Hugo Brandt Corstius, Elma van Haren, John Edward Williams, Maurice Maeterlinck, Thom Gunn, Lukas Hartmann, Hermann Löns

De Nederlandse schrijver en wetenschapper Hugo Brandt Corstius werd geboren in Eindhoven op 29 augustus 1935. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Hugo Brandt Cortius op dit blog.

Uit: Vestdijks nieuwe lichaamsdeel (Over De Ziener)

“Al eerder hebben lichaamsdelen een grote rol gespeeld in romans van Simon Vestdijk. En dan bedoel ik niet die menselijke organen die in al zijn boeken hun smeulende functie verrichten. Het menselijk gebit bijvoorbeeld, werd uitputtend behandeld in ‘Ivoren Wachters’, een boek dat geen tandarts ongelezen mag laten. Het mooist is het lichaamsdeel verwerkt in ‘De vijf roeiers’ waarin de menselijke hand het grondmotief is. Niet alleen wemelt het van de handen en handjes, maar ieder van de vijf roeiers wordt precies getypeerd door één vinger. En nu is de beurt dan aan het oog.
In een Noordelijk stadje, waarin we Weulnerdam kunnen herkennen, wordt, zoals we weten, veel gescharreld in portieken, gangetjes en op dijkhellingen. De hoofdpersoon Le Roy, de ziener, heeft een vrijetijdsbesteding gevonden in het begluren van deze vrijpartijen. Hij is dus een voyeur, maar geen gewone. Het is niet duidelijk of hij een lichamelijke bevrediging vindt in zijn kijkpraktijken. Bovendien aanvaardt hij stoïcijns de aframmelingen die hij zo nu en dan van zijn slachtoffers ontvangt, ook al is hij zeker geen masochist. Het meest afwijkende van deze voyeur is wel dat hij in staat is over zichzelf na te denken en er zo toe komt de consequenties uit zijn voyeursschap te trekken. Er zijn nu eenmaal geen Parijse etablissementen in zijn woonplaats zodat hij verzucht ‘in Holland moet je zelf voor die dingen zorgen’. Zo zien we hem dan ook in het eerste hoofdstuk een krankzinnig ingewikkelde intrige op touw zetten, die er toe moet leiden dat een dorpeling die door zijn toedoen in de stad een teleurstelling ondervindt, bij zijn meisje troost zal gaan zoeken. Alles is prachtig voorbereid en Le Roy kan zich de gang van zaken precies voorstellen. Maar zijn fout is dat hij dat ook doet en als ‘ziener’ al bij voorbaat geniet van het op hem af komen van de bedrogene. Le Roy begrijpt dat hij te ver is gegaan en dat de werkelijke uitvoering geen zin meer heeft, de brief die alles op gang moest brengen wordt verscheurd, de expositie is voltooid, en Le Roy begint zijn meester-intrige waaraan de rest van het boek is gewijd.
Hij verspreidt het gerucht dat een ongetrouwde lerares die bij zijn moeder kamers heeft gehuurd een verhouding heeft met een leerling. Dit is niet zo, maar leerling en lerares besluiten, o vreugde van Le Roy, het stadje te tonen hoe verkeerd hun verdenkingen wel zijn en zetten moedig hun ontmoetingen voort. En als het dan tegen het eind van het boek tot een gevoelsuitstorting komt (een magische liefdesvervulling door enkele aanraking, zoals Vestdijk ons dat de laatste tijd meer laat zien) verwondert het geen lezer, die de beuk opmerkte, waarin Le Roy zo goed kon klimmen en die bovendien de omslagtekening niet veronachtzaamde, waar een oog in een boom zit, dan verwondert het geen lezer dat De Ziener van deze scène getuige is.”

