De Oostenrijkse dichter en schrijver Hugo von Hofmannsthal werd geboren op 1 februari 1874 in Wenen. Zie ook alle tags voor Hugo von Hofmannsthal op dit blog.
Uit: Jedermann
„JEDERMANN.
Wer hieß dich Geld auf Zinsen nehmen?
Nun hast du den gerechten Lohn.
Mein Geld weiß nit von dir noch mir
Und kennt kein Ansehen der Person.
Verstrichne Zeit, verfallner Tag,
Gegen die bring deine Klag.
SCHULDKNECHT.
Er höhnt und spottet meiner Not!
Da seht ihr einen reichen Mann.
Sein Herz weiß nichts von Gotts Gebot,[18]
Hat tausend Schuldbrief in seinem Schrein
Und läßt uns Arme in Not und Pein.
SCHULDKNECHTS WEIB.
Kannst du dich nicht erbarmen hier,
Zerreißen ein verflucht Papier,
Anstatt daß meinen Kindern da
Der Vater wird in Turm geschmissen,
Von dem dir nie kein Leid geschah!
Hast du kein Ehr und kein Gewissen,
Trägst du mit Ruh der Waisen Fluch
Und denkst nit an dein eigen Schuldbuch,
Das du mußt vor den Richter bringen,
Wenns kommt zu den vier letzten Dingen?
JEDERMANN.
Weib, du sprichst, was du schlecht verstehst,
Es ist aus Bosheit nit gewest,
Man hat sich voll und recht bedacht,
Eh man die scharfe Klag einbracht.
Geld ist wie eine andere War.
Da sind Verträg und Rechte klar.
GESELL.
Wär schimpflich um die Welt bestellt,
Wenns anders herging in der Welt.“
Hugo von Hofmannsthal (1 februari 1874 – 15 juli 1929)
Cover
De Vlaamse dichter en performer Stijn Vranken werd geboren in Leuven op 1 februari 1974. Zie ook alle tags voor Stijn Vranken op dit blog.
Twee
En jij was twee
vrouwen tegelijk.
En wij wisten niet wie
te ontmoeten en wie
te verlaten.
En vielen tussen je in,
een arm brekend om
elk van je heen. Wij
zijn geen man,
zelfs geen twee
halve.
Geachte heer Vranken
Herinnert u zich deze nog
de vergadering van vrijdag jongstleden,
met mijn lijf en zijn voltallige leden?
Uw aanwezigheid was een verpletterend succes,
uw acties getuigden van een doelgerichte
doortastendheid
en verscheidene afdelingen van mijn lichaam
hebben uw input dan ook diep gewaardeerd.
Vooral de dienst interne ontwikkelingen
laat weten
dat uw bijdrage erg vruchtbaar is gebleken;
er worden op dit moment reeds reserves vrijgemaakt
voor de oprichting van een dochtermaatschappij.
Met graagte willen wij u dan ook blijvend aantrekken
als lid van onze hereniging.
Verwachtingsvol blijf ik,
Uw vrouw NV
Stijn Vranken (Leuven, 1 februari 1974)
De Spaanse schrijver, humanist en econoom Jose Luis Sampedro Sáez werd geboren op 1 februari 1917 in Barcelona. Zie ook alle tags voor José Luis Sampredo op dit blog.
Uit: De Etruskische glimlach (Vertaald door Eugenie Schoolderman)
“Werden ze echt samen begraven?’
‘Wie, vader?’
‘Dat paar. De Etrusken.’
‘Geen idee. Misschien wel.’
‘Maar hoe dan? Ze zijn vast niet tegelijk overleden!’
‘Daar zit wat in… Ik weet het ook niet. Als u daarop drukt, springt er een aansteker uit.’
‘Ga toch weg met je aanstekers. Lucifers zijn toch veel leuker?’
Waarna hij er een afstrijkt en geroutineerd zijn sigaret aansteekt in de holte die hij met beide handen vormt. Hij gooit de lucifer uit het raampje en neemt langzaam de eerste trek. De stilte wordt enkel doorbroken door het geronk van de motor, het zoemen van de banden en af en
toe dwingend geclaxonneer. De geur van zware tabak verspreidt zich in de auto en brengt bij de zoon herinneringen boven aan zijn kindertijd. Ongemerkt draait hij het raam-
pje een eindje open. Zijn vader kijkt naar hem. Nooit heeft hij kunnen wennen aan die fijne gelaatstrekken van hem, die hij van zijn moeder heeft en met de jaren opvallender worden. Hij rijdt heel keurig, met zijn volle aandacht bij de weg. Ja, hij was altijd al een keurige jongen.
