De Duitse schrijver Heinrich Mann werd geboren op 27 maart 1871 in Lübeck. Hij was het eerste kind van Thomas Johann Heinrich Mann en zijn vrouw Julia da Silva-Bruhns. Na hem kwamen Thomas Mann, zijn twee zussen Julia en Carla en zijn jongste broer Victor. Hij groeide op in de stadstaat Lübeck, waar zijn vader vanaf 1877 tot zijn dood in 1892 senator was voor economie en financiën. Tegen die tijd had Heinrich Mann zijn geboorteplaats al verlaten. In 1889 werkte hij als en leerde hij voor boekhandelaar in Dresden. Van 1890 tot 1892 werkte hij als vrijwilliger bij S.Fischer Verlag in Berlijn. Tijdens de Weimar Republiek schreef Heinrich politieke en cultuurkritische essays. In 1931 werd Heinrich voorzitter van de sectie dichtkunst aan de Pruisische kunstacademie. In hetzelfde jaar schreef hij met Albert Einstein een open brief aan de New York Times, waarin ze de moord op de kroatische intellectueel dr. Milan Šufflay veroordeelden. Twee jaar later werd Heinrich uitgesloten van de academie. Voor de brand in de Rijksdag vluchtte Heinrich via Frankrijk, Spanje en Portugal naar de VS. Zijn tijd in het buitenland reflecteert zich in zijn werk. Na de Tweede Wereldoorlog werd Heinrich in 1949 voorzitter van de Duitse kunstacademie in Oost-Berlijn. Nog voor zijn geplande terugkeer naar Duitsland stierf hij in 1950 in Santa Monica, waar hij begraven werd. In 1961 werd de urn met zijn as naar Duitsland overgevlogen en op een kerkhof in Berlijn bijgezet. Tot zijn bekendste romans behoren Professor Unrat en Der Untertan. De eerste werd in 1930 verfilmd door Josef von Sternberg onder de titel Der blaue Engel. Marlene Dietrich speelde de hoofdrol.
Uit: Der Untertan
„ Dietrich konnte ihm ins Gesicht sehen, in den steinernen Ernst und das Blitzen; aber ihm verschwamm es vor Augen, so sehr schrie er. Ein Rausch, höher und herrlicher als der, den das Bier vermittelt, hob ihn auf die Fußspitzen, trug ihn durch die Luft. Er schwenkte den Hut hoch über allen Köpfen, in einer Sphäre der begeisterten Raserei , durch einen Himmel, wo unsere äußersten Gefühle kreisen. Auf dem Pferd dort, unter dem Tor der siegreichen Einmärsche, und mit Zügen steinern und blitzend, ritt die Macht! Die Macht, die über uns hingeht und deren Hufe wir küssen! Die über Hunger, Trotz und Hohn hingeht! Gegen die wir nichts können, weil wir alle sie lieben! Die wir im Blut haben, weil wir die Unterwerfung darin haben! Ein Atom sind wir vor ihr, ein verschwindendes Molekül von etwas, das sie ausgespuckt hat! Jeder einzelne ein Nichts, steigen wir in gegliederten Massen als Neuteutonen, als Militär, Beamtentum, Kirche und Wissenschaft, als Wirtschaftsorganisation und Machtverbände kegelförmig hinan, bis dort oben, wo sie selbst steht, steinern und blitzend! Leben in ihr, haben teil an ihr, unerbittlich gegen die, die ihr ferner sind, und triumphierend, noch wenn sie uns zerschmettert: denn so rechtfertigt sie unsere Liebe!“
Heinrich Mann (27 maart 1871 – 12 maart 1950)
Alfred de Vigny werd geboren op 27 maart 1797 te Loches (departement Indre-et-Loire) in een oude adellijke familie met een rijk militair verleden van soldaten en zeelui, die de monarchistische waarden aanhing. De Vigny liep school aan het Lycée Bonaparte. Zelfs tijdens zijn militaire loopbaan had de Vigny zich al tot de letteren bekeerd, onder andere met de publicatie van zijn eerste gedichtenbundel. Hij frequenteerde vaak verschillende literaire salons en was ook verbonden aan de redactie van La Muse française. Zijn tweede gedichtenbundel, die ook zijn eerder gepubliceerde gedichten uit 1822 bevatte, werd uitgegeven in 1826 onder de titel Poèmes antiques et modernes, een jaar nadat hij in het huwelijk was getreden met de Engelse Lydia Bunbury. Hetzelfde jaar als zijn bundel gedichten verschijnt ook zijn eerste roman, de historische roman Cinq-Mars, die veel succes oogstte, onder andere door de steun van de royalisten.
