Jan Greshoff werd geboren op 15 december 1888 in Nieuw Helvoet. Hij was journalist en schrijver, maar werd vooral bekend als dichter en criticus. Greshoff was vanaf 1908 werkzaam als journalist, onder andere bij het Dagblad voor Zuid-Holland en ’s Gravenhage en voor weekblad De Hofstad. Vanaf 1916 werkte hij op de kunstredactie van De Telegraaf. Van 1920 tot 1923 was hij hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemse Courant. Daarna ging hij aan de slag als freelancer. Het literaire debuut van Greshoff was Lumen, een bundel verzen gebaseerd op een balletscenario. Er zouden vele bundels volgen, waaronder Aardsch en Hemelsch (1926) en Ikaros bekeerd (1938). In het boek Afscheid van Europa (1969) blikt Greshoff terug op zijn (literaire) leven en haalt hij herinneringen op aan veel bekende vrienden, waaronder Adriaan Roland Holst, J.C. Bloem en J. Slauerhoff. De meeste boeken van Greshoff werden uitgegeven door A.A.M. Stols. De uitvoerige correspondentie tussen Greshoff en Stols werd in 1990 uitgegeven door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum. Greshoff woonde geruime tijd in België en Zuid-Afrika. Daar is hij, in Kaapstad, ook gestoreven.
Pro Domo
1
Zij die hun oordeel gronden op de schijn
Hebben eenparig vastgesteld
Dat ik een gore cynicus moet zijn
Met een gemoed vol droesem en venijn:
Ik ken de liefde niet, ben tuk op geld
En bonte braspartijen met veel wijn,
Omdat voor mij alleen de wereld telt.
Zij hebben de bewijsstukken in handen
Van mijn geheime en openbare schanden,
Ik heb ze schaamteloos op rijm vermeld.
Liedjes in den Volkstoon
1
Ik kan alleen in steden leven
Te midden van de warme drom;
Ik moet van dichtbij zien hoe stom
De Heeren zijn en hoe ze beven.
Want ze zijn bang en liggen plat
Als dubbeltjes voor God en Satan.
Zoek uit maar, hierzoo: de oude Nathan
En Monseigneur, ’t is één pot nat.
Het bed, de buik, de tirannie,
Dat zijn bij dag en nacht hun zorgen;
Ze zijn vandaag precies als morgen:
Beginselvast, Jan Companjie!
Ze staan vroeg op om te gaan stelen
Want stelen is des levens doel,
Maar…. met decorum en gevoel,
Vandaar de kerken en bordeelen.
En, god zij dank, gevangenissen,
Want de ezel die zich snappen laat
Is een gevaar voor iedre staat:
De Smeris kan zich nooit vergissen.
De Goede Burgers zijn habiel
En innig met elkaar verbonden;
Maar dichters en verlaten honden
Moeten sito naar het asyl.
Jan Greshoff (15 december 1888 – 19 maart 1971)
Hans Carossa werd geboren op 15 december 1878 in Bad Tölz. Zijn vader was arts, maar ook dichter en schrijver van verhalen. Carossa studeerde medicijnen in München en studeerde met een promotie tot doctor in de medicijnen af in Leipzig. Van 1916 tot 1918 was hij legerarts. In 1906 stuurde hij gedichten naar Richard Dehmel en kwam hij via hem in contact met Hugo von Hofmannsthal. Die introduceerde hem bij de Insel Verlag waar vanaf dat moment al zijn werken verschenen. In 1907 trouwde hij met Valerie Endlicher. In de persoon van Hanna Cornet richtte hij in “Die Schicksale Doktor Bürgers” een literair monument voor haar op. Het perspectief van de arts is uit zijn werk niet weg te denken, zoals in “Der Arzt Gion” (1931) en Tagebuch eines jungen Arztes” (1955). In 1933 koos Carossa voor de “innere Emigration” en bedankte hij voor de Deutsche Akademie der Dichtung. Hij aanvaardde in 1942 daarentegen wel de benoeming tot president van de nationalsozialistische “Europäischen Schriftsteller-Vereinigung”. Carossa was een belangrijke vertegenwoordiger van de Duitse neoromantiek van de eerste decennia van de 20ste eeuw en een tijdgenoot van Hermann Hesse en Thomas Mann
De oude fontein
Doof je lamp en slaap!
