De Nederlandse dichteres, schrijfster, essayiste en kunstschilderes Charlotte Jacoba Maria Mutsaers werd geboren in Utrecht op 2 november 1942. Zie ook alle tags van Charlotte Mutsaers op dit blog.
Recept voor Sousa’s kattegraf
(Ljevka tot troost)
Snoes, zit niet in de nesten
maar ga er opuit, ga
snorren naar visafval,
eersteklas muizenvet,
zet dat opzij.
Spit grondig je tuintje om,
hol uit de aarde, graaf
minstens een vierkant
wel in het rond
en ook diep.
Stort dan met graten vol
van pladijzen, vlij
daarop kilo’s van
lippen en keeltjes
en kieuwen.
Stofferen dat fundament
tot allerzaligste nest nu:
mussenbont, pluimen van
pauwen en eigenste
viking-haar.
Vlug aan het metsen met
smijdig zacht muizenvet.
Drenk het grijs paardekleed
kletsnat in tranen en
stollend bloed.
Pak stijve Sousa nu, plak
hem goed vast op de stof.
Doe het keihard dat hij
nooit meer verschuift
uit zijn rust.
Ik neem de trompet en speel voor.
Jij knielt en befluistert zijn oor:
Slaap lieve
schattekop kattekop
verkruip jij je maar
in mijn tuin
tot ik kom
als ik kom
reken maar
snor dan zacht.
Werp aarde op aarde op aarde.
When walls come tumbling down
De witte tanden
op
de witte wanden
zo onzichtbaar
nog
behoren Kronos
toe
Pas als die wanden
langzaam
op ons
landen
maakt het blikkeren
van zijn kunstgebit
ons moe
Kronos vrat met smaak
zijn eigen kinders
op
peanuts
naast
de aangevreten
harteklop
Charlotte Mutsaers (Utrecht, 2 november 1942)
De Nederlandse schrijfster Désanne van Brederode werd op 2 november 1970 in Utrecht geboren. Zie ook alle tags voor Désanne van Brederode op dit blog.
Uit:Vallende vorst
“Het was een van die koude, toverachtige nachten tussen Kerstmis en de jaarwisseling, en Caspar zat in zijn werkkamer. Zijn computer was al uit. Een paar jaar geleden zou hij zich op een moment als dit hebben afgevraagd of hij gelukkig was, maar die vraag leek niet meer aan de orde; alsof je eroverheen groeide, zoals je eerder in je leven over jeugdpuistjes en natte dromen heen was gegroeid. Over onverklaarbare botpijnen en plotselinge aanvallen van vraatzucht, soms al een halfuur na de lunch of het avondeten.
(Stop daar nou toch eens mee. Blijf met je handen uit die broodtrommel, die ijskast. Het is verdorie niet meer aan te slepen. Zijn moeder had destijds niet begrepen hoezeer hij zich voor zijn onbedwingbare honger had geschaamd. Voor het gerommel in zijn ingewanden. Voor de dof kloppende, zware brood-en-fruitpap in zijn maag die, meer nog dan hart en longen, nodig leek om zijn bloed warm, dun en stromend te houden – en hemzelf rechtovereind.)
Gelukkig was Caspar niet. Ongelukkig evenmin. Misschien was hij gaandeweg vergeten welke emotie er bij het woord ‘gelukkig’ hoorde. Zijn leven was gelukt. Dat wel. Min of meer. Weinig echte zorgen, zeker niet langdurig. En nog veel minder last van dwingende wensen of verlangens.
Het stemde hem tevreden dat hij eindelijk alleen kon zijn, met een al bijna lege maag nu, nuchter, zonder zelfs maar behoefte aan een glas water, terwijl iedereen sliep.
Of in ieder geval stil in bed lag, in het donker, met daarbij dan de hoop in slaap te vallen.
De lichten in de huizen aan de overkant van de straat waren gedoofd. Zijn bureaulamp brandde; de bundel licht viel precies op het toetsenbord van zijn computer. Letters, cijfers en leestekens hadden iedere functie verloren – een klein, zwart, liggend kunstwerk, iets tussen een schilderijtje en een reliëfhoutsnijwerk in, want plat, maar ook weer niet helemaal.
Iets waar je naar kon staren zonder dat het object ooit een geheim zou prijsgeven; er leek zelfs geen logische verklaring voor de glans die op sommige toetsen wel en op andere niet was aangebracht, als een dunne laag vernis.”
