Quintus Horatius Flaccus werd geboren op 8 december 65 v. Chr.. Zijn vader, Flaccus, was een vrijgelaten gemeenteslaaf in de Romeinse kolonie Venusia. Horatius’ moeder is niet gekend, waarschijnlijk stierf ze bij, of kort na zijn geboorte, want zij wordt nooit in zijn werken vermeld. Op zijn tiende ging hij met zijn vader naar Rome. Daar kreeg hij een uitstekende opvoeding, zoals normaal alleen de zonen van ridders of senatoren die kregen. In 45 v. Chr. ging hij naar Athene, om zich er te verdiepen in de Griekse cultuur en de wijsbegeerte. Daar ontmoet hij Marcus Brutus, die pas Caesar had vermoord, en daar jonge Romeinse soldaten aan het ronselen was, voor de strijd tegen Octavianus en Antonius. Hij nam het voorstel aan en werd tot krijgstribuun in het leger van Brutus benoemd. Hij nam deel aan de veldslag bij Phillipi in 42 v. Chr., waar Octavianus en Antonius overwonnen. Zijn literair talent werd snel opgemerkt, en rond 38 v. Chr werd hij opgenomen in de literaire kring rond Maecenas. Deze schonk hem in 33 v. Chr. een landgoed in de Sabijnse bergen. Daar zou hij zich bijna voor de rest van zijn leven bezighouden met zijn poëzie. Toen in 19 v. Chr. Vergilius en Varius, twee van zijn beste vrienden, stierven, bleef hij ontroostbaar achter als enige van een grote generatie dichters. In 8 v. Chr. stierf Maecenas, en amper 59 dagen later, op 27 november 8 v. Chr overleed hij ook. Hij werd begraven naast Maecenas en liet zijn bezittingen aan de keizer na.
Uit: De Arte Poetica
“Humano capiti cervicem pictor equinam
iungere si velit et varias inducere plumas
undique conlatis membris, ut turpiter atrum
desinat in piscem mulier formosa superne,
spectatum admissi risum teneatis, amici? »
……
“Stel, dat een schilder met een menschenhoofd
een paardenek verbindt en bonte veeren
op disparate ledematen plakt,
een vrouwebuste op een visschestaart,
zoudt jullie dan je lachen kunnen houden?
Welnu, Pisonen, op zoo’n schilderij
lijkt net een boek, dat rammelt als een droom
en zich niet leiden laat door één idee.
Schilders en dichters mogen toch altijd,
zoo zegt men, alles wat hun hart begeert?
Ja ja, die vrijheid gunnen wij elkaar;
maar daarom hoeft nog water niet met vuur
of duif met slang en wolf met lam te paren.
Een grootsche opzet vol verhevenheid
wordt later vaak met klatergoud versierd
bij de beschrijving van een somber woud,
een beekje kabb’lend door de groene wei,
Iris of Vader Rijn en ander moois,
dat niet ter zake doet. Wanneer je ’n prent
moet maken van een schipbreuk, geeft het niet,
of je mooi molens schildert. Een bokaal
is slecht geslaagd, als hij een trekpot lijkt.
In één woord, wat je doet, houd voet bij stuk!”
Vertaling: Rutgers van der Loef
Horatius (8 december 65 v. Chr. – 27 november 8 v. Chr.)
De Franse theaterauteur Georges Feydeau werd geboren op 8 december 1862 in Parijs. Hij is de zoon van schrijver Ernest Feydeau. Op jonge leeftijd verwaarloosde hij zijn studies om zich volledig te wijden aan het theater. Zij eerste stuk, “Par la fenêtre“, ging in première in 1882. Zijn eerste succes haalde hij met “Tailleur pour dames”, dat in 1886 in première ging in het Théâtre de la Renaissance. Hij trouwde datzelfde jaar met Marianne Carolus-Duran, dochter van de schilder Carolus-Duran. Hij sterft op 58-jarige leeftijd na eerst 2 jaar in een rusthuis in Rueil-Malmaison verbleven te hebben wegens psychische problemen. Vreemdgaan kun je op tal van manieren, erover schrijven ook. Feydeau was de onbetwiste grootmeester in het genre en was rond de vorige eeuwwisseling niet van het Parijse (en het wereldtoneel) af te slaan. Boulevardtoneel, noemden critici zijn werk wel eens spottend. Maar dat was, omdat zij niet goed tegen al die overvolle Parijse theaters konden, waar de toeschouwers avond na avond genoten van het werk van Feydeau. Liefst zestig stukken schreef hij, die allemaal gemeen hebben dat menselijke relaties op groteske, hilarische en soms venijnige wijze worden belicht.
