Frank O’Hara

De Amerikaanse dichter, schrijver en kunstcriticus Francis Russell “Frank” O’Hara werd geboren op 27 maart 1926 in Baltimore als zoon van Russell Joseph O’Hara en Katherine (née Broderick) en groeide op in Grafton, Massachusetts. Hij bezocht de St. John’s High School. Eigenlijk was hij geboren in maart, maar zijn ouders hadden zijn ware geboortedatum veranderd omdat hij verwekt werd buiten het huwelijk. Hij studeerde piano aan het New England Conservatory in Boston in de jaren 1941-1944 en diende in de Stille Zuidzee en Japan op de destroyer USS Nicholas tijdens WO II. Met de financiële middelen die voor veteranen ter beschikking werden gesteld ging hij naar Harvard University, waar de kunstenaar en schrijver Edward Gorey zijn kamergenoot was. O’Hara werd sterk beïnvloed door de beeldende kunst en hedendaagse muziek, die zijn eerste liefde was (hij bleef zijn hele leven een goede pianist). Zijn favoriete dichters waren Pierre Reverdy, Arthur Rimbaud, Stéphane Mallarmé, Boris Pasternak en Vladimir Majakovski. Op Harvard ontmoette O’Hara John Ashbery en begon hij met het publiceren van gedichten in de Harvard Advocate. Ondanks zijn liefde voor muziek veranderde O’Hara zijn hoofdvak en hij studeerde af in 1950 met een graad in Engels. Daarna bezocht hij de Universiteit van Michigan in Ann Arbor. In Michigan won hij een Hopwood Award en behaalde hij zijn MA in Engelse literatuur in 1951. In de herfst verhuisde O’Hara naar een appartement in New York City met Joe LeSueur, die zijn kamergenoot en soms minnaar zou zijn voor de komende 11 jaar. Het was in deze tijd dat hij begon les te geven aanThe New School. O’Hara was actief in de kunstwereld, werkte als recensent voor ARTnews, en in 1960 was hij assistent-conservator expositie schilderijen en beeldhouwwerken van het Museum of Modern Art. Hij was ook bevriend met de kunstenaars Willem de Kooning, Norman Bluhm, Larry Rivers en Joan Mitchell. In de vroege ochtenduren van 24 juli 1966, werd O’Hara aangereden door een jeep op het strand Fire Island. Hij stierf de volgende dag aan een gescheurde lever. Zijn poëzie toont de invloed van abstract expressionisme, surrealisme, de Russische poëzie en dichters van het Franse symbolisme en door William Carlos Williams. O’Hara wordt beschouwd als een leidende figuur in de New York School-een informele groep van kunstenaars, schrijvers en muzikanten die inspiratie putte uit jazz, surrealisme, abstract expressionisme, action painting en hedendaagse avant-gardistische kunststromingen.

Why I Am Not A Painter

I am not a painter, I am a poet.
Why? I think I would rather be
a painter, but I am not. Well,

for instance, Mike Goldberg
is starting a painting. I drop in.
“Sit down and have a drink” he
says. I drink; we drink. I look
up. “You have SARDINES in it.”
“Yes, it needed something there.”
“Oh.” I go and the days go by
and I drop in again. The painting
is going on, and I go, and the days
go by. I drop in. The painting is
finished. “Where’s SARDINES?”
All that’s left is just
letters, “It was too much,” Mike says.

But me? One day I am thinking of
a color: orange. I write a line
about orange. Pretty soon it is a
whole page of words, not lines.
Then another page. There should be
so much more, not of orange, of
words, of how terrible orange is
and life. Days go by. It is even in
prose, I am a real poet. My poem
is finished and I haven’t mentioned
orange yet. It’s twelve poems, I call
it ORANGES. And one day in a gallery
I see Mike’s painting, called SARDINES.

 

Homosexuality

So we are taking off our masks, are we, and keeping
our mouths shut? as if we’d been pierced by a glance!

The song of an old cow is not more full of judgment
than the vapors which escape one’s soul when one is sick;

so I pull the shadows around me like a puff
and crinkle my eyes as if at the most exquisite moment

of a very long opera, and then we are off!
without reproach and without hope that our delicate feet

will touch the earth again, let alone “very soon.”
It is the law of my own voice I shall investigate.

I start like ice, my finger to my ear, my ear
to my heart, that proud cur at the garbage can

in the rain. It’s wonderful to admire oneself
with complete candor, tallying up the merits of each

of the latrines. 14th Street is drunken and credulous,
53 rd tries to tremble but is too at rest. The good

love a park and the inept a railway station,
and there are the divine ones who drag themselves up

and down the lengthening shadow of an Abyssinian head
in the dust, trailing their long elegant heels of hot air

crying to confuse the brave “It’s a summer day,
and I want to be wanted more than anything else in the world.”

Frank O’Hara (27 maart 1926 – 25 juli 1966)

 

Bewaren