Désanne van Brederode (Utrecht, 2 november 1970)
De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Charles Edgar (Eddy) du Perron werd geboren op 2 november 1899 in Jatinegara (West Java). Zie ook mijn blog van 2 november 2010 en eveneens alle tags voor E. du Perron op dit blog.
Uit: Het Land van Herkomst
“Februari 1933. Sinds ik met Jane in Meudon woon, heeft Parijs voor mij het karakter aangenomen van het stationsplein waar trams en autobussen rekening schijnen te houden met onze stappen, omdat wij er niet meer als vreemdelingen komen. Het lelijke station Montparnasse, met zijn platte gevel, zijn winkels onderin, zijn twee ingangen links en rechts van de trap die men van twee kanten kan oplopen en zijn onwaarschijnlijk ruime liftkooi met een oorlogsverminkte erin, is ongemerkt voor ons geworden tot een vertrouwd huis: het voorportaal waar wij de stad al achter ons laten, zodat het kwartier boven de wielen niet meer telt. Na de laatste tocht naar Brussel vooral, merkte ik opeens een kinderachtig gevoel in mij, alsof een noodlot dat mij vervolgde door dit onverwachte bolwerk zou worden gestuit.
Ondanks het vroege donker kon ik gistermiddag, door de draaideur heen van het café ertegenover, de lichte streep van de gevel nog zien, hoewel ik alleen van mijn krant opkeek om te constateren dat de drom van voorbijgangers nog steeds niet degene aanbracht die ik ontmoeten zou. Te koud nog voor buiten, maar ik was binnen vlakbij de deur gaan zitten; de krant boeide mij, als gewoonlijk, alleen door een zacht prikkelen van een soort gestolde ergernis: iets veel oppervlakkigers toch dan de grondige angst die de bourgeois zou moeten voelen in deze tijd. Ik bekeek het portret van een zekere Cornelius Codreanu, hoofd van de roemeense ‘ijzeren garde’ van nationalisten, een van de krachtmarionetten die door deze tijd als held worden uitgehikt, een beetje primitiever misschien nog dan die van Germanië, zo in zijn uitrusting van Rinaldo Rinaldini Jr, en ik dacht aan het summum van bravoure en spieren uit mijn jeugd, aan mijn vriend Arthur Hille, later officier in Atjeh, luitenant Tijger genoemd door zijn inlandse fuseliers. ‘Arthur Hille en deze heer Codreanu in een klein bestek opgesloten, dacht ik, met niets dan hun spieren en nagels, en vooraf verwoed tegenstrijdig gemaakte overtuigingen…’
Achter de draaideur een onwaarschijnlijk elegant manspersoon opeens – helemaal lichtgrijs behalve een rode foulard – die veroverend en zoekend tegelijk naar binnen kijkt, van achter wegschuivend glas reëel wordt en met één stap bij mijn tafeltje staat: Goeraëff in persoon. Hij geeft mij de tijd niet mijn verrassing uit te spreken over zijn uiterlijk; met de wijsvinger op het portret vraagt hij om toelichting. Ik vertel de tekst dus na: ‘Hij was vroeger alleen maar een intellectueel, een onzeker en bleek student. Toen zei iemand hem dat “kleptomanie” een enkelvoudsvorm was van een ziekte die als epidemie “Roumanie” genoemd wordt – in zijn taal is deze woordspeling misschien net zo aangrijpend – en dat maakte hem tot het vervaarlijke wezen dat we hier zien. Je wist misschien nog niet dat het zó eenvoudig kon zijn? Wat denk je eigenlijk van de krachten van deze tijd, Goeraëff?’
E. du Perron (2 november 1899 – 14 mei 1940)
Voor 1921 in Nederlands-Indië
De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook mijn blog van 2 november 2010 en eveneens alle tags voor Kees van den Heuvel op dit blog
Najaarsdepressie (naar J. C. Bloem)
Het regent en het is november
De hete dagen zijn verdaagd
Nu start het oeverloos geëmmer
Dat meteorologen plaagt.
En op de set waar ik moet praten
Over ’t daaglijks weerbericht
Schijnt uit enorme apparaten
Een hel en heet kunstmatig licht.
