De Nederlandse schrijver van Marokkaanse afkomst Hans Sahar (pseudoniem van Farid Boukakar) werd geboren in Al Hoceima, Marokko, op 24 november 1974. Zie ook alle tags voor Hans Sahar op dit blog.
Uit: De gebroeders Boetkaboet
“Maar je zegt niks en probeert te denken: hij doet het voor je bestwil, zoals pa altijd zegt. Maar eerlijk… nee. Je weet wel dat alleen de Arabische Koran goed is, omdat er dan geen verkeerde uitleg kan worden gegeven; en dat zal allemaal wel, maar waar kun je nou in godsnaam eerlijk zijn in dit rotleven!
Fadil keek naar buiten, naar de afgebladderde blinde muur van de buren. Hij sliep in dit kamertje met zijn broer, Redouan; de etagewoning was maar klein, niet veel groter dan de cel waarin hij een half jaar vastgezeten had omdat hij samen met zijn vriend Najib een supermarkt overvallen had. De eigenaar werkte niet echt mee, wat hij heeft moeten bekopen met een fikse hoofdwond, waardoor hij een week in het ziekenhuis moest liggen en aan geheugenverlies leed; hij kon zich niks meer herinneren van het laatste half jaar. Hij kon de daders niet aanwijzen, maar Najibs vingerafdrukken op de onderkant van de kassa leverden meer bewijs dan honderd ooggetuigen. Dat was dat. Maar nu was hij eindelijk vrijgekomen. Nou ja… vrij?
Hij zat niet graag bij zijn vader in de huiskamer, want het was altijd hetzelfde gezeur. Dat je moet gaan bidden, dat je een baan moet zoeken, dat je achter een uitkering aan moet, dat je de keuken en de douchecel schoon moet houden, dat de antenneschotel bijna van het balkon valt.Omdat Driss, zijn vader, zelf niet kon lezen en schrijven, moest Fadil hem vaak met van alles helpen. Vooral toen hij een eigen zaak begon. In een oud winkelpand om de hoek had hij nu een stomerij, die al aar dig liep, maar de jongens mochten dáár niet komen helpen, alleen thuis, met de papieren en formulieren: de administratie. Het was zijn trots dat hij helemaal alleen een zaak kon runnen. Anders zouden de mensen kunnen denken dat zijn zoons de zaak hadden opgebouwd en niet hijzelf, en dat zou hij niet laten gebeuren. Hij had meer dan twintig jaar tomaten geplukt in het Westland. Na al die miljoenen tomaten kon hij geen tomaat meer zien.
‘s Avonds zat hij op de bank naar de Marokkaanse zenders te kijken en ondertussen krabde hij op zijn kop, waarbij hij steeds weer die paar plukken haar van de zijkant over zijn kale hoofd streek. Voor boeren en luidruchtig keel schrapen schaamde hij zich ook niet.
Boven de bank hing een groot, kleurig wandkleed met een afbeelding van de Kaäba in Mekka erop, en aan de andere muur hing de lioemia, de gebedskalender, die Driss nauwkeurig bijhield. Op de tv en in de vensterbank stonden grote, glimmende, goudkleurige vazen met de prachtigste plastic bloemen, in felle kleuren.
Ze aten altijd tajine, want alle drie konden ze dat goed klaarmaken. Soms bracht Fadil iets mee van de Chinees, maar dat moest Driss niet omdat Chinezen volgens hem honden eten, en je bent wat je eet.”
De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog. Hier volgt de vertaling van een vroeg gedicht uit 1947.
En met het boek uit Taroessa
Все поэты жиды
Marina Tsvetajeva
Over
het sterrenbeeld hond, de
lichtster erin en de dwerg-
lamp die meeweeft
aan aardwaarts gespiegelde wegen,
over
pelgrimsstaven, ook daar, over zuidelijks, vreemd
en nachtvezelnabij
als onbegraven woorden,
struinend
in het banbereik van aangetroffen
doelen en stèles en wiegen.
Over
wat is waargezegd, voorspeld en over wat langs je heen,
over wat
ten hemel gesproken is,
dat daar klaarligt, net als een
van de eigen hartstenen die men uitspoog
samen met hun on-
verwoestbare uurwerk, ver weg
het onland, het ontij in. Over dat soort
tikken en tikken midden in
de grindblokken met
de op hyenaspoor achterwaarts,
opwaarts te volgen
vaderen-
rij van Hen-
met-die-naam-en-zijn-
rondkloof.
Over
een boom, één enkele.
Ja, ook over hem. En over het woud om hem heen. Over het woud
Onbetreden, over de
gedachte waaraan hij ontsproot, als klank
en halfklank en ablaut en eindklank, skytisch
bijeengerijmd
op het slapenritme
van de verslagenen,
met
geademde steppe-
halmen gegrift in het hart
van de uurcesuur – in het rijk,
in het uitgestrektste
van de rijken, in
het grote binnenrijm
voorbij de
zwijgvolken-zone, in jou,
taalwaag, woordwaag, thuis-
waag exil.
Over deze boom, dit woud.
Over de bruggen-
quader vanwaar
hij voorover het leven
in smakte, vlug al
van wonden – van de
Pont Mirabeau.
Waar de Oka niet meestroomt. Et quels
amours! (Cyrillisch, vrienden, ook dat
reed ik de Seine over,
reed ik over de Rijn.)
Over een brief, over hem.
Over die een-brief, over de oost-brief. Over de harde,
karige woordhoop, over het
onbewapende oog dat hij
naar Orions drie
gordelsterren – Jakobs-
staf, jij,
weer eens kom je me tegen! –
richt op de
hemelkaart die voor hem
opengeslagen werd.
Over de tafel waar dat gebeurde.
Over een woord, uit die hoop,
waaraan hij, de tafel,
een roeibank werd, door de Oka-stroom
en de wateren.
Over het nevenwoord dat
een roeiknecht naknerpt, in het nazomeroor
van zijn hard-
horige dol:
Vertaald door Ton Naaijkens
Zie voor nog meer schrijvers van de 24e november ook mijn blog van 24 november 2020 en ook mijn blog van 24 november 2018 deel 1 en ook deel 2.