Le Cor
I
J’aime le son du Cor, le soir, au fond des bois,
Soit qu’il chante les pleurs de la biche aux abois,
Ou l’adieu du chasseur que l’écho faible accueille,
Et que le vent du nord porte de feuille en feuille.
Que de fois, seul, dans l’ombre à minuit demeuré,
J’ai souri de l’entendre, et plus souvent pleuré !
Car je croyais ouïr de ces bruits prophétiques
Qui précédaient la mort des Paladins antiques.
Ô montagne d’azur ! ô pays adoré !
Rocs de la Frazona, cirque du Marboré,
Cascades qui tombez des neiges entraînées,
Sources, gaves, ruisseaux, torrents des Pyrénées;
Monts gelés et fleuris, trône des deux saisons,
Dont le front est de glace et le pied de gazons !
C’est là qu’il faut s’asseoir, c’est là qu’il faut entendre
Les airs lointains d’un Cor mélancolique et tendre.
Souvent un voyageur, lorsque l’air est sans bruit,
De cette voix d’airain fait retentir la nuit;
À ses chants cadencés autour de lui se mêle
L’harmonieux grelot du jeune agneau qui bêle.
Une biche attentive, au lieu de se cacher,
Se suspend immobile au sommet du rocher,
Et la cascade unit, dans une chute immense,
Son éternelle plainte au chant de la romance.
Âmes des Chevaliers, revenez-vous encor ?
Est-ce vous qui parlez avec la voix du Cor ?
Roncevaux ! Roncevaux ! dans ta sombre vallée
L’ombre du grand Roland n’est donc pas consolée !
Alfred de Vigny (27 maart 1797 – 17 september 1863)
De Kroatische schrijfster Dubravka Ugrešić werd geboren op 27 maart 1949 in Kutina in Joegoslavië. Zij studeerde in Zagreb en werkte daar aan de universiteit 20 jaar lang aan het instituut voor literatuurtheorie. In 1978 verscheen haar eerste bundel korte verhalen en in 1981 haar eerte zogenaamde Patch-Work-Roman Štefica Cvek u raljama života (Engelse vertaling: Steffie Spek in the Jaws of Life), waarin ze de mogelijke invloed beschrijft van stereotypen uit de triviale literatuur op het leven van het romanpersonage. In 1993 verliet Ugrešić, die zich altijd ver gehouden heeft van elk nationalisme en chauvinisme Kroatië en ging in ballingschap, eerst naar Amsterdam en daarna naar de VS waar zij aan verschillende universiteiten doceerde.
Uit: Das Ministerium der Schmerzen.
„ Es heißt, die Niederländer reden nur, wenn sie etwas zu sagen haben. Hier, wo ich mich, vom Holländischen umgeben, auf Englisch verständige, erlebe ich meine Muttersprache häufig als fremd. Erst seit ich im Ausland lebe, bemerke ich, dass meine Landsleute in einer Art Halbsprache kommunizieren, als verschluckten sie halbe Wörter, als stießen sie Halblaute aus. Meine Muttersprache erlebe ich wie die Mühen eines sprachgestörten Invaliden, der auch den einfachsten Gedanken mit Gesten, Grimassen und Tönen untermalt. Die Gespräche meiner Landsleute kommen mir lang, erschöpfend und nichtig vor. Statt zu sprechen, scheinen sie sich mit Worten zu tätscheln, sich tröstlichen Lautspeichel um die Ohren zu schmieren.
