De Fins-Zweedse dichteres Edith Irene Södergran werd geboren in Sint-Petersburg op 4 april 1892. Zie ook mijn blog van 4 april 2009 en ook mijn blog van 4 april 2010.
The Hyacinth
I.
I stand here courageous, in joyful anticipation.
Will fate throw snowballs at me?
May the snow seep through my brown hair,
may the snow cool my exuberant neck.
I raise my head. I have my secret. What could master me?
I am unbroken, a hyacinth that cannot die.
I am a spring flower with pink bells
rising full of earth’s carefree triumph:
To live unsurpassed, certain, without resistance in the world.
II.
I emerge a hyacinth out of hard-frozen ground.
Break me off with your mighty hands–Life.
I kiss your hand, more succulent than I.
Break me off as a jewel for a queen.
If there be a carefree and lighthearted queen,
may she hold the hyacinth as a sceptre in her hand,
spring’s fragile symbol, related to the sun.
Edith Södergran (4 april 1892 – 24 juni 1923)
De Nederlandse schrijver, letterkundige en Surinamist Michiel van Kempen werd geboren in Oirschot op 4 april 1957. Zie ook mijn blog van 4 april 2007en ookmijn blog van 4 april 2008en ook mijn blog van 4 april 2009 en ook mijn blog van 4 april 2010.
Uit: De beweging is gebleven, maar het zwarte punt ligt anders. De poëzie van Astrid Roemer
„Zestien jaar na het verschijnen van Astrid Roemers poëziedebuut Sasa mijn actuele zijn (1970) ervaart de lezer bij het doornemen van die bundel een déjà-vu-effect. De langwerpige bundel, verschenen onder het pseudoniem Zamani, met gedichten met een regellengte van gemiddeld drie, vier woorden ziet er al te bekend uit en de titels van de gedichten prikkelen niet meer direct tot lezing: ‘voor Suriname’, ‘de aarde bloedde’, ‘winti’, ‘twee tongen’, ‘koloniaal souvenir’ ‘aan jou te denken’, ‘lobi’, om maar een greep te doen. Voor de lezer van 1970 moet dat heel anders geweest zijn. Het is niet moeilijk te gissen wat van dit verschil in appreciatie de oorzaken moeten zijn.
Tussen 1970 en 1986 liggen voor Suriname roerige jaren, om maar eens een platgeslagen uitdrukking te gebruiken. Wat voor de poëzie daarnaast van direct belang is: een hele horde zichzelf als dichter kwalificerende lieden heeft zich tussen Sasa en de waardering van de lezer anno 1986 opgesteld. Sasa was een bundel over het neger-zijn, het zich-neger-voelen, een beleven van de négritude dat voor Roemer niet los gezien kon worden van een eeuwenlange, trieste geschiedenis van de zwarte mens in Suriname, én van de weg die Suriname nog wachtte. Poëzie was geen vrijblijvend woordspel – is dat voor Roemer nooit geweest – maar was een deel van de strijd, de inzet van de dichteres met de middelen die haar ter beschikking stonden. Die overtuiging werd met een felheid beleden waarin geen plaats was voor nuanceringen. Haat was in verschillende gedichten tastbaar aanwezig.
jullie met je zedige hoofden
je kalme walsen
je rokkostuums
je zwarte sleeën
je betaalde liefdes
je stijve lichamen
je nuchter verstand
je miljarden
jullie willen wij uitmoorden (p. 36)
De poëzie was zeker de stem van een collectiviteit: evenmin als – zoals in alle strijdvaardige poëzie – zij zich kon ontrukken aan een schematisering van verhoudingen, kende zij veel psychologische nuancering.“
Michiel van Kempen (Oirschot, 4 april 1957)
De Oostenrijkse schrijver en dichter Robert Schindelwerd geboren op 4 april 1944 in Bad Hall. Zie ook mijn blog van 4 april 2007en ookmijn blog van 4 april 2008en ook mijn blog van 4 april 2009 en ook mijn blog van 4 april 2010.
Hinter nirgendwo
Hinter nirgendwo
War es kalt und Liebe
Dort sprang ich hin
Fürchterlich niedergeschlagen
Kam ich an und war da und das dauert ewig.
Da ist die gewisse
Hinterm Zorn und
Irrsinn aufgekommene
Traurigkeit die kommt nie um mich herum
Vorm Liebeslied
Hüpfen die Arbeiter
Von den Staubstraßen
In die Bäder der Meere und Teiche und Dauer
Abgegeben mit nichts
Habe ich alle Zeit sondern
Deutliche Blicke gehabt
Jetzt lache ich grinse dort geh ich und gut
Bei einigen Fragen
War es still und irrsinnig
Komisch wird die Ausbeutung
Der Menschen genannt sein in diesen Traurigkeiten so ist es
Bin 8 (Aufatme ich)
Aufatme ich und hebe ab und fliege
Da unten sind, daweil mein Atem absinkt
Geröllfiguren in den Waldquadraten unbedingt
Am Boden, zwischendrin Geschluchze und Gewiege
Das Mutterkommunistenleben altersstarr.
Sie selbst bricht ab und liegt als Mutter
Im Geröll, ein Amsel, Drossel, Finkenfutter
Erschoßner Vater unter ihrem Leib, der junge Narr
Ich hebe ab und atme auf, bin sowieso
sehr sinnenhaft und lebensfroh
Und golden glänzen meine Larifariflügel
Prachtvoll links unten nun der Belsener Hügel
Auf dem der Käfer geht mit Grille und mit Igel
Dem Morgen zu. Vergangen brennt der lichterloh
Robert Schindel (Bad Hall, 4 april 1944)