De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006
Terhorst (2)
Wat ik jou liet zien: de jeneverbessen,
wat er over is van de hei, de paden
die ik ken hier, waar is. Want wat ik zie is
niet te bekijken.
Toegevoegd nu jij aan de beelden, dierbaar
beeld, gedacht ook vroeger in deze scène
reeds, al was niet jij het en niemand die ik
kende dan dromend.
Nam ik jou wel waar? Gaat het mij niet altijd
om herdenking? Zo de jeneverbessen,
zwijgend dicht bijeen, nu herinnerd zonder
jou pas ondenkbaar.
Waarom zwijgend? Vorm in zichzelf, gestalte,
zomer, winter, niets te verliezen zoals
bomen blad,-hun blijvend gelijk, gerede
vorm voor gedachten.
Komen in de schemer tot leven, lijken
sprekend dat wat ik in hen vrees, mijn eigen
angst van toen, van kind voor het raam, de wereld
duister daar buiten.
Ben jij zo ook? Enkel de vorm waarin ik
denk? Verander jij in de schemering straks
ook? Als ik, en weer voor een raam, de angsten
ken voor het vreemde –
Wie ben jij dan, wat had ik lief in jou toen
wij daar waren, ik jou liet zien de hei, maar
welke, paden, welke – want nooit zal ik het
zien met jouw ogen.
In de koude voorjaarsnacht
Je denkt symbolen uit. Telkens dat wonder
hoe jou iets invalt bij de dingen die
je ziet. Wat er op wijst: je kunt niet zonder.
Jouw rêverie.
Verdichtingen. Verboden op te lossen.
Wat het betekent staat er maar eenmaal:
zo zingt ’s nachts in brandnetelbossen
de nachtegaal.
Jouw rêverie: de leemte in te vullen
die elk ding is. Je zet jezelf te kijk.
Een nachtegaal die niets blijkt te onthullen:
onsterfelijk.
Symbool voor wat? Een parelzang waartegen?
Een ogenblik triomf en dan verval.
Verraadselingen. Die dat juist verzwegen:
jij wist het al.
En toch, je wist het al, verbintenissen.
Home-made allicht. Daarom hopeloos heel.
Waarin je bent. Je kunt jezelf niet missen,
als woord te veel.
Maar ook die ander heb je ingesponnen:
een mens valt samen met een beeld in taal.
Blijft, ongezien gehoord, onoverwonnen,
de nachtegaal:
er is geen houden aan- jij wilt behouden,
onuitgesproken, maar je spreekt het uit -,
wat rest jou als zo’n vogel in de koude
voorjaarsnacht fluit?
Je denkt symbolen uit. Verzingt de vragen.
’t Mooist is altijd wat daarover weer zwijgt,
een beeld om niet, dat in zchzelf voldragen
jou overstijgt.
C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)
Portret door Jacqueline Kasemier
De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908.
Ancestors
Stunned by the world, I reached an age
when I threw punches at air and cried to myself.
Listening to the speech of women and men,
not knowing how to respond, it’s not fun.
But this too has passed: I’m not alone anymore,
and if I still don’t know how to respond,
I don’t need to. Finding myself, I found company.
I learned that before I was born I had lived
in men who were steady and firm, lords of themselves,
and none could respond and all remained calm.
Two brothers-in-law opened a store–our family’s
first break. The outsider was serious,
scheming, ruthless, and mean–a woman.
The other one, ours, read novels at work,
which made people talk. When customers came,
they’d hear him say, in one or two words,
that no, there’s no sugar, Epsom salts no,
we’re all out of that. Later it happened
that this one lent a hand to the other, who’d gone broke.
Thinking of these folks makes me feel stronger
than looking in mirrors and sticking my chest out
or shaping my mouth into a humorless smile.
One of my grandfathers, ages ago,
was being cheated by one of his farmhands,
so he worked the vineyards himself, in the summer,
to make sure it was done right. That’s how
I’ve always lived too, always maintaining
a steady demeanor, and paying in cash.
And women don’t count in this family.
I mean that our women stay home
and bring us into the world and say nothing
and count for nothing and we don’t remember them.
Each of them adds something new to our blood,
but they kill themselves off in the process, while we,
renewed by them, are the ones to endure.
We’re full of vices and horrors and whims–
De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín.
Uit: The Sound of the Sundial
„He won her round. She tempered the punishment to one week. Seven days, seven nights and indescribable torment. Every day I watched the ice on the river and begged it to hold on. By the time the penalty expired, the river was awash with gigantic chunks of ice. That was annoying, but even these chunks of ice were better than nothing. The boys and I had a whale of a time. We got hold of sticks and poked at the pieces; soaking wet and frozen stiff we would dare each other to cross the river dry-shod. We jumped from one lump of ice to the next right across to the other bank. I was balancing on one piece when she suddenly appeared. Mum. I could never figure out how it was that she almost unfailingly caught me when I was up to something naughty. I knew I was in for it again. It could be total grounding with some unpleasant chore on top. “Now you’ve had it,” she would say on such occasions.
I jumped onto one lump of ice close to the bank, rammed my stick into the water and waved dashingly at Mum so the lads wouldn’t think I was under her thumb. What came next was the work of a second. My stick snapped. The ice, rocking and slippery, Mum’s wild staring eyes, her mouth wide agape and the implacable weight of my own body. A short flight, or rather free-fall. A loud plop. Down under the water I went. Pins and needles, a pain like knives, shards of glass. I’ve no idea how I got out of the water or how they hauled me off home. Lost memory came flowing back with warm water. A bath and Mum’s hands, her soothing voice. Then I blacked out again. Dad was there in a kind of mist, carrying me in his strong arms. He was saying something to Mum, in firm, blunt terms. I was still feverish as I returned to the sultry streets of Calcutta.
Everything was dark and black like Savitri’s eyes. At the height of that hot Indian summer I fell in love for the first time.
I can’t now remember why, but I had crawled out of bed earlier than usual. In the corridor I ran across Kavita. She was standing by a window that gave onto the street, arms akimbo as if trying to arrest theavalanche of fat that flowed over her hips. When she registered my presence she cried: “Come and see! Just look at that gutter-snipe of the Sivors! What trash!”
Kavita and Zam shared an obvious contempt for anyone of a lower caste, the scrounging riff-raff that lounged about the streets of Calcutta.“
Zie voor alle bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 9 september 2007 en ook mijn blog van 9 september 2008.
Zie voor nog meer schrijvers van de 9e september ook mijn vorige blog van vandaag.