Darum scheint mir, dass ich erst hier zu sprechen lerne. Das ist nicht leicht, ständig brauche ich Pausen, um nicht mit der Tatsache konfrontiert zu werden, dass ich nicht imstande bin zu sagen, was ich sagen möchte; um nicht vor der Frage zu stehen, ob man mit einer Sprache, die nicht gelernt hat, die Wirklichkeit zu beschreiben, so stark das innere Erlebnis der Wirklichkeit auch sein mag, überhaupt etwas anstellen kann, beispielsweise eine Geschichte erzählen.
Denn ich war Literaturlehrerin.”
Dubravka Ugrešić (Kutina, 27 maart 1949)
De Japanse schrijver Shusaku Endo werd geboren in Tokio op 27 maart 1923. Dankzij een beurs werd Shusaku Endo in staat gesteld om in Frankrijk te gaan studeren. In Frankrijk raakte Endo beïnvloed door andere katholieke schrijvers als Julien Green en André Malraux. In zijn literaire werk spelen schuld en boete een grote rol. Voor Japanse begrippen zijn de katholieke standpunten van Shusaku Endo opvallend, zelfs wezensvreemd. Endo legde de morele problemen van de gelovige en het geloof bloot. De beroemdste roman van Shusaku Endo is ongetwijfeld “Chinmoku” (“Stilte”, 1966). Naast zijn “serieuze” werken werd Shusaku Endo in Japan ook bekend door zijn humoristische verhalen. De lichamelijke gezondheid van Endo liet veel te wensen over, zodat hij veel in ziekenhuizen verbleef, dit blijkt ook uit zijn literaire werk. Ondanks zijn zwakke longen was Shusaku Endo regelmatig te gast bij de Japanse media. Ook zong hij opera’s. Enkele titels van Shusaku Endo verschenen ook in Nederland: “Stilte” (1987), “Schandaal” (1990), “Diepe rivier” (1995).
Uit: Silence
“ As I pushed open the wet door, the song of the birds broke in from the trees like the rising of a fountain. Never before had I felt so deeply the sheer joy of being alive. We sat down near the hut and took off our kimonos. Inthe seams of the cloth the firmly entrenched lice looked just like white dust, and as I crushed them one by one with a stone I felt an inexpressible thrill of delight. Is this what the officials feel when they capture and kill Christians?”
Shusaku Endo (27 maart 1923 – 29 september 1996)
De Ierse schrijver Patrick Joseph McCabe werd geboren op 27 maart 1955 in Clones, Monaghan. Hij schrijft verhalen, romans, toneelstukken en kinderboeken. Internationaal brak hij door met de roman The Butcher Boy uit 1992, die verfilmd werd door Neil Jordan. Veel recensenten zagen het boek als een „anti-pastorale“ van het vaak in een romantisch licht beschreven Ierse landleven.
Uit: Call Me the Breeze
“The End …
… is the beginning — that’s what the ancients say. Well, we’ll see. But first of all I want to get the rest of this stuff out of the way and leave it exactly as I found it for Bonehead.
‘You can’t be a famous writer and go throwing your papers around you like that,’ he says.
And he’s right, I guess. But he might as well be talking to the wall. I’ve always been that way. As soon as I was finished writing anything, I’d just shove it into a bag.
A Leatherette Holdall …
… to be precise. That’s where he found nearly all of the material. ‘Give me that!’ he says. ‘Till I put some order on it once and for all!’
So I did. ‘There you are!’ I says. ‘It’s all yours, Bone! You can do what you like with it, for all the difference it makes to me!’