Het immer wakkere
geklater van de oude fontein weergalmt.
Wie echter gast was onder mijn dak
heeft zich altijd aan dit geluid gewend.
Toch kan het zijn, wanneer je midden
in je droom verwijlt, dat onrust om het huis waart,
dat bij de bron de kiezel knarst van ruwe stappen,
dat het felle pletsen plotseling ophoudt
en je wakker wordt – dan moet je niet schrikken!
De sterren staan voltallig over het land:
het was een zwerver die op het marmeren bekken toetrad;
hij schept van het water in de holte van zijn hand.
Hij loopt zo dadelijk verder. En het ruist weer als voorheen.
O wees blij, je blijft niet eenzaam hier.
Veel trekkers lopen door in het sterrenschijnsel,
en minstens één is onderweg naar jou.
Aan een kat
Kat, trotse gevangene,
lange tijd ben je niet meer gekomen.
Nu, over de schemerdonkere tafel
loop je talmend naar mij toe.
Bode van de rust na het werk,
geen vriend van de vlijtige pen,
leg je een voorpoot lichtjes
op het pas geschrevene,
je noopt me opnieuw tot nadenken,
jij die zo beheerst en zo mooi bent!
Zachtjes hoor ik je spinnen
als een heimelijk orgelspel.
Geluidloos gaat een deur open.
Alles wordt bevreemdend.
Als ik je kopje streel
voel ik opeens de maan.
Waaraan denk je? Aan dit ogenblik?
Aan wat je mist of wat je krijgt?
Aan je spel? De jacht? Je prooi?
Of droom je er misschien van,
vrij van verlokkende schimmen
van deze akelige tijd,
goedaardig deel te nemen
aan de menselijke staat,
zalig en in grote berusting
werelden tegemoet te treden,
wandelend in een licht
dat wij beiden niet zien?
Vertaling: Francis De Preter
Hans Carossa (15 december 1878 – 13 september 1956)
François de La Rochefoucauld werd geboren op 15 december 1613 in Parijs. In 1628 trouwde hij met Andrée de Vivonne; zij kregen 8 kinderen. Hij nam dienst in het leger en diende o.a. in Italië en de Nederlanden (1635-36). In 1646 werd hij zwaar gewond bij de slag van Mardick. Hij nam deel aan een samenzwering tegen kardinaal Richelieu en verzette zich tegen Mazarin. Richelieu verbande hem van 1639 tot 1642. Na ernstig gewond te zijn 1652 in een slag bij Saint-Antoine, vluchtte La Rochefoucauld naar Luxemburg. Eenmaal terug in Frankrijk verliet hij het politieke krachtenveld en wijdde hij zich aan de literatuur. Vanaf 1656 organiseerde hij in zijn woning in Parijs een intellectuele denktank die als meedenkenden o.a. de dames De Sablé en De Sévigné, en De Lafayatte telde. In 1667-1668 nam hij deel aan de Hollandse Veldtocht van Lodewijk XIV. In zijn laatste levensjaren was hij verzwakt door ziektes. Zijn schrijftalent is bij ons vooral bekend gebleven door zijn ‘maximen’: geestige commentaren op onderwerpen uit het dagelijkse leven. Bijvoorbeeld: ‘Enkel een groot man mag grote gebreken hebben’.
Maximen:
“De nijd wordt te niet gedaan door ware vriendschap, de behaagzucht door ware liefde.”
“Dezelfde trots, die ons de gebreken, waarvan wij ons vrij achten, doet laken, brengt ons ertoe de deugden, die wij missen, te minachten.”
“De reden waarom geliefden het nooit moe worden in elkaars gezelschap te zijn is dat ze altijd over zichzelf spreken.”
François de La Rochefoucauld (15 december 1613 – 17 maart 1680)