De Nederlandse dichter en schrijver Hendrik Jan Schimmel werd geboren in ’s-Graveland op 30 juni 1823. Schimmel was een zoon van de burgemeester en notaris van ‘s-Graveland Hendrik Poeraat Schimmel en van Sara Meyse. Ondanks het verzet van zijn vader tegen de literaire aspiraties van zijn zoon werd hij schrijver en dichter met een omvangrijk literair oeuvre. Hij publiceerde diverse toneelstukken, naast proza en poëzie. De componist Richard Hol componeerde de muziek bij diverse van zijn gedichten. Na een kostschoolopleiding werd Schimmel geplaatst op het notariskantoor van zijn vader om daar het vak van notaris te leren. Na het overlijden van zijn vader in 1842 ging hij werken bij het Agentschap der Schatkist te Amsterdam. In 1847 werd voor de eerste maal een toneelstuk van zijn hand, “Twee Tudors”, opgevoerd in de Amsterdamse Schouwburg. Zijn tweede toneelstuk “Joan Wouters” werd opgedragen aan de schrijver Jacob van Lennep, die zijn leermeester zou worden. Schimmel was inmiddels in dienst getreden bij de Nederlandsche Handel-Maatschappij. In die tijd schreef hij “Oranje en Nederland”, ter gelegenheid van de inhuldiging van koning Willem II in 1849. Het stuk zou later ook opgevoerd worden bij het tweede huwelijk van koning Willem III in 1879 en bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina in 1898. Meerdere van zijn toneelstukken beleefden diverse herdrukken. In 1851 werd Schimmel redacteur van het literaire tijdschrift De Gids, een functie die hij zestien jaar zou vervullen. Ook was hij redacteur van de Nederlandsche Volksalmanak en van het tijdschrift Nederland. Zowel in De Gids als in het tijdschrift Nederland verschenen diverse gedichten van zijn hand. Schimmel, inmiddels bankdirecteur, was jarenlang voorzitter van de raad van beheer van de vereniging Het Nederlandsch Tooneel, waar hij zich inzette voor de belangen van het toneel. Hij werd door koning Willem III benoemd tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw.
Als ’t uit de stilte spreekt!
Wat stemmen opgaand van rondom!
De Zelfzucht eischt en grauwt,
De Wanhoop schreeuwt de Hope stom
En verwt de jonkheid oud.
Zich zelv’ vergeten ’t hoogste doel!
Een nu dat ’t gister wreekt….!
Hoor toe, ver van het slaggewoel,
‘Als ’t uit de stilte spreekt!’
Wat bede om zieke- en stervensspond,
Wat beet in brein en hart,
Wat kreet bij nieuw geslagen wond,
Wat snik van oude smart:
Herinring van een laatsten groet
En van een oog dat breekt….!
Hoor toe – ge ontvangt licht troost en moed –
‘Als ’t uit de stilte spreekt!’
Terug-Blik
‘k Ben er wedergekeerd,
Waar mij ’t eerst werd geleerd:
Min de Heer en de naaste als u-zelve;
Waar ik ’t eerst, mij bewust,
Door mijn moeder gekust,
Het azuur van de hemel zag welven.
Ik herkende geen kluis,
‘k Vond een vreemde in mijn huis,
En ’t omsloot eens zo veel wat ik minde,
‘k Vond geen schaâuw in de tuin,
Want geknakt was de kruin
Van de aloude, van Grootvaders linde.
‘k Vond geen vriend in de stoet,
Die ter kerke zich spoedt.
En voorheen kende ik voornaam en have.
Maar de grijze zonk neer,
En de knaap van weleer,
Buigt het hoofd nu als grijze ten grave.
‘k Heb de rustplaats gezocht
Voor mijn oudren gewrocht,
Op de vruchtbare akker der doden;
Maar de plek was mij vreemd,
Want de terp werd een beemd,
Overdekt door een dekbed van zoden.
‘k Hief weemoedig het oog,
Maar daar tintelde omhoog,
In haar glans door de Tijd niet te doven,
De immer vriendlijke ster
Die me als kind reeds, van ver,
Zo vaak sprak van de woning daarboven.
Hendrik Jan Schimmel (30 juni 1823 – 14 november 1906)
Portret door Hendrik Johannes Haverman