De Nederlandse dichter en vertaler Huub Beurskens is geboren in Tegelen op 18 februari 1950 en studeerde op het Thomascollege in Venlo, en aan de Kunstacademie van Tilburg. Hij debuteerde in 1975 met Blindkap gevolgd door Cirkelgang in 1977. Recente boekpublicaties zijn Duivenhart. Een complex (2002), De school aan zee (2001), Als met een vogeltje. Gedichten (2004) en het prozaboek Albinoziel (2005). Huub Beurskens vertaalde werk van o.a. Gottfried Benn, Georg Trakl, Nelly Sachs en Anne Duden. Proza in vertaling werd opgenomen in o.m. The Dedalus Book of Dutch Fantasy (ed. and transl. by Richard Huijng, Dedalus Ltd. 1993) en Die Fähre – Moderne niederländische Erzählungen (Herausg. Carel ter Haar, Suhrkamp Verlag 1993). Poëzie werd vertaald in o.m. het Engels, Duits, Frans, Italiaans, Japans, Hongaars, Tsjechisch en Servisch en verscheen in periodieken als Kolo, Quorum, Si scrive en Gendaishi Techo. In juni 2006 is verschenen In duizend kamers, poëzie geschreven samen met Wiel Kusters. In het najaar van 2006 verschenen bij uitgeverij Meulenhoff Even dit, een vertaalde bloemlezing van gedichten van William Carlos Williams, en het grote prozakeuzeboek De echoïst.
De koelkast
Het leek me beter mijn getormenteerde hart
(stukken speerschacht steken er voor vast)
in de koelkast te conserveren mijn verdere leven,
zodat ik niets anders dan, in mijn binnen-
kamertje gezeten, een vredig pijpje te roken had.
Maar ook de koelkast had een hart! Wat
als het dat plotseling aan iets zou ontbreken?
De stekker zat goed in het stopcontact, daar
had ik naar gekeken. Maar hoe waren de voedings-
draden in de muren? Hoe liepen de leidingen
bij de buren en onder de straten van de stad?
En wat als iets de kabels naar de centrale door-
gesneden had? Of als te midden der grazige weiden
de centrale zelf dodelijk van afloop was
vanwege een klein scheurtje in het inwendige vat!
Daar sta ik dan, voor de koelkast,
met een beklemde borst die bijna barst.
De handdoek
Van heel de wereld het gewicht! Ik
legde maar zelf de doek op mijn gezicht.
Man van smarten, o mijn God!, die van dorst
in een azijnspons beet Doch dat niemand
er zich een beeld van vormde was het lijden
waaraan ik nog het hartverscheurendst leed.
Toen hoorde ik mijn jongensnaam. Een vrouw!
Haar aansnellende klacht op het stenige pad,
die in de hitte van geen der eender bestofte
cipressen enige schaduw had. Zwetend
wierp ik alles van me af en trok de voorhang
open. – Niets van wat ik had gedacht. Ik
keek om en zag hoe mijn handdoek
in zijn hoek geamuseerd te lachen lag.
Huub Beurskens, (Tegelen, 18 februari 1950)
De Franse dichter en essayist André Breton werd geboren in Tinchebray in het departement Orne op 18 februari 1896. Hij stond aan de wieg van het surrealisme (Manifeste du surréalisme, 1924), na eerder betrokken te zijn geweest bij het dadaïsme. Van 1927 tot 1935 was hij, evenals andere surrealisten, lid van de Communistische Partij van Frankrijk. Breton was vooral dichter, maar hij schreef ook een roman, Nadja (1928).
Het ‘Manifeste du Surrealisme’, dat hij in 1924 publiceerde, was de vrucht van vijf jaar systematische proefnemingen, hoofdzakelijk op het gebied van het ‘automatisch schrijven’, maar ook op dat van de hypnotische slaap. Het beslissend aandeel dat hij sindsdien in het leven van de beweging bleef nemen, hield evenzeer verband met zijn streven de innerlijke samenhang van het surrealisme te behouden als met het streven direct in voeling te blijven met het gebeuren. Reeds in 1925 dwong hij het bestaansrecht van een surrealistische schilderkunst af. In 1938 verwelkomde hij het binnentreden in deze schilderkunst van het ‘absoluut automatisme’. In 1941 legde hij de nadruk op het eigen karakter van het automatisme binnen de vormgevende activiteiten van het surrealisme.
