De Amerikaanse dichter en schrijver Donald Hall werd geboren in Hamden, New Haven County, Connecticut op 20 september 1928. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Donald Hall op dit blog.
White Apples
when my father had been dead a week
I woke
with his voice in my ear
I sat up in bed
and held my breath
and stared at the pale closed door
white apples and the taste of stone
if he called again
I would put on my coat and galoshes
Ox Cart Man
In October of the year,
he counts potatoes dug from the brown field,
counting the seed, counting
the cellar’s portion out,
and bags the rest on the cart’s floor.
He packs wool sheared in April, honey
in combs, linen, leather
tanned from deerhide,
and vinegar in a barrel
hoped by hand at the forge’s fire.
He walks by his ox’s head, ten days
to Portsmouth Market, and sells potatoes,
and the bag that carried potatoes,
flaxseed, birch brooms, maple sugar, goose
feathers, yarn.
When the cart is empty he sells the cart.
When the cart is sold he sells the ox,
harness and yoke, and walks
home, his pockets heavy
with the year’s coin for salt and taxes,
and at home by fire’s light in November cold
stitches new harness
for next year’s ox in the barn,
and carves the yoke, and saws planks
building the cart again.
Donald Hall (Hamden, 20 september 1928)
De Spaanse schrijver Javier Marías Franco werd op 20 september 1951 in Madrid geboren. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Javier Marías op dit blog.
Uit: De verliefden (Vertaald door Aline Glastra van Loon)
“De laatste keer dat ik Miguel Desvern of Deverne zag was ook de laatste keer dat hij gezien werd door zijn vrouw, Luisa, wat toch wel vreemd en misschien onrechtvaardig was, aangezien zij zijn vrouw was en ik daarentegen een onbekende die nog nooit een woord met hem had gewisseld. Zelfs zijn naam kende ik niet, die kwam ik pas te weten toen het al te laat was, toen hij op een foto in de krant stond, neergestoken en half uitgekleed en op het punt te veranderen in een dode, als hij dat al niet was voor zijn eigen afwezige bewustzijn dat nooit meer zou terugkeren; het laatste wat hij moet hebben beseft was dat men hem per vergissing en zonder reden met een mes te lijf ging, dat wil zeggen stompzinnig, en dat er bovendien niet één maar meerdere keren werd gestoken, genadeloos, om hem daar ter plekke van de aardbodem te laten verdwijnen en zonder pardon naar de andere wereld te helpen. Te laat voor wat, vraag ik me af. Eerlijk gezegd weet ik het niet. Pas als iemand doodgaat denken we dat het te laat is voor wat dan ook, voor alles – vooral om op hem te wachten – en schrijven we hem zonder meer af. Dat doen we eveneens met familieleden, ook al kost het ons veel meer moeite en treuren we om hen en blijft hun beeld in ons hoofd zitten als we op straat en door ons huis lopen, en geloven we lange tijd dat we er niet aan zullen wennen. Maar vanaf het begin weten we – vanaf het moment dat ze doodgaan – dat we niet meer op hen hoeven te rekenen, zelfs niet voor het alleronbeduidendste, voor een alledaags telefoontje of een domme vraag (‘Heb ik de autosleuteltjes daar laten liggen?’,’Hoe laat zijn de kinderen vandaag weggegaan?’), voor niets. Niets is niets. Eigenlijk is het onbegrijpelijk, want het impliceert dat we zekerheden hebben, wat niet strookt met onze aard: de zekerheid dat iemand niet meer zal komen, niets meer zal zeggen, nooit meer een stap zal zetten – noch om dichterbij te komen noch om zich te verwijderen -, ons niet meer zal aankijken, zijn blik niet meer zal afwenden.”
Javier Marías (Madrid, 20 september 1951)
De Vlaamse schrijver Cyriel Buysse werd geboren op 20 september 1859 in Nevele. Zie ook mijn blog van 20 september 2007. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Cyriel Buysse op dit blog.
Uit:Het leven van Rozeke van Dalen
“De klok, in ’t keukentje, riep ‘koekoe’, één keer. Alfons werd half wakker. Hij vroeg zich even, in onduidelijk denken, af, of het soms reeds de echte vogel buiten was, en niet de klok. Hij kon ’t niet ophelderen; hij sliep dadelijk weer snurkend in.