‘De dagen gaan zoals ze gingen’
De kenner weet allang bescheid
Geen roekelooz’ verwittigingen
Want wat gezegd wordt, komt gheid.
Mijn boodschap staat me steeds meer tegen
Al blijft het een weerkundig feit
Het is november, altijd regen
Altijd dezelfde tekst, altijd.
Bedrijfsleven
Sinds weken werkt er op de Acquisitie
Een stoere jongeman, atletisch, blond
En bovendien nog vrijgezel – waarachtig!
(Ja, dat gaat razendsnel van mond tot mond)
De dames startten prompt een competitie
Bekeken hem vol lust van top tot kont
En onlangs werd het één van hen te machtig
(Ja, dat gaat razendsnel van mond tot mond)
Gedreven door erotische ambitie
Doorzocht zij de fabriek tot zij hem vond
Hij kuste juist de directeur aandachtig
(Ja, dat gaat razendsnel van mond tot mond)
Dat tweetal sukkelt nu met zijn conditie
(het Pfeiffer-virus is bijzonder krachtig
Ja, dat gaat razendsnel van mond tot mond).
Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010)
De Griekse dichter Odysseas Elytis (pseudoniem voor Odysseas Alepoudhelis) werd op 2 november 1911 te Iraklion op Kreta geboren. Zie ook mijn blog van 2 november 2010 en eveneens alle tags voor Odysseas Elytis op dit blog.
De kleine zeeman
XXVII
Het heeft lang geduurd voor ik begreep wat
bescheidenheid betekent en dat is de schuld van hen
die mij geleerd hebben haar lijnrecht tegenover trots te
plaatsen. Je moet het idee van het bestaan in je
temmen om het te kunnen begrijpen.
Op een dag dat ik me door alles in de steek gelaten
voelde en ik langzaam een groot verdriet op mijn ziel
voelde neerdalen, trok ik, onder het wandelen, door de
velden zonder redding, een tak van een onbekende
struik. Ik brak hem af en bracht hem naar mijn
bovenlip. Onmiddelijk begreep ik dat de mens
onschuldig is. Ik heb hem in die van waarheid wrange
geur zo intens ontdekt dat ik zijn weg begon te volgen
met de lichte tred en het hart van een zendeling.
Totdat ik me, op grote diepte, uiteindelijk bewust werd
dat alle godsdiensten leugens verkondigen,
Nee, het Paradijs was geen nostalgie. Noch, veeleer,
een beloning. Het was een recht.
Vertaald door Caroline Meijer
WEDNESDAY, 8c
IF ONLY MOTHER you could see me: as I was born, I
departed. I was far too little – besides who un-
derstands? – and far too many were the creeping
monsters with the lateral, slimy legs.
So, from the length of a life constructed with such dif-
ficulty all that remains is a half-ruined door and a lot
of large decaying water anemones. Therefrom I pass
and proceed – who knows? – to a womb sweeter than
my country.
Vertaald door David Connoly
Odysseas Elytis (2 november 1911 – 18 maart 1996)
De Nederlandse dichteres Augusta Guerdina Peaux werd geboren in Simonshaven op 2 november 1859. Zie ook alle tags voor Augusta Peaux op dit blog en ook mijn blog van 2 november 2010
Verwoesting
De dag verbleekt de wilde vlam
die als een ijl, doorschijnend spook,
verwonderd op de wereld kwam
in ’t weefsel van haar dichte rook.
Heugt haar de aanbidding vreze-diep,
die tot haar innigst wezen klom
toen haar de jonge mensheid riep?
– hoe blijft zij verre en woorden-stom.
Wie wijst haar nu op ’t wereldrond
te midden van der volkren haat,
de mensenziel, de mensenmond
die zoekend tot haar wezen gaat?
Spreidt zij vernieling om zich heen
in ’t heden, dat haar kluister brak,
blakert zij godgewijde steen,
verteert zij ’t lage rieten dak,
haar onbegrepen aangezicht
blijft onbevangen, zonder schuld,
als zocht zij éénheid met het licht
dat als een kelk haar klaar omhult.
Zal niet door deze dagen gaan
de aanklacht van het zuiver vuur,
geketend ter onzaalger uur
aan woede en haat en blinde waan?
Augusta Peaux (2 november 1859 – 23 februari 1944)
Zie voor nog meer schrijvers van de 2e november ook mijn blog van 2 november 2014 deel 1 en eveneens deel 2.