De Duitse actrice, schrijfster en zangeres Hildegard Knef werd gebpren in Ulm op 28 december 1925. Ze volgde tijdens de oorlogsjaren een opleiding aan de filmschool in Babelsberg bij Berlijn. Daar deed ze haar eerste vriend op, een chef bij het filmbedrijf, met wie ze voor de Russen uit moest vluchten. Na toch te zijn opgepakt bleek de vriend tot haar grote schrik een beschermeling van Joseph Goebbels te zijn, een nazi uit de hogere kringen derhalve. Deze ongewilde nazi-connectie heeft een glanzende carrière van Knef in de VS verhinderd, hoewel ze er met haar rol in de Broadwaymusical Silk Stockings van Cole Porter wel succes had. Knefs carrière begon in 1946 met Die Mörder sind unter uns, de eerste naoorlogse Duitse film. In 1951 veroorzaakte de voorstelling van zelfmoord en euthanasie in de film Die Sünderin een schandaal. Een grote internationale filmcarrière was voor Hildegard Kneff, of ‘Neff’, zoals ze zich in de Verenigde Staten liet noemen, niet weggelegd, hoewel ze er wel veel moeite voor heeft gedaan. Ze ontpopte zich in de jaren 60 met haar zwaar doorrookte stem vooral als chanteuse; veel van haar liedteksten schreef ze zelf. Later gebruikte ze haar schrijftalent voor een tweetal boeken: het autobiografische Der geschenkte Gaul (1970), dat een veelgeprezen bestseller werd, en Das Urteil (1975). In dat laatste boek schrijft ze over kanker. Knef heeft meer dan 20 jaar de kanker in haar eigen lichaam bestreden, werd 50 keer geopereerd, raakte verslaafd aan pijnstillende drugs en medicijnen, lag in 2001 drie weken in coma, raakte door alle behandelingen steeds vatbaarder en overleed uiteindelijk aan een longontsteking. Tussen alle behandelingen door probeerde ze haar werk voort te zetten. In 1998 nog nam ze een CD op met jazz- en rocknummers en in 1990 verscheen een CD met de titel 17 Millimeter. Hildegard Knef overleed op vrijdag 1 februari 2002 op de leeftijd van 76 jaar.
Uit: Der geschenkte Gaul
“Er hieß Hans Theodor, war groß, war wild, war rastlos, war rothaarig – durcheilte Leben, durcheilte Berufe wie Schnellzüge Stationen – gewann Wettschwimmen gegen die Rheinströmung, gewann Fußballpokale, gewann Amateurboxkämpfe.
War verzweifelt.
Ich hätte ihn gern kennen gelernt.
Mit 17 bekam er sein EK II – mit 17½ sein EK I. Er hatte sich freiwillig gemeldet, war an der Somme, war in Verdun und war einmal im Bordell. Und als der Krieg vorbei war, rissen sie ihm am Anhalter Bahnhof in Berlin die Schulterstücke runter und die Orden ab – was ihm blieb, war die Krankheit. »Geheilt«, sagte der Arzt nach einem Jahr – »ham Se noch mal Glück jehabbt.«
Er konnte sich nicht mehr zurechtfinden in dem nach Kohlrüben riechenden Deutschland. Suchte Kriege, suchte Streit – bis er seine Frieda Auguste traf. Sie heirateten. Packten ein, packten aus, zogen hin, zogen her, führten eine Umzugsehe. manchmal verdiente er, hatte Auto samt Chauffeur, verlor beides, landete in Ulm. Da kam die nächste große, einmalige, alles bisher Dagewesene in den Schatten stellende Chance: Türkei, eigene Fabrik, Unabhängigkeit. Die vermasselte ich. Mein Auftritt fand im Dezember statt. Mein Vater raste durch die Wohnung, schrie: »Ist ihr Blut in Ordnung, Doktor, ist das Blut auch in Ordnung?« Es war.
Einen Monat später fand Mutter die Spritze. Im Flur war ein Hängeboden, auf dem Hängeboden ein Karton, im Karton die Spritze. Sie fragte ihn: Was soll die Spritze?
Sie ist wiedergekommen, die Krankheit von damals. Ich bin in Behandlung, mache mir die Spritzen, sie sagen, es ginge wieder vorbei.
Es ging nicht. Er bekam Fieber, bekam Angina. Ob das eine mit dem anderen zusammenhing, wussten sie nicht, die Ärzte. Er kam ins Krankenhaus. Mutter auch. Sie hatte eine Blinddarmentzündung. Er lag im zweiten, sie im ersten Stock.”
Hildegard Knef (28 december 1925 – 1 februari 2002)
Cover