Ferdinand Bordewijk, Menno Wigman, Jonathan Littell, Harold Pinter, Boeli van Leeuwen

De Nederlandse schrijver Ferdinand Bordewijk werd geboren op 10 oktober 1884 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Ferdinand Bordewijk op dit blog.

 

Uit: Karaker

„Hij keerde zich om naar de tafel met de resten van het middagmaal. Hij stond even stil, nadenkend, een breedgeschouderd man, zwaar zonder buikigheid, een keiharde kop op een korten breeden hals, op den kop een zwarte flambard. Dat draait wel weer bij, dacht hij, desondanks twijfelend. Dan ging hij laconiek zelf het vaatwerk wasschen in de keuken.

Het meisje Joba Katadreuffe liet niets meer van zich hooren. Daar zij van haar toestand niet den minsten hinder had bleef zij aan den arbeid. Zij verhuurde zich als werkster, toen haar zwangerschap niet meer was te verbergen zei ze eenvoudig dat ze door haar man was verlaten. In dezen tijd had zij het in het geheel niet slecht, altijd volop eten en behoorlijk logies. Tot het laatst toe was zij voldoende van werkhuizen voorzien. Ze hoefde niet naar de arbeidsbeurs te gaan, waar men onderzocht zou hebben, haar ongehuwden staat hebben ontdekt. Zij kon heel flink werken, ze had een gestel van ijzer, ze werd door den een aan den ander aanbevolen. De laatste maanden werkte ze alleen bij menschen zonder kinderen thuis, ze voorkwam zelf de pijnlijkheid van een situatie in gezinnen met kinderen, van de kinderlooze werkhuizen alleen kon ze blijven bestaan.

Ze had tijdig tevoren een plaats in de kraamzaal besproken, ze was wel heel jong maar geenszins onwetend, een natuurlijke voorzienigheid was haar eigen. Ook had zij het goede moment gekozen toen ze zich te bed legde, en ze kon nog eenigen tijd uitrusten. Een verstandig meisje, zonder verwanten en vrienden, een meisje dat niets had behoeven te leeren, dat alles wist. Deze Joba.

Ze voelde zich tot het laatst bizonder wel. Het frissche gezicht met de harde tanden en sprekende oogen nam de zusters die toch zooveel gewend waren geheel in. En dit ondanks haar ernst, haar zwijgen, de stroefheid van haar taal. Men had gevraagd hoe het kind zou heeten. Jacob Willem. Als het een meisje was dan enkel Jacoba.

Men wees haar er op dat de vader verplicht was tot levensonderhoud. Ze antwoordde prompt en pathetisch:

– Het kind zal nooit een vader hebben.

– Ja, maar we bedoelen geen vaderrèchten, we bedoelen alleen maar dat de vader moet opbrengen voor je kind.

– Nee.

– Hoe nee?

– Ik wil niet.

Men wees haar er op dat zij na haar ontslag zich om steun kon wenden tot Moederzorg, tot Kinderzorg.”

 

Ferdinand Bordewijk (10 oktober 1884 – 28 april 1965)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Menno Wigman werd geboren in Beverwijk op 10 oktober 1966. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Menno Wigman op dit blog.

 

Stramien

De waanzin zelf gaat goed gekleed.
Zijn werk vergt tact, precisie ook.
Dus kruist hij namen aan,

kamt steden uit, tast schedels af.
Veegt hij zijn voeten, is het raak.
Stampt het in de nok.

Weer vraagt zijn vrouw naar zijn pensioen.
En hij met noodweer nog op pad.
Niet snik. ‘Verkeerd bedraad.’

Van Luther met zijn inktpot tot Feith,
tot Freud en jou en mij geen mens
die zijn stramien begrijpt.

 

Nachttrein

Na alles dit. Een vreemde, afgeleefde blik
in een beslagen ruit. Dat afgehakte hoofd,
die Hitler zonder snor: ben ik dat echt?
Heeft daar, in die verwaande izegrim,
heeft daar een moeder in geloofd? Mijn god,

waar is die plunderaar die met Walküren sliep,
de dichter die op vogels en violen reed?
Ik ben zo moe, zo vastgevroren in een vloek,
en in de vuile ruit die zich verspreekt
zie ik nog één keer mijn verloren blik,

Omlijst door angst en rook en zelfverwijt.
Te laat. Geen hartstocht dreef mij naar de grens,
geen Gorter of Lodeizen greep mijn pen. Te laat.
En zoals alles wat met leven is behept
ben ik op weg en kom ik aan.

 

Nichtje

Nichtje, wild honingnichtje, hoe we speels
langs tafelpoten kropen, pumps en laarzen
beslopen, steeds naar veters grepen, stout

stout nichtje, blond je vlechten en van snoep
je mond, die sloep, die zomer en dat meer
waar ik het raadsel van je mond uitvond,

nu strik je zelf je veters, stapte duizend
treinen in, nam vluchten naar Milaan
en hield in Praag en Kaapstad taxi’s aan.

Iets drijft ons op. Iets jaagt ons heen en weer.
O dat mij ooit een nachtkroeg wordt beloofd
waar jij mijn heimwee met verhalen troost,

vier veters eeuwig aan elkaar geknoopt.

Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Littell werd geboren in New York op 10 oktober 1967. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Jonathan Littell op dit blog.

 

Uit: The Kindly Ones

What’s more I think it will do me good. It’s true that I have been in a rather glum mood of late. The constipation, probably. A distressing and painful problem, and a somewhat new one for me; it used to be just the opposite. For a long time I had to go to the toilet three or four times a day; now, once a week would be a blessing. I’ve been reduced to taking enemas, a repulsive procedure, albeit effective. Forgive me for wearying you with such sordid details: but I do have a right to complain a little. And if you can’t bear this you’d better stop right here. I’m no Hans Frank, and I can’t stand mincing words. I want to be precise, as far as I am able. In spite of my shortcomings, and they have been many, I have remained someone who believes that the only things indispensable to human life are air, food, drink, and excretion, and the search for truth. The rest is optional.