André Breton (18 februari 1896 – 28 september 1966)
De Afro-Amerikaans schrijfster Toni Morrison werd geboren op 18 februari 1931 als tweede in een gezin met vier kinderen als Chloe Anthony Wofford in Lorain, Ohio. Ze was een verwoed lezer, en haar vader vertelde haar veel volksvertellingen uit zijn cultuur. Ze studeerde letteren aan de Howard Universiteit, en het was daar dat ze haar naam veranderde naar “Toni”, naar haar doopnaam “Anthony”, met als reden dat mensen het lastig vonden om Chloe uit te spreken. Ze ontving haar BA in Engels in 1953, en studeerde daarna voor haar MA aan de Cornell Universiteit. In 2005 kreeg ze een eredoctoraat van de Universiteit van Oxford. Na haar afstuderen gaf ze Engels aan de Texas Southern University in Houston, Texas, en keerde daarna terug naar Howard om les te geven. In 1958 trouwde ze met Harold Morrison. Ze kregen twee kinderen, en scheidden in 1964. Na haar scheiding verhuisde ze naar Syracuse in New York, waar ze als redacteur werkte. Als redacteur voor Random House speelde ze een belangrijke rol in het onder de aandacht brengen van afro-amerikaanse literatuur. Ze gaf ook les aan de State University of New York. In 1984 kreeg ze een Albert Schweitzer chair toegewezen aan de Universiteit van Albany in New York. Vanaf 1989 was ze lange tijd de Robert F. Goheen professor in de Letteren aan de Princeton-universiteit. In mei 2006 nam ze afscheid. In 1993 ontving ze de Nobelprijs voor de Literatuur voor haar oeuvre.
Uit: Beloved
“124 WAS SPITEFUL. Full of a baby’s venom. The women in the house knew it and so did the children. For years each put up with the spite in his own way, but by 1873 Sethe and her daughter Denver were its only victims. The grandmother, Baby Suggs, was dead, and the sons, Howard and Buglar, had run away by the time they were thirteen years old–as soon as merely looking in a mirror shattered it (that was the signal for Buglar); as soon as two tiny band prints appeared in the cake (that was it for Howard). Neither boy waited to see more; another kettleful of chickpeas smoking in a heap on the floor; soda crackers crumbled and strewn in a line next to the doorsill. Nor did they wait for one of the relief periods: the weeks, months even, when nothing was disturbed. No. Each one fled at once–the moment the house committed what was for him the one insult not to be borne or witnessed a second time. Within two months, in the dead of winter, leaving their grandmother, Baby Suggs; Sethe, their mother; and their little sister, Denver, all by themselves in the gray and white house on Bluestone Road. It didn’t have a number then, because Cincinnati didn’t stretch that far. In fact, Ohio had been calling itself a state only seventy years when first one brother and then the next stuffed quilt packing into his hat, snatched up his shoes, and crept away from the lively spite the house felt for them.
Baby Suggs didn’t even raise her head. From her sickbed she heard them go but that wasn’t the reason she lay still. It was a wonder to her that her grandsons had taken so long to realize that every house wasn’t like the one on Bluestone Road. Suspended between the nastiness of life and the meanness of the dead, she couldn’t get interested in leaving life or living it, let alone the fright of two creeping-off boys. Her past had been like her present–intolerable–and since she knew death was anything but forgetfulness, she used the little energy left her for pondering color.
“Bring a little lavender in, if you got any. Pink, if you don’t.”
