De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.
Uit: Het hout
“De pij irriteert mijn huid.
Het lompengewaad van Franciscus van Assisi die met wolven sprak.
Kloosterlingen die in zijn orde zijn getreden dragen zijn habijt dat de vorm van een kruis heeft. Voorzien van een capuchon hangt het zwaar aan de schouders, reikt tot de voeten en hult het hele lichaam in faecaal bruin, de stof is ruw en schrijnt. Men moet er kleding onder dragen om niet zinneloos te worden van jeuk, die het naakte vel teistert als termieten.
Wat draagt een kloosterling onder zijn pij? Een tot het middel reikende kiel, een trainingsbroek, een onderbroek, dit lijfgoed is voorzien van verstelbare elastieken.
Over de pij wordt het scapulier gedrapeerd. Dit is een baan stof van dezelfde lengte, materie en kleur als de pij met een gat erin om het hoofd door te steken. Te dragen over borst en rug, zoals een celebrant het kazuifel. Alles van uniforme snitloze makelij, alles in dezelfde forse maat, waardoor iedereen alles hoe dan ook past.
Op zaterdag moet alles in de was, het taakdomein van Plechelmus, die er schoon goed voor in de plaats levert. Wij ordebroeders houden er naar voorbeeld van onze stichter geen persoonlijke bezittingen op na, dus ook geen eigen kleren. Zo dragen wij al naar het toeval wil om beurten het hemd, de onderbroek, de hobbezak die een confrater een week tevoren aan zijn lijf heeft gehad. Ik overtreed de orderegel door nooit de gemeenschappelijke kloosteronderbroek te dragen.
De lompenjurk van Franciscus wordt rond het middel bijeengegord door een wit koord met drie knopen erin, die ons zijn leefmotieven in herinnering houden. Knoop een: armoede. Knoop twee: gehoorzaamheid. Knoop drie: onthouding of kuisheid. Ga er maar aan staan. Il poverello heeft er gedichten over nagelaten, ze hangen ingelijst in de kloosterrefter.
Begin april, dinsdag in de goede week. Omdat het eergisteren palmzondag was hangen er verse buxustakken achter alle kruisbeelden en wijwaterbakjes. Nauwelijks lente en het is al etmalen zo agressief heet alsof mijnheer broeder zon woede uitbraakt. Vlammende hitte als kokende kots, die overal doorheen dringt, zelfs door de muren van de gewoonlijk koele, zelfs kille kapel.”
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)
De Duitse schrijver en journalist Alexander Osang werd geboren op 30 april 1962 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Alexander Osang op dit blog
Uit: Comeback
„Emma Schmidt war mit einem Surfer ins Bett gegangen und neben einem Soldaten aufgewacht. So kam es am Ende immer, dachte Emma. Sie wollte nicht so denken, sie war um die halbe Welt gereist, um diesen Gedanken zu entfliehen.
Ihr Blutdruck war schuld. Es war neun Uhr morgens, ihr Herz schlief noch. Emma sah aus dem Fenster, wo das kalifornische Morgenlicht ihre Einfahrt ausleuchtete wie ein Studio-scheinwerfer. Immer das gleiche Wetter, seit fünfeinhalb Monaten. Wolkenlos.
Die Sonne hing wie ein ständiger Vorwurf im Himmel. Tom trug ein weißes, geripptes Unterhemd, Hosenträger, die seine Schultern breit, aber auch ein wenig brutal aussehen ließen. Seine Haare waren noch nass, in der Stirn lang und weich, im Nacken ausrasiert. Er würde heute sterben. Er war der erste Soldat, der fiel. Sein Name war Hermann, einen Nachnamen hatte er nicht. Er war zu schnell tot. Der Film hieß »Black Dogs« und spielte im letzten Jahr des Zweiten Weltkriegs. In einem deutschen Bunker, den sie in Burbank aufgebaut hatten. Tom hatte ihr Handyfotos vom Bunker gezeigt, ein graues Monster, ein gestrandeter Wal.
Es war so still, wie es in Los Angeles sein konnte. Emma hörte die Flugzeuge, weit oben überm Meer, aber auch das Messer, mit dem sie auf ihrem Toast kratzte. Toms Löffel raschelte im Müsli, als würde er dort nach irgendetwas suchen.
Vielleicht nach anständigen Rollenangeboten, dachte Emma. Der verdammte Blutdruck machte sie zu einem Monster. Sie schob ihm die Schale mit dem Obst hin, das sie geschnitten hatte.