Some time ago, my wife brought home a black cat. She probably thought it would make me happy; of course she never asked my opinion. She must have suspected I would have flatly refused, so presenting me with the fait accompli was safer. And once it was there, nothing could be done about it, the grandchildren would cry, etc. But this was a very unpleasant cat. Whenever I tried to pet it, to show my goodwill, it would slip away to sit on the windowsill and stare at me with its yellow eyes; if I tried to pick it up and hold it, it would scratch me. At night, on the other hand, it would come and curl up in a ball on my chest, a stifling weight, and in my sleep I would dream I was being smothered beneath a heap of stones. With my memories, it’s been more or less the same. The first time I decided to set them down in writing, I took a leave of absence. That was probably a mistake. Things were going well, though: I had bought and read quite a few books on the subject, in order to refresh my memory; I had drawn up organizational charts, detailed chronologies, and so on. But with this leave of absence I suddenly had a lot of free time, and I began thinking. What’s more it was fall, a bitter grey rain was stripping the leaves off the trees, and I was slowly overcome with dread. I realized that thinking is not always a good idea.”

 


Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)

 

De Britse schrijverHarold Pinter werd geboren op 10 oktober 1930 in Londen. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Harold Pinter op dit blog.

 

Uit: Old Times

“[Deeley, slumped in armchair, still.
Kate curled on a sofa, still.
Anna standing at the window, looking out.

Silence.

Lights up on Deeley and Kate, smoking cigarettes.

Anna’s figure remains still in dim light or the window.]

KATE. [reflectively] Dark.

[Pause]

DEELEY. Fat or thin?

KATE. Fuller than me. I think.

[Pause]

DEELEY. She was then?

KATE. I think so.

DEELEY. She may not be now.

[Pause]

Was she your best friend?

KATE. Oh, what does that mean?

DEELEY. What?

KATE. The word friend … when you look back … all that time.

DEELEY. Can’t you remember what you felt?

[Pause]

KATE. It is a very long time.

DEELEY. But you remember her. She remembers you. Or why would she be coming here tonight?

KATE. I suppose because she remembers me.

[Pause]

DEELEY. Did you think of her as your best friend?

KATE. She was my only friend.

DEELEY. Your best and only.

KATE. My one and only.”

 

Harold Pinter (10 oktober 1930 – 24 december 2008)

 

De Antilliaanse (Curaçaose) schrijver Willem Cornelis Jacobus (Boeli) van Leeuwen werd geboren op 10 oktober 1922 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 10 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Boeli van Leeuwen op dit blog.

 

Uit: Gesprek met Boeli van Leeuwen (Interview door Jos de Roo)

“Boeli: ‘Dat zou ik nou willen: het eeuwige leven.’ Opeens: ‘Dante, ik ben bezig Dante te lezen, als je dat doet, dan lijkt Shakespeare er een soort Vondel naast. De meeste mensen denken dat Dante de hel is, maar het mooiste gedeelte van Dante is zijn paradiso, waar hij dus in het licht komt.’ Hij staat op, bladert in Dante en zete: Toen ik dit las, ducht ik hoezeer dit op mij slaat: Op de helft van onze levensweg bevond ik mij in een donker woud, waarbij ik de rechte weg totaal verloren was. Het was hard, dat woeste woud, als je eraan dacht, kwam de angst naar boven. Toen ik dat las, dacht ik: laat eens kijken wat de laatste regel van de Paradiso is. Licht, zegt hij, dat is liefde en als we de zaak heel goed bekijken en we kijken om ons heen, dan zien we dat de liefde de zon en de andere sterren doet bewegen. Het hele laatste stuk is een uitbarsting van puur genot!

Wie zou niet willen dat het leven zin had? Wie zou niet willen zijn als de eenvoudige man voor wie we hier een job creëerden als boombewaker. Jati heette hij en hij gaf de geweldige mango-boom hier water. Ik ging voor een paar jaar naar Aruba en toen ik terug kwam, stond de chauffeur beneden: ‘Jati wil je spreken,’ zei hij. Ik ging naar het houten huisje hierachter, ik hoorde het gehik van een kankerpatiënt. Jati was een skelet. ‘Ben je klaar, Jati?’ vroeg ik. Hij zei: ‘Ja, ik ben klaar.’ Maar hij wou niet dood, die man bleef maar leven. Ik zei: ‘Ben je klaar om te gaan?’ ‘Ja,’ zei hij. Het blauwe pak had hij, zijn sokken, zijn schoenen, het graf, alles was klaar. Ik zei: ‘Je moet eerst naar het ziekenhuis.’ We hebben de dokter laten komen, de ziekenauto, hij werd een beetje nat gemaakt van binnen, want hij was totaal uitgedroogd. Twee dagen later was hij dood.

Toen heb ik een preek gehouden in de Fortkerk. De dood van Jati. Ik zei: ‘Ik ben in de katholieke kerk geweest waar de pastoor almaar vroeg: “Señor, heb genade met Jati, Señor, laat Jati toe in jouw koninkrijk.” Ik zei: “Er was maar één mens in het bestuurskantoor die helemaal onschuldig was en dat was Jati. En die mangoboom, die staat er nog. Helemaal groen, die man leeft nog steeds in die boom, helemaal een onschuldig mens.”

 

Boeli van Leeuwen (10 oktober 1922 – 28 november 2007)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e oktober ook mijn blog van 10 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2 en ook deel 3.