Toni Morrison (Lorain, 18 februari 1931)
De Griekse schrijver Níkos Kazantzákis werd geboren in Heraklion op 18 februari 1883. Hij studeerde rechten in Athene en filosofie in Parijs bij Henri Bergson. Het begin van zijn carrière had weinig met literatuur te maken: op jeugdige leeftijd reeds bekleedde hij een directeursfunctie op het Griekse ministerie van Sociale Zaken, en na WO Ikreeg hij de leiding van een commissie voor de repatriëring van Griekse vluchtelingen die, op de vlucht voor het oorlogsgeweld in Turks Klein-Azië, naar de Kaukasus en Zuid-Rusland waren gevlucht. Door zijn optreden werden 150.000 Grieken gered van een hongerdood in Rusland. Kazantzakis heeft zeer veel en vaak gereisd. Na 1945 stichtte hij een kleine socialistische partij die alle niet-communistische linkse splintergroepen in Griekenland wilde verenigen. Voor korte tijd was hij minister in de regering Sofoulis, maar hij nam spoedig ontslag en werkte daarna voor de UNESCO. De laatste jaren van zijn leven kreeg hij steeds meer last met de gezondheid. Kazantzakis overleed op 74-jarige leeftijd in Freiburg im Breisgau, op 26 oktober 1957. Het grootste deel van zijn leven had hij buiten Griekenland doorgebracht. Vanwege zijn kritiek op de Grieks-Orthodoxe Kerk, werd hem een begraafplaats op een kerkhof geweigerd, hoewel hij niet ongelovig was. Kazantzakis rust nu op zijn eigen verzoek in zijn geboortestad Iraklion in Kreta, waar een houten kruis zijn graf siert. Kazantzákis was een veelzijdig kunstenaar, met een zeer omvangrijk literair oeuvre: filosofische werken, gedichten, romans, reisbeschrijvingen en toneel, maar ook vertaalwerk. Zijn belangrijkste dichtwerk is het epos Odyssee (1938), dat begint waar de Odyssee van Homerus eindigt. Vooral met zijn romans verwierf hij grote internationale bekendheid, ook al omdat enkele werden verfilmd: De laatste Verzoeking – Christus wordt weer gekruisigd (door Jules Dassin op Kreta zelf verfilmd) – Alexis Zorbas (“Zorba de Griek”) – Kapitein Michalis. De inhoud van zijn omstreden romans bracht hem niet alleen in conflict met de Grieks-orthodoxe Kerk, zelfs de paus liet De laatste Verzoeking op de Index der Verboden Boeken plaatsen.
Uit: The Last Temptation of Christ
“A poor man, a rich man, and a rake died on the same day and appeared before God’s tribunal at the same hour. None of them had ever studied the Law. God frowned and asked the poor man, “Why didn’t you study the Law while you were alive?”
“Lord,” he answered, “I was poor and hungry. I slaved day and night to feed my wife and children. I didn’t have time.”
“Were you poorer than my faithful servant Hillel?” God asked angrily. “He had no money to pay to enter the synagogue, and hear the Law being explained, so he climbed onto the roof, stretched himself out, and listened through the skylight. But it snowed and he was so absorbed in what he heard that he did not realize it. In the morning when the rabbi entered the synagogue he say that it was dark. Raising his eyes, he discovered a man’s body over the skylight. He mounted to the roof, dug away the snow and exhumed Hillel. He took him in his arms, carried him down, lighted a fire and brought him back to life. Then he gave him permission to enter and listen after that without paying, and Hillel became the famous rabbi whom the whole world has heard of….
What do you have to say to that?”
“Nothing, Lord,” murmured the poor man, and he began to weep.
God turned to the rich man. “And you, why didn’t you study the Law while you were alive?”
“I was too rich. I had many orchards, many slaves, many cares. How could I manage?”
“Were you richer,” God snapped, “than harsom’s son Eeazar, who inherited a thousand villages and a thousand ships? but he abandoned them all when he learned the whereabouts of a sage who was explaining the Law. What do you have to say for yourself?”
“Nothing, Lord,” the rich man murmured in his turn, and he too began to weep.
God then turned to the rake. “And you, my beauty, why didn’t you study the Law?”
“I was exceedingly handsome and many women threw themselves at me. With all the amusement I had, where could I find time to look at the Law?”
“Were you handsomer than Joseph, who was loved by the wife of Putiphar? He was so beautiful that he said unto the sun,
`Shine, sun, so that I may shine.’ When he unfolded the Law the letters opened up like doors and the meaning came out dressed in light and flames. What do you have to say?”