‘Waarom lachten ze zo… nou ja, gewoon zo? En dat dan ook nog eens boven op hun eigen graf!’
‘Wie?’
‘Ja, wie dacht je? Die Etrusken, jongen, die van die graftombe! Wat dacht jij dan?
José Luis Sampredo (1 februari 1917 – 8 april 2013)
De Nederlandse schrijver Frits Bernard Hotz werd geboren op 1 februari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor F. B. Hotz op dit blog.
Uit: Een uitgestelde oplossing
“M’n vrouw verscheen in een witte blouse en een eenvoudige rok die niet helemaal tot op de voet reikte aan het ontbijt dat klaarstond in de tuin.
Onderaan die rok bungelde een franje van lichtelijk perfide ingesnoerde bolletjes zoals men wel aan gordijnen zag, en bij iedere stap bewogen al die grauwe versiersels krioelend als een nest veldmuizen.
‘Hoort dat zo?’ vroeg ik, met een blik op haar enkels. Het was nog heerlijk ijl in de tuin.
‘Wat’, zei ze, bij voorbaat geprikkeld en niet naar haar enkel maar naar mijn gezicht starend.
Ik zweeg maar wees omlaag.
‘Ja dat “hoort” zo’, snauwde ze, en ik schaamde me.
Het begon al weer warm te worden, hoewel nog niet drukkend. M’n vrouw was nerveus; nervös had ik bijna geschreven want ze sprak ondanks zekere belofte van vijf jaar eerder nog slecht Hollands. Ja het leek wel of ze het laatste jaar weer steeds meer Duitse woorden in haar mixture op liet duiken. Uit het Frans stammende zaken had ze trouwens nooit aanvaard en ze zei Pöbelhaft voor vulgair en Wagen voor wagon.
Ze ontbeet gehaast met haar dreigend achterwerk achteruit op de stoel, haar romp diep over haar bord gebogen en met bijna horizontaal fladderende ellebogen. Het Mädchen wachtte tot ze verdwenen was met het afruimen van de tafel. Ik zag m’n vrouw nog vaag in haar openstaande tuinkamer hoeden passen voor ze vertrok; eerst een witte zo groot als het rad van een houwitser, dan een soort strooien ezelshoed met een lint dat afhing. Aan die hoed kon ik raden waar ze heenmoest. Ze ging naar haar Reformbüro met Häckels Welträtsel onder haar arm. En zonder haar corset.
Zur Sonne und zum Licht, wilde ze. Nou, ik was de laatste om haar tegen te houden. Trouwens in deze zelfde tuin had ik al genoeg gehoord – toen alles nog goed was – over das Wahlrecht, over die Suffragetten, over Fraulein zus en Miss zo.
Ik ontspande, maar niet erg. De lucht was zo egaal leeg blauw, dat men er ieder ogenblik iets in verwachtte: een stip of een vreemde wolk, maar er kwam niets.
Het meisje bracht me de beide ochtendbladen. Ik dacht aan vrouwenrechten en werd als steeds kwaad. Alles kon ze van me krijgen. ‘Gedaan krijgen’, is beter. Iedere vrouw kan alles bewerkstelligen; onbegrensd is haar macht. Hoezo dan ook op papier even rechten; wat is dat voor een holle abstractie. Wat voor een onderschatting van eigen kunnen.”
F. B. Hotz (1 februari 1922 – 5 december 2000)
Portret door Hennie Dijkstra, 1988
De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Toine Heijmans werd geboren in Nijmegen op 1 februari 1969. Zie ook alle tags voor Toine Heijmans op dit blog.
Uit: Op zee
“Ik moet op de kaart kijken. Ik moet wat drinken ook, maar ik kan de thermoskan met thee niet vinden. En waarom doet het kompas het niet? Waarom moet ik nadenken over dingen die ik anders gedachteloos doe?
Het lijkt alsof de wolken aan visdraad hangen: enorme, zwevende ovalen. Er zal regen komen. Dat is wat de wolken zeggen. En met de regen komt de wind, in felle vlagen.
Dat is allemaal voorspelbaar, en onvoorspelbaar tegelijk.
Eerst moet ik de zeilen weghalen, voor de zekerheid. De wind zal ze kapotslaan. Dan moet ik me zorgen maken over het onweer dat in de wolken zit. Ik hoor het grommen, verderop. Straks valt de bliksem naar beneden, in lange strengen, op zoek naar een plek om in te slaan.