Uit: Par la fenêtre
Hector, seul. – Là! Allons! pour un début! Ça n’est pas mal. Ah! je suis sûr que si quelqu’un me voyait avec mon tablier et mes côtelettes, il croirait tout de suite que je suis… Eh bien! pas du tout!… Je suis avocat!.. Parole d’honneur!… Ce n’est pas ma faute… Ah! grands dieux! Non. C’est maman qui l’a voulu. Un jour, chez ma nourrice, j’avais huit mois… je m’en souviendrai toujours! Maman, après m’avoir bien examiné de la tête aux pieds, s’est écriée. Il sera avocat! Et je suis avocat… voilà! C’est comme cela aussi que je me suis marié. Ce n’est pas de ma faute! Ah! grands dieux! Non… C’est encore maman qui l’a voulu… Elle m’a dit: “Voilà la femme qu’il te faut!” – Alors moi j’ai dit oui. Je ne m’en plains pas… Ma femme est jolie au possible!… mais elle est jalouse!… Jalouse à un tel point, qu’hier matin, elle m’a fait une scène épouvantable parce que je regardais Rose, notre domestique, en lui donnant des ordres… aussi le soir, comme j’avais besoin de mes pantoufles, cette fois je me tourne du côté de ma femme et je dis à Rose, qui était de l’autre côté: “Allez me chercher mes pantoufles!!!” Comme cela ma femme ne pourra pas dire que je regardais Rose! Eh bien! elle a été furieuse!”
Georges Feydeau (8 december 1862 – 5 juni 1921)
De Noorse schrijver, journalist en politicus Bjørnstjerne Bjørnson werd geboren op 8 december 1832 in Kvikne bij Tynset. Hij was een van de belangrijkste schrijvers van de Noorse literatuur. Bjørnson was een invloedrijke journalist, die het Noors als literaire taal wilde doen herleven en de rechten van onderdrukten verdedigde. Zijn gevierde Synnøve Solbakken (1857; eerste uitgave 1881; De Zonnige Heuvel) was een van de eerste Noorse romans. Bjørnson volgde zijn vriend Henrik Ibsen op als directeur van het Ole Bulltheater in Bergen (1857-59). Later raakte hij betrokken bij de politiek, waarin hij vocht tegen de Noorse unie met Zweden en de parlementaire democratie verdedigde. Bjørnson werd de nationale dichter van Noorwegen. Tussen 1860 en 1863 trok hij door Europa. Hij keerde terug naar Oslo en leidde het Theater van Oslo tot 1867. Zijn literaire output gedurende het daarop volgende decennium was wonderbaarlijk. In 1903 ontving Bjørnson de Nobelprijs voor de Literatuur.
The mother’s song
(Uit: Arne)
Lord! Oh, hold in Thy hand my child,
Guard by the river its playing!
Send Thou Thy Spirit as comrade mild,
Lest it be lost in its straying!
Deep is the water and false the ground.
Lord, if His arms shall the child surround,
Drowned it shall not be, but living,
Till Thou salvation art giving.
Mother, whom loneliness befalls,
Knowing not where it is faring,
Goes to the door, and its name there calls;
Breezes no answer are bearing.
This is her thought, that everywhere
He and Thou for it always care;
Jesus, its little brother,
Follows it home to mother.
Evening
(Uit: A happy boy)
Evening sun in beauty is shining,
Lazy puss on the step’s reclining.
“Two small mice,
Cream that was so nice,
Four fine bits of fish,
Stolen from a dish,
And I’m so good and full,
And I’m so lazy and dull!”
Says the pussy.
Mother-hen her wings now is sinking,
Rooster stands on _one_ leg a-thinking:
“That gray goose
High he flies and loose;
But just watch, you must admit,
Naught he has of rooster-wit.
Chickens in! To the coop away!
Gladly dismiss we the sun for today!”
Says the rooster.
“Dear me, it is good to be living,
When life no labor is giving!”
Says the song-bird.
Bjørnstjerne Bjørnson (8 december 1832 – 26 april 1910)
James Thurber werd geboren op 8 december 1894 in Columbus, Ohio. Hij studeerde aan de Ohio State University. Na zijn studie werkte hij voor de regering in Washington, daarna bij de ambassade in Parijs totdat hij uiteindelijk correspondent buitenland werd voor een krant in Chigago. In 1927 begon hij te schrijven voor de New Yorker. In zijn humoristische verhalen, fabels en tekeningen drukte Thurber de tegenstelling uit tussen het naïeve individu ende complexiteit van de moderne wereld, waarbij hij vooral thema’s als sexualiteit, psychoanalyse en communicatieproblemen in de moderne tijd tot onderwerp koos. Sinds 1996 wordt jaarlijks de Thurber Prize for American Humor uitgereikt.