Toen scheen het hem dat iemand aan zijn venster tikte, en dat een welbekende stem zijn naam riep. Hij wilde opstaan en gaan kijken, maar de slaap van zwaar-drukkende vermoeidheid hield, als met duwende vingers, zijn oogleden dicht, en doofde de inspanning van zijn geest in soezing weer uit.
Toen hoorde hij het eindelijk heel duidelijk: het driemaal bonzen op zijn vensterraam, en de stotterstem van boer Kneuvels, zijn baas, die riep:
‘A…. Alfons…. ’t es ien! Toe,…. ge…. ge moet opstoan!’
Opeens was hij klaar wakker en wipte uit zijn bed.
‘Zij-je ’t gij, boas?’ riep hij werktuigelijk. En meteen, waggelend op zijn nog onvaste beenen, was hij bij het raampje en trok het open.
De heerlijk-frissche zomernacht-lucht woei hem als een adem van jong leven in ’t gezicht, en vulde met een gulle teug van nieuwe krachten zijn benauwde longen.
‘Ghááá!….’ zuchte hij, diep ademhalend. En in de duisternis zag hij den boer daar buiten staan, een donkere, vaag omlijnde gestalte, tegen zwartblauwen, flonkerenden sterrennacht.
‘Dag Al… Alfons,’ hakkelde de boer. ‘Goe… oe weere te weege. Wi… ilt… gij de Van Doalens goan roepen, ‘k zal ik o…. om d’ander goan?’
‘Joa ik, boas,’ antwoordde Alfons, die zich reeds aan ’t aankleeden was.
Hol en luid klonken hun stemmen in de holte van den nacht. Als een donkere schaduw trok de boer zich terug, en helderder flonkerden in ’t vierkant van het open raampje de levend-tintelende sterren aan het donkerblauw uitspansel. Alfons stak ’t hoofd naar buiten. De boer was reeds onzichtbaar. Heel in de verte blafte dof een hond.”
Cyriel Buysse (20 september 1859 – 25 juli 1932)
In 1929
De Amerikaanse schrijver Upton Beall Sinclair werd geboren op 20 september 1878. Zie ook mijn blog van 20 september 2010 en eveneens alle tags voor Upton Sinclair op dit blog.
Uit:The Brass Check
“I studied Latin for five years in college, and from this study brought away a dozen Latin verses. One of them is from Virgil: “Happy he who has learned to know the causes of things.” The words have stayed in my mind, summing up the purpose of my intellectual life: Not to rest content with observing phenomena, but to know what they mean, how they have come to be, how they may be guided and developed, or, if evil, may be counteracted. I would not have taken the trouble to write a book to say to the reader: I have been persecuted for twenty years by prostitute Journalism. The thing I am interested in saying is: The prostitution of Journalism is due to such and such factors, and may be remedied by such and such changes.
Here is one of the five continents of the world, perhaps the richest of the five in natural resources. As far back as history, anthropology, and even zoology can trace, these natural resources have been the object of competitive struggle. For the past four hundred years this struggle has been ordained by the laws and sanctified by the religions of man. “Each for himself,” we say, and, “the devil take the hindmost.” “Dog eat dog,” we say. “Do others or they will do you,” we say. “Business is business,” we say. “Get the stuff,” we say. “Money talks,” we say. “The Almighty Dollar,” we say. So, by a thousand native witticisms, we Americans make clear our attitude toward the natural resources of our continent.
As a result of four centuries of this attitude, ordained by law and sanctified by religion, it has come about that at this beginning of the twentieth century the massed control of the wealth of America lies in the hands of perhaps a score of powerful individuals. We in America speak of steel kings and coal barons, of lords of wheat and lumber and oil and railroads, and think perhaps that we are using metaphors; but the simple fact is that the men to whom we refer occupy in the world of industry precisely the same position and fill precisely the same roles as were filled in the political world by King Louis, who said, “I am the State.”
Upton Sinclair (20 september 1878 – 25 november 1968)
Cover van een biografie
Zie voor nog meer schrijvers van de 20e september ook mijn vorige blog van vandaag.