Jean-Philippe Toussaint werd op 29 november 1957 geboren in Brussel.Toussaint debuteerde in 1985 met de kleine roman ‘De badkamer’, die in Frankrijk meteen een bestseller werd en in vele talen werd vertaald. Hij wordt gerekend tot de nouveaux romanciers, die hun werk allemaal uitgeven bij uitgeverij Minuit. Minimalisten worden ze ook wel genoemd, door de sobere karakterschetsen, de eenvoudige plot en het heldere taalgebruik. “Ik wil schrijven zoals een schilder schildert”, zei Toussaint in een interview, “zoals een musicus musiceert.” Toussaints romans zijn vaak vrolijk, licht van toon, hilarisch en op het burleske af. Vooral ‘De televisie’, een roman waarin hij ook Cees Nooteboom laat figureren, is een goed voorbeeld van zijn slapstick-achtige humor. Veel van zijn romans zijn filmisch geschreven. Geen wonder, want Toussaint is ook cineast. Hij werkte mee aan de verfilming van twee van zijn boeken, ‘Meneer‘ en ‘Het fototoestel’, schreef een scenario, ‘La patinoire’, en maakte een televisiefilm, ‘Berlin 10h46’.
Uit: Faire l’amour
« Avant même qu’on s’embrasse pour la première fois, Marie s’était mise à pleurer. C’était dans un taxi, il y a sept ans et plus, elle était assise à côté de moi dans la pénombre du taxi, le visage en pleurs, que traversaient les ombres fuyantes des quais de la Seine et les reflets jaunes et blancs des phares des voitures que nous croisions. Nous ne nous étions pas encore embrassés à ce moment-là, je ne lui avais pas encore pris la main, je ne lui avais pas fait la moindre déclaration d’amour — mais ne lui ai-je jamais fait de déclaration d’amour ? — et je la regardais, ému, désemparé, de la voir pleurer ainsi à mes côtés.
La même scène s’est reproduite à Tokyo il y a quelques semaines, mais nous nous séparions alors pour toujours. Nous ne disions rien dans ce taxi qui nous reconduisait au grand hôtel de Shinjuku où nous étions arrivés le matin même, et Marie pleurait en silence à côté de moi, elle reniflait et hoquetait doucement contre mon épaule, elle essuyait ses larmes à grands gestes brouillons du revers de ses doigts, de lourdes larmes de tristesse qui l’enlaidissaient et faisaient couler le maquillage de ses cils, alors qu’il y a sept ans, lors de notre première rencontre, c’étaient de pures larmes de joie, légères comme de l’écume, qui coulaient en apesanteur sur ses joues. Le taxi était surchauffé et Marie avait trop chaud maintenant, elle se sentait mal, elle finit par enlever son grand manteau de cuir noir, difficilement, en se contorsionnant à côté de moi sur la banquette arrière du taxi, grimaçant et paraissant m’en vouloir, alors que je n’y étais manifestement pour rien, merde, s’il faisait aussi chaud dans ce taxi, elle n’avait qu’à se plaindre au chauffeur, il y avait son nom et sa photo d’identité en évidence sur le tableau de bord. »
Jean-Philippe Toussaint (Brussel, 29 november 1957)
De Ierse schrijver C.S. Lewis werd geboren op 29 november 1898 in Belfast. In september 1914, toen de Eerste Wereldoorlog juist begonnen was, nam hij zijn intrek bij een privéleraar, William T. Kirkpatrick. Onder leiding van Kirkpatrick bereidde hij zich voor op het vergelijkend examen waarmee hij 1916 een beurs voor de universiteit van Oxford verwierf. Zijn studie aldaar begon met een lange onderbreking doordat hij in militaire dienst ging. Dit deed hij vrijwillig; de dienstplicht gold niet voor Ieren. In Noord-Frankrijk, in de buurt van Arras, raakte hij in april 1918 gewond. Omdat hij niet meer kon vechten, mocht hij naar huis. Na de oorlog hervatte hij zijn studie in Oxford. Hij studeerde er cum laude af in de klassieke talen, de klassieke filosofie en de Engelse taal- en letterkunde. Daarna doceerde hij tot 1954 aan deze universiteit. In 1929 stierf zijn vader. Nadat hij na zijn gelukkige jeugd vervreemd was geraakt van het christendom, begon er toch een proces van religieuze heroriëntatie. Mede als gevolg van gesprekken met gelovige collega’s als J.R.R. Tolkien en Hugo Dyson bekeerde hij zich tot het christendom. Dit proces beschreef hij later in Surprised by Joy (1955). In 1942 schreef hij zijn eerste publiekssucces, The Screwtape Letters (Brieven uit de hel), dat in het eerste jaar negen drukken had en een jaar later hetzelfde succes kende in de Verenigde Staten. In 1950 verscheen The Lion, the Witch and the Wardrobe, het (naar chronologie) tweede deel van de zeven Kronieken van Narnia. Deze kinderboeken zijn waarschijnlijk de meest verkochte, meest gelezen en meest vertaalde boeken van C(live). S(taples). Lewis.
