De Nederland criticus, dichter en vertaler Edward Bernard Koster werd geboren in Londen op 14 september 1861, maar hij groeide op in Nederland waar hij door zijn ouders tweetalig werd opgevoed. Koster studeerde klassieke talen in Leiden, waar hij in 1891 promoveerde op het proefschrift Studia tragico-homerica. Koster had eerder al de bundel “Gedichten” gepubliceerd (1888). Zijn “Liefde’s dageraad en andere gedichten”(1890) werd bij verschijnen door Lodewijk van Deyssel vernietigend besproken, ondanks het feit dat Koster zelf schreef dat hij veel te danken had aan De Nieuwe Gidsen aan Jacques Perk. Koster werkte als leraar Grieks en Latijn in Den Haag. Hij schreef ook kritieken en essays, o.a. “Over navolging en overeenkomst in de literatuur“ (1904), waarin hij de invloed van Shelley op het werk van Kloos en Verwey liet zien. Koster signaleerde in zijn kritieken en essays diverse Engelse schrijvers en dichters voor een Nederlands publiek, o.a. William Blake. Verder vertaalde hij van Shakepeare een drietal toneelstukken: Antonius en Cleopatra (1904), Macbeth (1908) en Julius Caesar (1910). Van Lessing vertaalde Koster “Nathan de wijze” (1915).
Lente I
De plassen liggen rustig om mij heen,
En vloeien uit in beekjes, die gezwind
Door zandige aarde vlieten; luwe wind
Suist uit den lichten hemel naar beneên.
Mijn voeten op jong mos onhoorbaar treên,
Maar ’t vogeltje dat dennetoppen mint
Zingt hoog zijn liedjen uit, gelijk een kind,
Dat blij gemaakt werd na veel droef geween.
Nieuw leven stijgt weer uit den donk’ren grond,
En uit de boomen stuwen frissche sappen,
Hel straalt de zon in glorierijke pracht.
Het dode hout ligt nog verspreid in ’t rond;
Eén zacht gekraak van Lente’s lichte stappen,
En bruin wordt groen, en al wat droef was lacht.
Natura Magna Mater
Ik drink den zang der dennen in mijne ooren,
Maar anders is er stilte in ’t verre rond;
Ik lig, te droomen op den zachten grond,
En zie het zonlicht door de takken gloren.
Niets komt mijn rust op deze plek verstoren,
Hier voel ik mij gelukkig en gezond,
Ik leef er ’t leven van de bloemen bont
En van de booroen meê en ’t ruischend koren.
Natuur, ik bid tot U met groot verlangen,
Gij zijt mijn helpster en mijn troost in lijden,
Verzachtend mijne lijf s- en zielepijn.
Gij houdt mij in uw milden arm omvangen,
O Groote Moeder, bron van mijn verblijden,
Uw naam zal immer mij geprezen zijn!
Edward B. Koster (14 september 1861 – 3 juli 1937)
Portret door Jacques Zon, 1905