 
Hugo Brandt Corstius (29 augustus 1935– 28 februari 2014)

Bewaren

 

De Nederlandse dichteres en beeldend kunstenares Elma van Haren werd geboren in Roosendaal op 29 augustus 1954. Zie ook alle tags voor Elma van Haren op dit blog en eveneens mijn blog van 29 augustus 2010.

Reizen

De mooiste man, die ik ooit zag, stapte uit in Overveen.
Ik was op weg naar Zandvoort. Het was een grote man, gekleed
in een strakke broek. Hij had een enorme neus.
Gehypnotiseerd als ik was, had ik hem kunnen volgen, zwijgzaam,
bleek. Niet dat ik denk, dat hij me binnen zou laten.
Nooit weet ik of ik dwaasheid moet betreuren of gezond verstand.

Daarna ben ik vele mooie mannen gepasseerd, hier op straat,
in café’s, in de tram, maar geen een
is in mijn herinnering gebleven.

Een andere mooie man zag ik op een verre reis in de woestijn.
Hij liep van me af. Ik zag zijn stevig lichaam, haar strak in
een staart. Een bruine man, bijna naakt.
Toen hij opzij keek, zag ik even haast lichtgevende blauwe ogen
in een tamelijk verfrommeld gezicht.
Wat is het toch lastig, gebonden te zijn aan een verleden,
aan de traagheid van overweging,
die net altijd een paar seconden langer duurt,
– groter is – dan de te overbruggen afstand.

Daarna ben ik vele mooie mannen gepasseerd, hier op straat,
in café’s, in de tram, maar geen een
is in mijn herinnering gebleven.

De derde mooie man, gestoken in zwart pak en bijna helemaal grijs,
zag ik vandaag in de dagmarkt.
Het lukte me niet, blikken te moeten wisselen tussen
de James Grieves en de gepelde tomaten, de twee wagentjes
schaamteloos naast elkaar.
Wat op reis een droom blijft, blijft
zeuren, hier,
in wat thuis heet.
Het is als met de toevallig gevonden vakantiefoto
van een wijd leeg landschap en je niet meer weet,
waar, met wie, wanneer…

 
Elma van Haren (Roosendaal, 29 augustus 1954)
Roosendaal, markt

 

De Amerikaanse schrijver John Edward Williams werd geboren in Clarksville, op 29 augustus 1922. Zie ook alle tags voor John Edward Williams op dit blog.

Ode To The Only Girl

I’ve seen you many times in many places–
Theater, bus, train, or on the street;
Smiling in spring rain, in winter sleet,
Eyes of any hue in myriad faces;
Midnight black, all shades of brown your hair,
Long, short, bronze or honey-fair.
Instantly have I loved, have never spoken;
Slowly a truck passed, a light changed,
A door closed–all seemingly pre-arranged–
Then you were gone forever, the spell was broken.
Ubiquitios only one, we’ve met before
A hundred times, and we’ll meet again
As many more; in hills or forest glen,
On crowded street or lonely, peaceful shore;
Somewhere, someday–but how will we ever know
True love, how wil we ever know?

 

Swing Song

The blatant horns blare strident sound;
Delighted, you laugh and seize
My passive arm, but I have found
Content in the harmonies.
They sound, are silent; please or annoy,
Are not clever, cruel, or coy
Like human qualities.
See agile fingers in frantic flight
Along the smoking row
Of piano keys cut from ebony night
And from the sullied snow
Of the city. Look love, listen love, tell me–
Where does the music come from really,
Where does it really go?
Planets are tensed to a single chord
Of absolute harmony
Sounding from a cosmic keyboard,
Unheard by you and me;
Yet we re attuned; who understands
That can see the judgment-hands
Poised above the keys.

 
John Edward Williams (29 augustus 1922 – 3 maart 1994)
Cover

 

De Belgische dichter en schrijver Maurice Maeterlinck werd geboren op 29 augustus 1862 in Gent. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Maurice Maeterlinck op dit blog.

Chanson III

Ils ont tué trois petites filles
Pour voir ce qu’il y a dans leur coeur.