In de havens onderweg heb ik er genoeg verhalen over gehoord: door bliksem getroffen zeilboten. Ze splijten doormidden. Ze verbranden. De bliksem raakt de top van de mast en is een milliseconde later bij de kiel en alles, echt alles gaat kapot aan boord.
Het waren telkens dezelfde verhalen, naverteld door nieuwe mensen. Ik ken niemand die echt door de bliksem is geraakt. Waarom zou mijn boot interessant zijn voor bliksemschichten? Hij is er te klein voor; de mast steekt nog geen vijftien meter boven het water uit. Een druppel op zee. Het heeft geen zin mijn boot te raken. Mijn boot doet er niet toe.
Ik klim de kajuit in om de mobiele telefoon te zoeken. Ik moet de telefoon in de oven leggen, waarmee de kombuis van mijn boot is uitgerust. In de haven van Thyborøn ben ik een visser tegengekomen die dat ook altijd deed. De bliksem hoeft niet in te slaan om dingen kapot te maken, zei de visser. Alleen al door de elektrische lading van een onweersbui gaan dingen stuk: everything breaks down, you know. Alleen in de oven is het veilig. De oven is een kooi van Faraday. De enige plek waar niets van buiten naar binnen dringt.”
Toine Heijmans (Nijmegen, 1 februari 1969)
Affiche voor de gelijknamige film uit 2013
De Duitse schrijver Dieter Kühn werd geboren op 1 februari 1935 in Keulen. Zie ook alle tags voor Dieter Kühn op dit blog.
Uit: Familiengeschichte, gesprengt (Das Magische Auge)
„Der Mann und die Frau, die 1903 in dieses Haus einzogen, sie blieben schemenhaft für mich. Die Großeltern begannen erst Konturen anzunehmen, als ich in Köln die Gemälde, die Fotografien, die Dokumente abholte: Erinnerungsstücke, an denen die Haupterben von Tante M. (Witwe des Bruders meines Vaters) nicht interessiert waren. Die hatten andere Probleme.
Wem bieten wir die kleinen Pelzmäntel an? Was tun mit den Büchern im Eichenholzregal? Wohin mit dem brokatbezogenen Sofa, das zwei Meter lang, einen Meter tief, einen Meter hoch ist? Die Verstorbene gab Transportprobleme auf, der Zollstock machte sie bewusst, auch probeweises Anheben.
Seither sehe ich auch eigenen Besitz zuweilen mit den Augen eines Testamentsvollstreckers.
Auf der Rückfahrt brachte ich Gisela nach Düren; Schneeschauer unterwegs, weitere Schneefälle angekündigt, da wollte sie am nächsten Morgen lieber zu Fuß zur Schule. ich fuhr weiter nach Abenden, trug Bilder und Fotoalben ins Holzhaus, in den »Starenkasten«.
Vollmondlicht auf der Schneedecke, riesige Wolken verdeckten minutenlang den Mond, rückten auseinander, bildeten Wolkentheaterkulissen. Ich stellte die Bilder vor den Schranksockel, richtete ein Spotlight auf sie. Zwei Ölbilder im selben Format, nicht signiert, wahrscheinlich Ölskizzen. Auf einem Bild, in großbürgerlichem Ambiente, die Großmutter, auf dem anderen der Großvater.
Oscar Kühn starb bereits 1915, zwanzig Jahre vor meiner Geburt; Großmutter Klara Friederike verschied 1945, da war ich zehn. Mit Bewusstsein habe ich die Großmutter nie gesehen, auch nicht die Eltern meiner Mutter, ich bin großelternlos aufgewachsen.“
Dieter Kühn (1 februari 1935 – 25 juli 2015)
De Duitse dichter en schrijver Günter Eich werd geboren op 1 februari 1907 in Lebus an der Oder. Zie ook alle tags voor Günter Eich op dit blog.
Ausfahrender Zug
Bank und Wand beginnen sich zu rühren,
reiben sich und ächzen pausenlos
und die Griffe in den losen Türen
klappern mit im ersten Schienenstoß.
Ach, als Flocken durch die Ritze treiben
spür ich von der Angst der Welt mein Teil,
rötlich wandert durch verklebte Scheiben
Bogenlampenlicht durch das Abteil,
tastet über Hut und Mantelfalten,
bis es kurz die Gegenwand erhellt.
Manchmal glaub ich noch die Welt zu halten,
wo sie rings schon auseinanderfällt.
Ende August
Mit weißen Bäuchen hängen die toten Fische
zwischen Entengrütze und Schilf.
Die Krähen haben Flügel, dem Tod zu entrinnen.
Manchmal weiß ich, daß Gott
am meisten sich sorgt um das Dasein der Schnecke.
