Arthur Japin, Anne Provoost, Yves Petry, Aldous Huxley, Nicholas Evans, Chairil Anwar

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook mijn blog van 26 juli 2008 en ook mijn blog van 26 juli 2009 en ook mijn blog van 26 juli 2010.

 

Uit: Een schitterend gebrek

„Zo word ik het minst opgemerkt. Ik kan hen echter op mijn gemak bestuderen. Dat deed ik ook die avond, deels voor mijn plezier, deels met het oog op mijn professie.
In de bocht van de Herengracht vielen mij twee heren op. De een was Jan Rijgerbos, een handelaar aan de beurs, die voor mij geen vreemde was. Het is een vriendelijke, welopgevoede weduwnaar, fris en goedgebouwd en niet veeleisend. Zijn metgezel kende ik niet. Die had een donker voorkomen met een opvallend profiel. Het was dat laatste dat mij onmiddellijk trok. Zijn aanblik raakte mij zonder dat ik begreep waarom. Ik vroeg de bootsman sneller te roeien, zodat wij het stel nog even bij konden houden. Ik bestudeerde de onbekende. Hij had een ovaal gelaat en droeg een blonde pruik, die het beter liet uitkomen. Hij was niet bijzonder knap maar wekte dadelijk mijn lust, op een manier die ik van mijzelf niet kende.
Dit ergerde mij.
Ik ben gewend degene te zijn die de lusten wekt.
Hij was me toch te mager, besloot ik. Bovendien ging hij volgens de laatste Parijse mode gekleed in een kniebroek van gele zijde, die zijn kousen bloot liet, wat hem in dit gure weer potsierlijk stond. Ik verloor mijn interesse en keek alweer rond naar andere wandelaars. Terwijl we onder de Leidsebrug door voeren, staken Rijgerbos en zijn vriend die juist over en ik ving alsnog een flard op van hun gesprek. Zij spraken in het Frans, de een moeizaam, de ander vloeiend. De stem van die Fransman stond me aan. Ik liet de bootsman stilhouden onder de bogen van de brug. Daar wachtten wij in de schaduw tot het stel uit het zicht was.
Het is dat mijn decolleté onverantwoord diep was uitgesneden; het is dat ik bepaald niet zonder zonden ben; het is dat mijn gedachten die avond verre van verheven waren; het is dat ik niet het soort vrouw ben aan wie een hogere macht ook maar een kwartiertje van zijn tijd zou verdoen, anders zou je nog denken dat God zelf of anders de duivel voor zijn vermaak in de hele opzet een handje heeft gehad. Een samenloop als deze! Hoe zelden is ons een glimp vergund op het grotere verband waarbinnen de voorvallen uit ons leven een plaats krijgen? „

 


Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)

 

De Vlaamse schrijfster Anne Provoost werd geboren in Poperinge op 26 juli 1964. Zie ook mijn blog van 26 juli 2009 en ook mijn blog van 26 juli 2010.

Uit: Vallen

„Mijn grootvader stierf de week voor Kerstmis. Hij had lange tijd in het ziekenhuis doorgebracht, maar was naar huis gestuurd omdat zijn situatie niet veranderde en omdat er rond de kerstperiode toch niet genoeg verplegend personeel was. Hij nam een taxi naar huis. Mijn moeder en ik waren rond die tijd nog bij ons thuis, in de hoofdstad. Wij maakten ons klaar om Kerstmis met hem door te brengen. Ik had ’s morgens nog met hem getelefoneerd. We praatten over de voorraad brandhout in het schuurtje; er was er niet meer zo veel, had hij gezegd, en hij zou mij wellicht moeten vragen om wat dennestammen waar hij niet meer aan toe gekomen was in stukken te hakken. Ik zei dat dat geen probleem was en hoopte dat hij mij zijn machines zou laten gebruiken.

’s Avonds belden we hem opnieuw maar we kregen geen antwoord. De volgende morgen nog altijd niet. We hadden hem gevraagd de telefoon naast zijn bed te zetten, en hij had ons beloofd dat te doen. Tegen elven belde mijn moeder de politie van de benedenstad. Ze zeiden dat ze zouden gaan kijken.

Het noodlot wilde dat het Soeur Béate was die hem vond. Het huis ligt hoger dan het klooster, maar de tuin en het schuurtje waarin mijn grootvader zijn brandhout bewaarde, bevinden zich een paar meter lager dan het wegdek, net voorbij de scherpe bocht die tot aan het klooster leidt. In de sneeuw zag ze iets liggen. Eerst dacht ze aan een deken dat in de sneeuw was blijven liggen. Ze twijfelde of ze zou gaan kijken; zij en mijn grootvader spraken sinds mensenheugenis niet meer met elkaar, en Soeur had de neiging om zich wat er ook gebeurde afzijdig te houden. Haar christelijke vergevingsgezindheid moet haar die morgen parten gespeeld hebben, want ze keerde op haar stappen terug.“

 


Anne Provoost (Poperinge, 26 juli 1964)

 

De Vlaamse schrijver Yves Petry werd op 26 juli 1967 geboren in Tongeren. Zie ook mijn blog van 26 juli 2009 en ook mijn blog van 26 juli 2010.

 

Uit: De maagd Marino

‘Maar als ik eerlijk was geweest, als ik de moed had opgebracht voor een minuutje publieke eerlijkheid, dan had ik moeten toegeven dat ik hoe dan ook mijn tijd stond te verspillen en dat de lectuur van al die prachtboeken die ik aanbracht, me intussen onverschillig liet. Ze hadden alleen maar tot jaren van tijdverspilling geleid, jaren waarin ik me had laten inspireren tot een mystificatie van het indivicu die nu was uitgeput, die mij had uitgeput, die ik had uitgeput.