Patrick McCabe (Clones, 27 maart 1955)
De Sloveense schrijver, regisseur en journalist Žarko Petan werd geboren op 27 maart 1929 in Ljubljana. Zijn romans en hoorspelen zijn in meerdere talen vertaald. In de tijd van het coomunisme zat hij gevangen – ervaringen die hij op satirsche wijze beschrijft in Über den Rand der Welt. Na de val van het communisme werd hij directeur-generaal van de Sloveense radio- en televisie. Naast zijn satirische Tito – biografie Das herrliche Leben des Jozip B. Tito hadden ook zijn bundels met aforismen Mit leerem Kopf nickt es sich leichter en Die Welt in einem Satz veel succes.
Uit: Über den Rand der Welt
„ Wie man lernt zu sterben
Am leichtesten stirbt der Gesunde
Kranke sterben langsam und leidvoll
Du musst deine Angst ablegen
Sieh dem Tod fest ins Auge
Dann schließe deine Augen
Dann halte dein Herz an
Atme tief ein, noch tiefer aus
Wiederhole das mehrfach am Tag
Nach einiger Zeit wirst du den Tod finden
Weil du das Sterben satt hast
Übung macht den Meister
Ohne es zu merken, gleitest du über den Rand der Welt
In die Hölle oder ins Fegefeuer
Das Paradies ist für jene, die schwer sterben.“
Žarko Petan (Ljubljana, 27 maart 1929)
De Zwitserse schrijver Hansjörg Schneider werd geboren op 27 maart 1938 in Aarau. Hij groeide op in Zofingen en studeerde in Basel germanistiek, geschiedenis en psychologie. Hij werkte eerst als leraar, als journalist en als regie-assistent bij het Theater Basel. Schneider behoort tot de meest gespeelde moderne toneelauteurs. Bij een breed publiek is hij tegenwoordig ook door zijn detectives met Kommissär Hunkeler beked geworden.
Uit: Das Paar im Kahn
„ Peter Hunkeler, Kommissär des Kriminalkommissa riats Basel, gewesener Familienvater, jetzt geschieden, lag im Wasser des Thermalbads Neuwiller im Elsaß und dachte nach.
Vor drei Tagen, genau am 8. November, einem Dienstagabend, war er ins St. Johann-Quartier an die Murbacherstraße gerufen worden, wo in einer Zweizimmer-Altwohnung eine übel zugerichtete Frauenleiche lag, deren Gesicht nicht mehr kenntlich war. Ein Wohnungsnachbar, ein Türke namens Fazil Sengün, hatte angerufen, und in dessen Wohnung hatte Hunkeler auch den Ehemann der getöteten Frau gefunden, der mit versteinertem Gesicht am Küchentisch saß und den Oberkörper langsam vor- und zurückwiegte. Ali Aydin, so hieß dieser Mann laut Angaben des Wohnungsnachbarn, stammte aus Anatolien, aus Konya, und arbeitete in einer der chemischen Fabriken. Ein guter Mensch, wie der Nachbar mehrmals insistierte, ein sehr guter Mensch. Und er habe seine Frau heiß geliebt.
Hunkeler hatte in jener Küche drei Tassen türkischen Kaffee getrunken und versucht, mit Ali Aydin in ein Gespräch zu kommen. Vergeblich, dem Mann war kein Wort zu entlocken gewesen. Nur einmal hatte er kurz aufgeschaut, aus seltsam hellen Augen direkt in des Kommissärs Gesicht, in jenem Moment nämlich, als Hunkeler gefragt hatte, ob denn die in der Wohnung nebenan liegende Aische Aydin keine gute Frau gewesen sei. Da hatte Hunkeler gemerkt, daß Herr Aydin ihn genau verstand und beinahe etwas gesagt hätte. Aber auf die Frage, warum man denn das Gesicht der Toten so übel entstellt habe, senkte Aydin den Kopf wieder.“
Hansjörg Schneider (Aarau, 27 maart 1938)
stilte van Endo heeft diepe indruk op me gemaakt. een must-read uit de Japanse literatuur!