»Obst?«, fragte sie. Es war ihr erstes Wort am Frühstückstisch.“
Alexander Osang (Berlijn, 30 april 1962)
De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook alle tags voor Ulla Hahn op dit blog
Das wär ein Leben
Ich bau mir mein Nest in der Achselhöhle
vom Mann mit dem Goldhelm. Geht er
so gehe ich bewegungslos mit. Krümmt er
den Leib tue ich aufrecht desgleichen.
Isst er sein Brot im Schweiß seines Angesichts
lieg ich betört von den Düften ihm
unterm männlichen Arm.
Seine Rede Ja Nein ist fraglos immer
die meine. Säe nicht ernte nicht: Er
nähret und kleidet mich doch. Nichts
verlangt er dafür als sein tägliches Quantum
Rosen dornenlos wind ich den Kranz ihm
zwitschernd ums göttliche Haupt.
Mit Haut und Haar
Ich zog dich aus der Senke deiner Jahre
und tauchte dich in meinen Sommer ein.
Ich leckte dir die Hand und Haut und Haare
und schwor dir ewig mein und dein zu sein.
Du wendetest mich um. Du branntest mir dein Zeichen
mit sanftem Feuer in das dünne Fell.
Da ließ ich von mir ab. Und schnell
begann ich vor mir selbst zurückzuweichen
und meinem Schwur. Anfangs blieb noch Erinnern
ein schöner Überrest der nach mir rief.
Da aber war ich schon in deinem Innern
vor mir verborgen. Du verbargst mich tief.
Bis ich ganz in dir aufgegangen war:
da spucktest du mich aus mit Haut und Haar.
Ulla Hahn (Brachthausen, 30 april 1946)
De Duitse schrijfster Louise Rinser werd op 30 april 1911 in Pitzling geboren. Zie ook alle tags voor Louise Rinser op dit blog
Uit: Die rote Katze
“And behind the Church is the marketplace with the Rathaus.” Ich glaub, das war ein ganz gutes Amerikanisch, und die Frau im Auto hat mir ein paar Schnitten Weißbrot gegeben, ganz weißes, und wie ich’s aufklapp, ist Wurst dazwischen, ganz dick. Da bin ich gleich heimgerannt mit dem Brot. Wie ich in die Küche komm, da verstecken die zwei Kleinen schnell was unterm Sofa, aber ich hab es doch gesehen. Es ist die rote Katze gewesen. Und auf dem Boden war ein bißchen Milch verschüttet, und da hab ich alles gewußt. “Ihr seid wohl verrückt”, hab ich geschrien, “wo wir doch nur einen halben Liter Magermilch haben im Tag, für vier Personen.” Und ich hab die Katze unterm Sofa herausgezogen und hab sie zum Fenster hinausgeworfen. Die beiden Kleinen haben kein Wort gesagt. Dann hab ich das amerikanische Weißbrot in vier Teile geschnitten und den Teil für die Mutter im Küchenschrank versteckt.
“Woher hast du das?” haben sie gefragt und ganz ängstlich geschaut. “Gestohlen”, hab ich gesagt und bin hinausgegangen. Ich hab nur schnell nachsehn wollen, ob auf der Straße keine Kohlen liegen, weil nämlich ein Kohlenauto vorbeigefahren war, und die verlieren manchmal was. Da sitzt im Vorgarten die rote Katze und schaut so an mir rauf. “Geh weg”, hab ich gesagt und mit dem Fuß nach ihr gestoßen. Aber sie ist nicht weggegangen. Sie hat bloß ihr kleines Maul aufgemacht und gesagt: “Miau.” Sie hat nicht geschrien wie andere Katzen, sie hat eseinfach so gesagt, ich kann das nicht erklären. Dabei hat sie mich ganz starr angeschaut mit den grünen Augen. Da hab ich ihr voll Zorn einen Brocken von dem amerikanischen Weißbrot hingeworfen. Nachher hat’s mich gereut. Wie ich auf die Straße komm, da sind schon zwei andere da, Größere, die haben dieKohlen aufgehoben. Da bin ich einfach vorbeigegangen. Sie haben einen ganzen Eimer voll gehabt.