“Nothing, Lord,” murmured the rake, and he too began to weep.
God clapped his hands and called Hillel, Eleazar and Joseph out from Paradise. When they had come, he said, “Judge these men who because of poverty, wealth, and beauty did not study the Law. Speak, Hillel. Judge the poor one!”
“Lord,” answered Hillel, “how can I condemn him? I know what poverty means, I know what hunger means. He should be pardoned!”
“And you, Eleazar?” said God. “There is the rich one. I hand him over to you!”
“Lord,” replied Eleazar, “how can I condemn him? I know what it is to be rich – death! He should be pardoned!”
“And you, Joseph? It’s your turn. There is the handsome one!”
“Lord, how can I condemn him? I know what a struggle it is, what a terrible martyrdom, to conquer the body’s loveliness. He should be pardoned.””
Jesus paused, smiled, and looked at Nathanael. But the cobbler felt uneasy.
“Well, what did God do next?” he asked.
“Just what you would have done,” Jesus answered with a laugh.”
Níkos Kazantzákis (18 februari 1883 – 26 oktober 1957)
De Nederlandse dichter Bart FM Droog werd geboren in Emmen op 18 februari 1966.Sinds 2000 is hij hoofdredacteur van het poëziedagblad Rottend Staal Online. Bart FM Droog debuteerde in 1998 met de bundel Deze dagen (Passage, Groningen). In 2000 volgde de bundel Benzine (Passage) en in 2004 de dichtbundel Radioactief. Hij treedt veel in binnen- en buitenland op met het in 1994 opgerichte gezelschap De Dichters uit Epibreren, dat sinds 1998 bestaat uit Tjitse Hofman, Jan Klug en Droog. In 2003 kreeg dit poëzie- en muziekgezelschap de Johnny van Doornprijs voor de Gesproken Letteren. In januari 2002 werd hij door het college van B&W van Groningen benoemd tot eerste stadsdichter van die stad. Hij vervulde deze taak tot en met januari 2005.
Het is mei en het regent
Het is mei en het regent en ik denk aan jou
en jij aan mij op deze dag in mei dat het regent
met vogels krijsend in het struweel en het regent
het regent, in mei, in mij, in mei.
in mei zeiden we goedbij, voorgoed, voorgoed
voorbij in mei ging onze liefde voorbij
en het regent en het regent in mei, in mij
in jou en mij voorgoed voorbij
die mei met jou en mij, wanneer dan ook
als het regent in mei denk ik aan mei
dat jij mij zei mijn lief, mijn zoet, die dag
die dag in mij zo lang voorbij.
Bart FM Droog (Emmen op 18 februari 1966)
De Amerikaanse schrijfster Jean Marie Auel werd geboren op 18 februari 1936 in Chicago en woont tegenwoordig in de staat Oregon, met haar man Ray Bernard Auel die ze in 1954 huwde.In 1977 begon ze met de voorbereidingen voor de romanserie De Aardkinderen. Ze bestudeerde boeken over de ijstijd en volgde een overlevingscursus. Ze leerde veel over jagen met primitieve middelen, over eetbare en geneeskrachtige planten en het bewerken van vuurstenen. Ook reisde ze naar Europa en bezocht diverse prehistorische vindplaatsen. Op basis van deze onderzoeken schreef zij ‘de Aardkinderen’, een romanserie over ontmoetingen tussen de Cro-Magnonmens en de Neanderthalers, die een groot succes werd. Het verhaal is als een (doorlopende) roman geschreven en wordt door sommigen beschouwd als een goede beschrijving van het leven van 40.000 jaar geleden. Door wetenschappers wordt Auel niet serieus genomen.
Uit: The Clan of the Cave Bear
“Clan Gatherings were also a time to reestablish old acquaintances, see relatives from other clans, and exchange gossip and stories that would enliven many a cold winter evening for the next few years. Young people, unable to find mates within their own clan, vied for each other’s attention, though matings could only take place if the woman was acceptable to the leader of the young man’s clan. It was considered an honor for a young woman to be chosen, especially by a clan of a higher status, although moving away would be traumatic for her and her loved ones left behind.”
Jean Marie Auel (Chicago, 18 februari 1936)