Uit: The Screwtape Letters
“My dear Wormwood,
I note what you say about guiding your patient’s reading and taking care that he sees a good deal of his materialist friend. But are you not being a trifle naif? It sounds as if you supposed that argument was the way to keep him out of the Enemy’s clutches. That might have been so if he had lived a few centuries earlier. At that time the humans still knew pretty well when a thing was proved and when it was not; and if it was proved they really believed it. They still connected thinking with doing and were prepared to alter their way of life as the result of that chain of reasoning. But what with the weekly press and other such wea
pons, we have largely altered that. Your man has been accustomed, ever since he was a boy, to having a dozen incompatible philosophies dancing together inside his head. He doesn’t think of doctrines as primarily “true” or “false,” but as “academic” or “practical,” “outworn” or “contemporary,” “conventional” or “ruthless.” Jargon, not argument, is your best ally in keeping him from the Church. Don’t waste time trying to make him think that materialism is true! Make him think it is strong or stark or courageous — that is the philosophy of the future. That’s the sort of thing he cares about.
The trouble about argument is that it moves the whole struggle onto the Enemy’s own ground. He can argue too; whereas in really practical propoganda of the kind I am suggesting He has been shown for centuries to be greatly the inferior of Our Father Below. By the very act of arguing, you awake the patient’s reason; and once it is awake, who can foresee the result? Even if a particular train of thought can be twisted so as to end in our favour, you will find that you have been strengthening in your patient the fatal habit of attending to universal issues and withdrawing his attention from the stream of immediate sense experiences. Your business is to fix his attention on the stream. Teach him to call it “real life” and don’t let him ask what he means by “real.”
C.S. Lewis (29 november 1898 – 22 november 1963)
De Amerikaanse schrijfster Louisa May Alcott werd geboren op 29 november 1832 in Germantown, Pennylvania. Zij moest al jong de zorg voor het gezin op zich nemen, omdat haar vader – die ze adoreerde – een onpraktische idealist was, die zijn familie niet goed kon onderhouden. Ze verdiende de kost als lerares en schreef daarnaast jeugdboeken en boeken voor volwassenen. Grote bekendheid kreeg ze met Onder moeders vleugels en het vervolg daarop, Op eigen wieken. Ze vertelt daarin over de zusters March en hun groei naar volwassenheid. Anders dan in de boeken uit die tijd beschrijft zij de vrouwelijke hoofdpersonen als pittige, levenslustige meisjes, die zelf hun keuzes bepalen. Zij werden een voorbeeld voor veel jonge vrouwen en Alcott inspireerde daarmee ook schrijfsters over de hele wereld.
Uit: Little women (Onder moedervleugels, vertaling door Almine, Amsterdam 1876)
‘Het Kerstfeest zal geen Kerstfeest zijn, zonder presenten,’ bromde Jo, die languit op het haardkleedje lag.
‘Het is verschrikkelijk arm te zijn!’ zuchtte Meta en keek naar hare oude japon.
‘Ik vind het heel onbillijk, dat sommige meisjes allerlei mooie dingen hebben, en andere meisjes niets,’ voegde kleine Amy ontevreden snuivend er bij.
‘Wij hebben in elk geval toch vader en moeder en elkander,’ zeide Betsy vriendelijk uit haar hoekje.
De vier jonge gezichtjes, bestraald door het haardvuur, klaarden bij die bemoedigende woorden op, maar betrokken weêr, toen Jo droevig zeide:
‘Wij hebben vader niet, en zullen hem in lang niet hebben.’ Zij zeide niet: ‘misschien nooit weêr,’ maar allen voegden het er in haar hart bij, en dachten aan den vader, die verre was op het tooneel van den strijd.
Niemand sprak gedurende de eerste oogenblikken; toen zeide Meta op vroolijken toon:
‘Gij weet, waarom moeder voorstelde, dat wij dit jaar geen Kerstpresenten zouden hebben: omdat het een moeilijke winter zal zijn voor iedereen; en zij vindt, dat wij geen geld moeten uitgeven voor ons pleizier, terwijl onze soldaten zooveel moeten doorstaan in het leger. Wij kunnen niet veel doen, maar wij kunnen ons wel kleine opofferingen getroosten, en behoorden dat met een blij hart te doen, maar ik vrees, dat ik het niet doe,’ en Meta schudde haar hoofd, terwijl zij met smart dacht aan al de mooie dingen, die zij graag wilde hebben.”