(…)

“Nu leek de in principe waardevrije wetenschap me als gids voor zelfinterpretatie nog altijd te verkiezen boven de moraliserende kolder van de religie, dat wel. Maar niets haalde het naar mijn smaak bij de literatuur. De grote auteurs, dat waren nog eens mannen. Die hadden geen biologie of theologie nodig om hun verzinsels te rechtvaardigen. Onverschrokken kwamen ze op voor de waarheid en het bestaansrecht van hun personages met geen ander wapen in handen dan de hypnotische vermogens van de taal. Als je daar niet vatbaar voor was, lieten ze je verder met rust. Was je er wel vatbaar voor, dan raakte je in trance. Ze benevelden je, deze magiërs, maar ze bedrogen je niet. Ze spiegelden je geen werkelijkheid voor die buiten hun woorden zou bestaan. Ze schortten alleen je behoefte op aan een andere werkleijkheid dan die van hun woorden.”

 

Yves Petry (Tongeren, 26 juli 1967)

 

De Engelse schrijver en criticus Aldous Huxley werd geboren op 26 juli 1894 in Godalming, Surrey. Zie ook mijn blog van 26 juli 2010 en eveneens alle tags voor Aldous Huxley op dit blog.

 

Uit: Brave new World

“ART, SCIENCE–you seem to have paid a fairly high price for your happiness,” said the Savage, when they were alone. “Anything else?”

“Well, religion, of course,” replied the Controller. “There used to be something called God–before the Nine Years’ War. But I was forgetting; you know all about God, I suppose.”

“Well …” The Savage hesitated. He would have liked to say something about solitude, about night, about the mesa lying pale under the moon, about the precipice, the plunge into shadowy darkness, about death. He would have liked to speak; but there were no words. Not even in Shakespeare.

The Controller, meanwhile, had crossed to the other side of the room and was unlocking a large safe set into the wall between the bookshelves. The heavy door swung open. Rummaging in the darkness within, “It’s a subject,” he said, “that has always had a great interest for me.” He pulled out a thick black volume. “You’ve never read this, for example.”

The Savage took it. “The Holy Bible, containing the Old and New Testaments,” he read aloud from the title-page.

“Nor this.” It was a small book and had lost its cover.

“The Imitation of Christ.”

“Nor this.” He handed out another volume.

“The Varieties of Religious Experience. By William James.”

“And I’ve got plenty more,” Mustapha Mond continued, resuming his seat. “A whole collection of pornographic old books. God in the safe and Ford on the shelves.” He pointed with a laugh to his avowed library–to the shelves of books, the rack full of reading-machine bobbins and sound-track rolls.

“But if you know about God, why don’t you tell them?” asked the Savage indignantly. “Why don’t you give them these books about God?”

 

Aldous Huxley (26 juli 1894 – 22 november 1963)

 

De Engelse schrijver Nicholas Evans werd geboren op 26 juli 1950 in Bromsgrove. Zie ook mijn blog van 26 juli 2007 en ook mijn blog van 26 juli 2008 en ook mijn blog van 26 juli 2009 en ook mijn blog van 26 juli 2010.

 

Uit: The Loop

„He had kept high, shunning the trails, especially those that ran along the water, where sometimes in this season there were humans. Even through the night, wherever it was possible, he had stayed below the timberline, edging the shadows, in a trot so effortless that his paws seemed to bounce without touching the ground. It was as though his journey had some special purpose.

When the sun rose, he stopped to drink, then found a shaded nook high among the sliprock and slept through the heat of the day.

Now, in this final descent to the valley, the going was more difficult. The forest floor was steep and tangled with blowdown, like tinder in some epic fireplace, and the wolf had to weave his way carefully among it. Sometimes he would double back and find a better route so as not to puncture the silence with the telltale snap of a dead branch. Here and there, the sun broke through the trees to make pools of vivid green foliage and these the wolf would always skirt.

He was a prime four-year-old, the alpha of the pack. He was long in the leg and almost a pure black, with just the faintest haze of gray along his flanks and at his throat and muzzle. Now and again he would pause and lower his head to sniff a bush or a tuft of grass, then lift his leg and make his mark, reclaiming this long-lost place as his own. At other times he would stop and tilt his nose to the air and his eyes would narrow and shine yellow as he read the scented messages that wafted on thermals from the valley below.

Once while doing this, he smelled something closer at hand and he turned his head and saw two white-tailed deer, mother and fawn, no more than a dozen yards away, frozen in a shaft of sunlight, watching him. He stared at them, connecting in an ancient communion that even the fawn understood. And for a long moment, all that moved were the spores and insects that spiraled and glinted above the deer’s heads. Then, as if deer and insect were of equal consequence to a wolf, he looked up and again assessed the air.“

 


Nicholas Evans (Bromsgrove, 26 juli 1950)

 

De Indonesische dichter Chairil Anwar werd geboren op 26 juli 1922 in Medan. Zie ook mijn blog van 26 juli 2007 en ook mijn blog van 26 juli 2009 en ook mijn blog van 26 juli 2010.

 

Heaven

Like my mother, and my grandmother too,
plus seven generations before them,
I also seek admission to Heaven
which the Moslem party and the Mohammedan
Union say has rivers of milk
And thousands of houris all over.

But there’s a contemplative voice inside me,
stubbornly mocking: Do you really think
the blue sea will go dry
–and what about the sly temptations
waiting in every port?
Anyway, who can say for sure
that there really are houris there
with voices as rich and husky as Nina’s,
with eyes that flirt like Yati’s?

Chairil Anwar (26 juli 1922 – 28 april 1949)
Bortstbeeld in Jakarta

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e juli ook mijn vorige blog van vandaag.