Le premier était plein de bonheur;
Et partout où coula son sang,
Trois serpents sifflèrent trois ans.

Le deuxième était plein de douceur,
Et partout où coula son sang,
Trois agneaux broutèrent trois ans.

Le troisième était plein de malheur,
Et partout où coula son sang,
Trois archanges veillèrent trois ans.

 

Chanson VI

On est venu dire,
    (Mon enfant, j’ai peur)
On est venu dire
Qu’il allait partir…
 
Ma lampe allumée,
    (Mon enfant, j’ai peur)
Ma lampe allumée,
Me suis approchée…
 
À la première porte,
    (Mon enfant, j’ai peur)
A la première porte,
La flamme a tremblé…
 
À la seconde porte,
    (Mon enfant, j’ai peur)
À la seconde porte,
La flamme a parlé…
 
À la troisième porte,
    (Mon enfant, j’ai peur)
À la troisième porte,
La lumière est morte…

 

Stagnant Hours

There are the old desires that pass,
The dreams of weary men, that die,
The dreams that faint and fail, alas!
And there the days of hope gone by!
        
Where to fly shall we find a place?
Never a star shines late or soon:
Weariness only with frozen face,
And sheets of blue in the icy moon.
        
Behold the fireless sick, and lo!
The sobbing victims of the snare!
Lambs whose pasture is only snow!
Pity them all, O Lord, my prayer!
        
For me, I wait the awakening call:
I pray that slumber leave me soon.
I wait until the sunlight fall
On hands yet frozen by the moon.

 

Vertaald door Bernard Miall


Maurice Maeterlinck (29 augustus 1862 – 6 mei 1949)

 

De Engelse dichter Thomson („Thom“) William Gunn werd geboren op 29 augustus 1929 in Gravesend, Kent. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Thom Gunn op dit blog.

On The Move ‘Man, You Gotta Go.’ –

On motorcycles, up the road, they come:
Small, black, as flies hanging in heat, the Boy,
Until the distance throws them forth, their hum
Bulges to thunder held by calf and thigh.
In goggles, donned impersonality,
In gleaming jackets trophied with the dust,
They strap in doubt–by hiding it, robust–
And almost hear a meaning in their noise.

Exact conclusion of their hardiness
Has no shape yet, but from known whereabouts
They ride, directions where the tires press.
They scare a flight of birds across the field:
Much that is natural, to the will must yield.
Men manufacture both machine and soul,
And use what they imperfectly control
To dare a future from the taken routes.

It is part solution, after all.
One is not necessarily discord
On Earth; or damned because, half animal,
One lacks direct instinct, because one wakes
Afloat on movement that divides and breaks.
One joins the movement in a valueless world,
Crossing it, till, both hurler and the hurled,
One moves as well, always toward, toward.

A minute holds them, who have come to go:
The self-denied, astride the created will.
They burst away; the towns they travel through
Are home for neither birds nor holiness,
For birds and saints complete their purposes.
At worse, one is in motion; and at best,
Reaching no absolute, in which to rest,
One is always nearer by not keeping still.

 
Thom Gunn (29 augustus 1929 – 25 april 2004)
Gefotografeerd door Rollie McKenna, 1957

 

De Zwitserse schrijver Lukas Hartmann (eig. Hans-Rudolf Lehmann) werd geboren op 29 augustus 1944 in Bern. Zie ook mijn blog van 29 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Lukas Hartmann op dit blog.