Louisa May Alcott (9 november 1832 – 6 maart 1888)
De Oostenrijkse schrijver Ludwig Anzengruber werd geboren op 29 november 1839 in Wenen. Eerst bezocht hij de „Realschulde“, maar moest die wegens geldgebrek verlaten. Hij begon aan een opleiding tot boekhandelaar. Van 1860 tot 1868 was hij acteur bij verschillende reizende toneelgezelschappen. Zijn stuk “Der Pfarrer von Kirchfeld” maakte hem beroemd. Later kreeg Anzengruber aanstellingen als toneelschrijver bij het “Theater an der Wien” en aan het “Deutsche Volkstheater”. Een paar van zijn stukken werden later ook verfilmd. “Der Pfarrer von Kirchfeld” zelfs vier keer.
Uit: Der Pfarrer von Kirchfeld
„…FINSTERBERG nickt vor sich hin. Dabei bleib’ Er, Lux, und wir bleiben die Alten! Zieht seine silberne Dose, greift bedächtig nach einer Prise. Die göttliche Weltordnung, Lux Klopft ihm gnädig auf die Achsel. die ist wie sein Wald, ganz so, da ist nichts gewaltsam gemacht, da ist alles geworden und da kann auch nichts gewaltsam davon abgetan werden. Da stehen die gewaltigen vielhundertjährigen Stämme, die durch die Sonne Gottes großgezogen worden sind, da stehen sie weit gebreitet auf dem Boden, der ihnen gehört, da sie in ihm wurzeln, und dehnen sich durch den ganzen Raum, der ihnen zur Entfaltung verliehen ward, und das ist ihr Recht, denn den brauchen sie, aus dem stehen sie — weiß Er nun, Lux, warum das Unterholz ihnen nicht über den Kopf wachsen kann?
LUX. I natürlich, weil sie ihm den Raum dazu vorwegnehmen. Wenn der Regen vom Himmel fällt, so nehmen die Kronen das meiste weg und das Unterholz mag sich getrösten; wenn’s nicht regnet, so tröpfelt’s doch; und in der Erde rücken sie mit starken Wurzelästen die schwachen Fäserchen beiseit’.
FINSTERBERG jetzt erst mit Befriedigung schnupfend. Sieht Er, Lux, so ist’s, das ist die Weltordnung, das ist der Ständeunterschied; wie die großen Waldbäume das Unterholz vor dem Sturm, so schützen wir die Leute, wie Er ist, vor den bösen Gewitterstürmen der Neuzeit! Plötzlich launig. Sag’ Er mal, Lux, wenn so ein Unterholz über die andern hinausschießt, dass Er befürchten muss, es fährt Seinen alten Kernstämmen mit den Ästen in die Quere, was tut Er da?“ ….
Ludwig Anzengruber (29 november 1839 – 10 december 1889)
De Duitse schrijver Wilhelm Hauff werd geboren in Stuttgart op 29 november 1802. Hij studeerde theologie en filosofie in Tübingen, en werd kort voor zijn vroege dood redacteur van het Morgenblatt für gebildete Stände. Het bekendst is hij geworden door zijn ‘Märchen’ (o.a. Das Wirtshaus im Spessart, 1826; en Lichtenstein (1826). Enkele van zijn volksliedachtige gedichten werden populair.
Uit: Kalif Storch
„Der Kalif Chasid zu Bagdad saß einmal an einem schönen Nachmittag behaglich auf seinem Sofa; er hatte ein wenig geschlafen, denn es war ein heißer Tag, und sah nun nach seinem Schläfchen recht heiter aus. Er rauchte aus einer langen Pfeife von Rosenholz, trank hier und da ein wenig Kaffee, den ihm ein Sklave einschenkte, und strich sich allemal vergnügt den Bart, wenn es ihm geschmeckt hatte. Kurz, man sah dem Kalifen an, daß es ihm recht wohl war. Um diese Stunde konnte man gar gut mit ihm reden, weil er da immer recht mild und leutselig war, deswegen besuchte ihn auch sein Großwesir Mansor alle Tage um diese Zeit. An diesem Nachmittage nun kam er auch, sah aber sehr nachdenklich aus, ganz gegen seine Gewohnheit. Der Kalif tat die Pfeife ein wenig aus dem Mund und sprach: »Warum machst du ein so nachdenkliches Gesicht, Großwesir?«
Der Großwesir schlug seine Arme kreuzweis über die Brust, verneigte sich vor seinem Herrn und antwortete: »Herr, ob ich ein nachdenkliches Gesicht mache, weiß ich nicht, aber da drunten am Schloß steht ein Krämer, der hat so schöne Sachen, daß es mich ärgert, nicht viel überflüssiges Geld zu haben.«
Wilhelm Hauff (29 november 1802 – 18 november 1827)