Werk o.a.: The Secret Life of Walter Mitty, My Life and Hard Times, The Owl in the Attic and Other Perplexities, The Middle Aged Man on the Flying Trapeeze, The Thurber Carnival
Illustratie van James Thurber
The Bear Who Let It Alone
In the woods of the Far West there once lived a brown bear who could take it or let it alone. He would go into a bar where they sold mead, a fermented drink made of honey, and he would have just two drinks. Then he would put some money on the bar and say, “See what the bears in the back room will have,” and he would go home. But finally he took to drinking by himself most of the day. He would reel home at night, kick over the umbrella stand, knock down the bridge lamps, and ram his elbows through the windows. Then he would collapse on the floor and lie there until he went to sleep. His wife was greatly distressed and his children were very frightened.
At length the bear saw the error of his ways and began to reform. In the end he became a famous teetotaler and a persistent temperance lecturer. He would tell everybody that came to his house about the awful effects of drink, and he would boast about h
ow strong and well he had become since he gave up touching the stuff. To demonstrate this, he would stand on his head and on his hands and he would turn cartwheels in the house, kicking over the umbrella stand, knocking down the bridge lamps, and ramming his elbows through the windows. Then he would lie down on the floor, tired by his healthful exercise, and go to sleep. His wife was greatly distressed and his children were very frightened.
Moral: You might as well fall flat on your face as lean over too far backward
James Thurber (8 december 1894 – 2 november 1961)
Jura Soyfer werd op 8 december 1912 in Charkov, Oekraïne, geboren. Op de vlucht voor de Russische revolutie kwam hij met zijn ouders in Wenen terecht. Op het gymnasium sloot hij zich aan bij de sociaal-democratische jeugdorganisatie en werd als 16 jarige al literair actief. In 1934 begon hij te werken voor de kleinkunst en schreef hij voor het theater. „Der Lechner Edi schaut ins Paradies“, „Astoria“ en „Vineta“ ontstonden. Na de burgeroorlog in febrari 1934 sloot hij zich aan bij de KPÖ, schreef illegale pamfletten en begon hij aan zijn roman „So starb eine Partei“, een afrekening met de sociaal-democratie die geleid had tot de nederlaag van febrari. Het manuscript werd echter in beslag genomen. Fragmenten ervan verschenen na zijn dood in de VS en in de Volksstimme. Nadat hij ook al door het austrofascisme vervolg en gevangen gezet was arresteerden hem de nazi’s toen hij de grens naar Zwitserland over wilde vluchten en stuurden Soyfer naar het concentratiekamp Dachau. Daar schreef hij zijn bekende Dachaulied. Terwijl hij al in het bezit was van een uitreisvisum voor de VS stierf hij aan tyfus in kamp Buchenwald, waarheen hij in de herfst van 1938 was overgebracht. De Globus Verlag maakte in 1947 Soyfer bij een groter publiek bekend door de uitgave van een verzameling van zijn toneelstukken en kleinkunstteksten: „Vom Paradies zum Weltuntergang“
Dachaulied
Stacheldraht, mit Tod geladen,
Ist um unsre Welt gespannt.
Drauf ein Himmel ohne Gnaden
Sendet Frost und Sonnenbrand.
Fern von uns sind alle Freuden,
Fern die Heimat und die Fraun,
Wenn wir stumm zur Arbeit schreiten,
Tausende im Morgengrauen.
Refrain
Doch wir haben die Losung von Dachau gelernt,
Und wir wurden stahlhart dabei,
Bleib ein Mensch, Kamerad,
Sei ein Mann, Kamerad,
Mach ganze Arbeit, pack an, Kamerad:
Denn Arbeit, denn Arbeit macht frei,
Denn Arbeit, denn Arbeit macht frei.
Vor der Mündung der Gewehre
Leben wir bei Tag und Nacht.
Leben wird uns hier zur Lehre,
Schwerer, als wir’s je gedacht.
Keiner mehr zählt Tag’ und Wochen,
Mancher schon die Jahre nicht.
Und so viele sind zerbrochen
Und verloren ihr Gesicht.
(Refrain)
Heb den Stein und zieh den Wagen,
Keine Last sei dir zu schwer.
Der du warst in fernen Tagen,
Bist du heut schon längst nicht mehr.
Stich den Spaten in die Erde,
Grab dein Mitleid tief hinein,
Und im eignen Schweiße werde
Selber du zu Stahl und Stein.
(Refrain)
Einst wird die Sirene künden:
Auf zum letzten Zählappell!
Draussen dann, wo wir uns finden,
Bist du, Kamerad, zur Stell.
Hell wird uns die Freiheit lachen,
Schaffen heißt’s mit grossem Mut.
Und die Arbeit, die wir machen.
Diese Arbeit, sie wird gut.
(Refrain)
Jura Soyfer (8 december 1912 – 16 februari 1939)