De Nederlandse dichteres, prozaschrijfster en archeologe Esther Jansma werd op 24 december 1958 geboren te Amsterdam. De eerste jaren van haar leven groeide ze op met haar tweelingzus en nog twee jongere zusjes in een kunstenaarsgezin; haar beide ouders waren beeldhouwer. Toen zij zes jaar was, scheidden haar ouders; kort daarna kwam haar vader om door een ongeval. Na het vwo studeerde Jansma van 1978 tot 1985 aan de Universiteit van Amsterdam, eerst filosofie tot na haar kandidaatsexamen en later archeologie. Vanaf 1984 verschenen gedichten van Jansma in de literaire tijdschriften Maatstaf, De Tweede Ronde en Bzzlletin. In 1988 debuteerde zij als dichteres met Stem onder mijn bed. Met deze bundel en haar volgende, Bloem, steen, werd zij genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs 1990. In 1993 nam Jansma het initiatief tot oprichting van het Nederlands Centrum voor Dendrochronologie, waarvan zij wetenschappelijk hoofd is. In 1996 promoveerde zij cum laude op een proefschrift getiteld RemembeRINGs, waarvoor zij de W.A. van Esprijs voor Archeologie verwierf. In 2007 werd zij benoemd tot bijzonder hoogleraar Dendrochronologie en paleo-ecologie van het Kwartair aan de Universiteit Utrecht. Haar eerste prozawerk, “Picknick op de wenteltrap”, werd genomineerd voor de Debutantenprijs 1998. Haar dichtbundel “Hier is de tijd” werd in 1999 genomineerd voor de Gouden Uil en bekroond met de VSB Poëzieprijs. In hetzelfde jaar ontving Jansma voor haar hele werk de Halewijn-prijs van de stad Roermond. Voor “Dakruiters” werd haar in 2001 de Hugues C. Pernathprijs toegekend. “Alles is nieuw” werd in 2006 genomineerd voor de VSB Poëzieprijs en in datzelfde jaar bekroond met de Jan Campertprijs.
Zoontje
Hij sluit de ogen en de wereld
opent zich. Hij valt
terwijl geen ding op diepte duidt
begeven wanden het, verzakt
de vloer, stormt lucht naar binnen.
Stort hij er in, maatloos.
Elk slaapliedje is een proloog,
een hoge stem die gaten
in zijn hoofd zingt. Slaap
bolt de rokken van het huis.
Het nest zwalkt als een schip.
Hij beeft, hij hangt aan aarde
die zijn handen, grijpmachientjes,
vogelklauwtjes, kneden
uit de takken van de lakens.
Raam in de lucht
Vandaag kreeg ik je brief.
Ik heb hem niet geopend.
Ik heb hem op mijn bed gelegd.
Stilte, achter mijn raam
in de lucht een vliegtuigje, hier
in de kamer steeds meer
schaduw – ik wil deze dag terug,
mijzelf bewaren: meisje met brief.
Daarom open ik je brief niet.
Te lezen bij sneeuw
Een paar hoeken om en je staat in de stilte
op een bodem, tussen oude muren, lagen metselwerk
in zomaar een winter. Uit de tijd gestapt.
Het vriest. Kinderen – theemutsjes op lompe beentjes –
rapen takken en sneeuw van de grond net zoals zij
eeuwen geleden deden tussen de stenen
het gemetselde lapwerk in het zwijgen van het hof
waar als je goed luistert ijle stemmen misschien
de flarden van iets mateloos naar het heden zingen.
Dat is nu, vandaag. Het schemert al. De kinderen
spelen zoals ze spelen, omringd door tijd
waar jij niet bent. Jij kijkt naar hun herinneringen.
Esther Jansma (Amsterdam, 24 december 1958)