. Then what?
I hunted around until I saw the broom leaning in a closet. That’s it … Who would bother about a few straws if I burned them? I pulled out the broom and tore out a batch of straws and tossed them into the fire and watched them smoke, turn black, blaze, and finally become white wisps of ghosts that vanished. Burning straws was a teasing kind of fun and I took more of them from the broom and cast them into the fire. My brother came to my side, his eyes drawn by the blazing straws.”
Richard Wright (4 september 1908 – 28 november 1960)