Er baut ihr ein Haus. Uns aber liebt er nicht.
Eine weiße Staubfahne zieht am Abend der Omnibus,
wenn er die Fußballmannschaft heimfährt.
Der Mond glänzt im Weidengestrüpp,
vereint mit dem Abendstern.
Wie nahe bist du, Unsterblichkeit, im Fledermausflügel,
im Scheinwerfer-Augenpaar,
das den Hügel herab sich naht.
Günter Eich (1 februari 1907 – 20 december 1972)
Cover
De Schotse schrijfster Muriel Spark werd op 1 februari 1918 geboren als Muriel Sarah Camberg in Edinburgh. Zie ook alle tags voor Muriel Spark op dit blog.
Uit: The Finishing School
“She tended to crush any demands for full explanations on the part of the parents. This attitude, strangely enough, generally made them feel they were getting good money’s worth. And she had always obtained a tentative license to run the school, which could be stretched to last over the months before they would move on again.
It was early July, but not summery. The sky bulged, pregnant with water. The lake had been invisible under the mist for some days.
Rowland looked out of the wide window of the room where he taught, and saw three of the pupils who had just attended his class, leaving the house, disappearing into the mist. Those three were Chris Wiley, Lionel Haas and Pansy Leghorn (known as Leg).
Chris: Seventeen, a student at College Sunrise at his own request. “I can do university later.” And now? “I want to write my novel. It struck me that College Sunrise was ideal for that.” Rowland remembered that first interview with red-haired Chris with his mother and uncle. There was no father visible. They seemed to be well off and perfectly persuaded to Chris’s point of view. Rowland took him on. He had always, so far, taken everyone on who applied for entrance to College Sunrise, the result of which policy helped to give the school an experimental and tolerant tone.
But we come back to Chris as he and his two friends were watched from the window by Rowland: of all the pupils Chris caused Rowland the most disquiet. He was writing a novel, yes. Rowland, too, was writing a novel, and he wasn’t going to say how good he thought Chris was. A faint twinge of that jealousy which was to mastermind Rowland’s coming months, growing in intensity small hour by hour, seized Rowland as he looked. What was Chris talking about to the two others? Was he discussing the lesson he had just left? Rowland wanted greatly to enter Chris’s mind. He was ostensibly a close warm friend of Chris–and in a way it was a true friendship–Where did Chris get his talent? He was self-assured. “You know, Chris,” Rowland had said, “I don’t think you’re on the right lines. You might scrap it and start again.”
Muriel Spark (1 februari 1918 – 13 april 2006)
Cover
De Oostenrijkse dichter en schrijver Georg Rendl werd geboren op 1 februari 1903 in Zell am See. Zie ook alle tags voor Georg Rendl op dit blog.
Uit: Der Bienenroman
“Von den entlegensten Bezirken ihres Stockes holen sie das Baumharz.
Aber nicht nur das Loch zu vermauern, wenden sie an das Kneten und Bringen so viele Mühe, nicht nur der kalten Luft zu wehren, sie wollen auch das Totengerippe der Maus damit überziehen. Denn wenn auch das Gebein bar der letzten Fleischfaser ist, so riecht das bienenfremde Ding doch noch immer widerlich genug, und das Leblose bliebe Feind, solange es nicht den besonderen Volksgeruch der Bienen angenommen hätte.
Die Zehen, die Zähne, die Rippen, den kleinen Kopf, die Knorpel und selbst die zartesten Glieder des Schwanzes umkleiden sie mit dem duftenden Stoffe.
(…)
Heimgekommen und über die Waben zum Speicher rennend, tanzen die Geworbenen zuweilen und muntern neue zum Ausfluge, zur Sammelarbeit auf. Aber die meisten haben es eilig, zum Lagerplatz zu kommen. Rasch streifen sie die Pollenhosen in leere oder in schon halbvolle Zellen. Die Hausbienen stampen mit ihren Köpfen das Mehl fest in die kleinen Fässer, und die Feldbienen hasten währenddessen wieder aus der Dämmerung des Stockes in den strahlenden Tag hinaus, um neue Last zu holen.“
Georg Rendl (1 februari 1903 – 10 januari 1972)
Moorlandschaft und See bei Ibm door Georg Rendl, 1977
Zie voor nog meer schrijvers van de 1e februari ook mijn blog van 1 februari 2015 deel 2.
Zie voor bovenstaande schrijvers ook mijn blog van 1 februari 2007 en ook mijn blog van 1 februari 2008 en eveneens mijn blog van 1 februari 2009.