Uit: Auf beiden Seiten

„Vielleicht müsste ich doch mit Berlin (Ost) beginnen, im November 88, mit Johann und mir. Es regnete fast ununterbrochen, es roch nach Braunkohle und aus Eckkneipen nach Sättigungsbeilagen. Überall Pfützen in Schlaglöchern, allgemeine Tristesse. Und doch sind die Tage in Berlin eine Glühzone in meinem Leben, eine Zeit, in die, merkbar und unmerklich, die Veränderungen eindrangen, die großen und die kleinen. Ich wurde umgepflügt, die Welt ringsum auch. Von Bettina war ich seit vier Monaten getrennt, ich arbeitete noch für die Wochenendbeilage, ich hatte den Auftrag, über eine Koproduktion der Schweiz und der ddr in den defa-Studios zu schreiben. Der Roman eines Schweizer Autors wurde verfilmt, es ging um Henri Dunant, den Gründer des Roten Kreuzes.
Ich kannte Johann Ritter schon lange, wir waren uns zum ersten Mal ausgerechnet auf der Silvesterparty begegnet, wo ich Bettina, an der Seite Karinas, wiedertraf. Er hatte, ungewöhnlich damals, die langen fettigen Haare zum Pferdeschwanz zusammengebunden, er trug demonstrativ eine ärmellose Lederweste mit Farbflecken, offenbarte mir sogleich in einem eindrücklichen Redeschwall seine Kunstanschauung.
Ich war fasziniert, aber nach einer Viertelstunde hatte ich genug und wandte mich Bettina zu, mit den bekannten Folgen.
Ritter vergaß ich nicht. Als sein Renommee zu wachsen begann, besuchte ich ihn im Atelier, schrieb etwas Lobendes über seinen Blick auf Verfall und menschengemachte Zerstörung. Wir wurden Freunde. Auf undurchschaubare Weise bekam er, der Schweizer, ein halbjähriges Stipendium in Ostberlin, eine Atelierwohnung inklusive, Mitarbeit erwünscht als Bühnenbildner im Deutschen Theater, bei der DEFA ein Kulturaustauschprojekt mit der maroden DDR.“

 
Lukas Hartmann (Bern, 29 augustus 1944)

 

De Duitse dichter en schrijver en journalist Hermann Löns werd geboren in Culm op 29 augustus 1866. Zie ook alle tags voor Hermann Löns op dit blog.

Das ferne Land

Und das ist offenbar:
Ich weiß ein Land, in dem ich niemals war;
Da fließt ein Wasser, das ist silberklar,
Da blühen Blumen, deren Duft ist rein
Und ihre Farben sind so zart und fein,
So zart und fein, wie sonst am Himmel nur
Der Abendröte allerletzte Spur
An hellen Abenden im jungen Mai
Beim allerersten fernen Eulenschrei.

Auch singt ein Vogel in dem fernen Land,
Er singt ein Lied, das ist mir unbekannt;
Ich hört’ es nie und weiß doch, wie es klingt
Und weiß es auch, was mir der Vogel singt;
Das Leben singt er, und er singt den Tod,
Die höchste Wonne und die tiefste Not,
Jedwede Lust und jeglich Herzeleid,
Die Lust der Zeit, das Weh der Ewigkeit.

Ich kenn’ das Land und weiß nicht, wo es liegt,
Und weiß es nicht, wohin der Vogel fliegt,
Und hörte von dem Bach das Rauschen kaum,
Der Blumen Duft empfand ich nur im Traum;
Im Traume nur sind einst sie mir erblüht,
Im Traum nur hörte ich des Vogels Lied,
Das Lied vom Leben und das Lied vom Tod,
Das Lied der Wonne und das Lied der Not.

Erreiche ich das ferne, fremde Land,
Dann blüht das Lebensmal in meiner Hand;
Wenn nicht, dann sang der Vogel nur von Tod,
Sang mir ein Leben, bitter und voll Not;
Du weißt den Weg nach jenem Land; sag ja!
Dann ist das ferne, fremde Land so nah,
Dann singt der Vogel nimmermehr von Tod
Und Not; dann blühen alle Blumen rot, so rot,
So rosenrot.

 
Hermann Löns (29 augustus 1866 – 26 september 1914) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e augustus ook mijn vorige blog van vandaag.

Bewaren