Ich hab schnell hineingespuckt. Wär das mit der Katze nicht gewesen, hätte ich sie alle allein gekriegt. Und wir hätten ein ganzes Abendessen damit kochen können.“
Luise Rinser (30 april 1911 – 17 maart 2002)
De Ierse schrijver John Boyne werd geboren in Dublin op 30 april 1971. Zie ook alle tags voor John Boyne op dit blog
Uit:De jongen in de gestreepte pyjama (Vertaal door Jenny de Jong)
“Bruno kreeg een steek in zijn maag en voelde dat er vanbinnen iets begon te groeien. en als dat zich vanuit zijn diepste binnenste een weg naar buiten zou banen zou hij of gaan schreeuwen en krijsen dat het allemaal verkeerd was en oneerlijk en een grote vergissing waar iemand vandaag of morgen spijt van zou krijgen‚ of hij zou in wanen uitbarsten.
Hij begreep niet hoe dit allemaal had kunnen gebeuren. Zo had hij het best naar zijn zin. speelde hij thuis, had hij drie beste vrienden voor altijd, gleed hij van trapleuningen, probeerde staand op zijn tenen over Berlijn uit te kijken. en zo zat hij vast in dit koude, nare huis met drie fluisterende meiden en een bediende die ongelukkig en boos was en waar niemand keek of er ooit nog iets te lachen viel.
‘Bruno. ik wil dat je naar boven gaat om uit te pakken en wel nu.’ Zei moeder niet al te vriendelijk. en hij wist dat ze het meende dus draaide hij zich om en beende zonder iets te zeggen de kamer uit. Hij voelde de tranen achter zijn ogen prikken maar hij was vastbesloten om ze in te houden.
Hij ging naar boven en draaide daar langzaam in een kringetje rond in de hoop dat hij een deurtje of holletje zou vinden waar later tenminste iets te ontdekken zou zijn. maar niets van dat al. Op deze verdieping waren alleen vier deuren. twee aan elke kant. tegenover elkaar. Een deur naar zijn kamer. een deur naar Gretels kamer, een deur naar vader en moeders kamer, en een deur naar de badkamer.
‘Dit is niet als thuis en dat wordt het ook nooit.’ mompelde hij binnensmonds terwijl hij zijn eigen kamer in ging waar hij al zijn kleren verspreid over zijn bed zag liggen en waar de kratten met speelgoed en boeken nog niet eens waren uitgepakt. Maria wist kennelijk niet wat het belangrijkste was.”
John Boyne (Dublin, 30 april 1971)
De Amerikaanse dichteres en schrijfster Annie Dillard werd geboren op 30 april 1945 in Pittsburgh. Zie ook alle tags voor Annie Dillard op dit blog
Uit: Pilgrim at Tinker Creek
“I had read about the giant water bug, but never seen one. “Giant water bug” is really the name of the creature, which is an enormous, heavy-bodied brown beetle. It eats insects, tadpoles, fish, and frogs. Its grasping forelegs are mighty and hooked inward. It seizes a victim with these legs, hugs it tight, and paralyzes it with enzymes injected during a vicious bite. That one bite is the only bite it ever takes. Through the puncture shoot the poisons that dissolve the victim’s muscles and bones and organs—all but the skin—and through it the giant water bug sucks out the victim’s body, reduced to a juice. This event is quite common in warm fresh water. The frog I saw was being sucked by a giant water bug. I had been kneeling on the island grass; when the unrecognizable flap of frog skin settled on the creek bottom, swaying, I stood up and brushed the knees of my pants. I couldn’t catch my breath.
Many carnivorous animals, of course, devour their prey alive.
The usual method seems to be to subdue the victim by downing or grasping it so it can’t flee, then eating it whole or in a series of bloody bites. Frogs eat everything whole, stuffing prey in their mouth with their thumbs. People have seen frogs with their wide jaws so full of live dragonflies they couldn’t close them. Ants don’t even have to catch their prey: In the spring they swarm over newly hatched, featherless birds in the nest and eat them, tiny bite by tiny bite.
That it’s rough out there and chancy is no surprise. Every live thing is a survivor on a kind of extended emergency bivouac.
But at the same time we are also created. In the Qur’an, Allah asks, “The heaven and the earth and all in between, thinkest thou I made them in jest?” It’s a good question. What do we think of the created universe, spanning an unthinkable void with an unthinkable profusion of forms? And what do we think of nothingness, those sickening reaches of time in either direction?”
Annie Dillard (Pittsburgh, 30 april 1945)
Cover
Zie voor nog meer schrijvers van de 30e april ook mijn vorige blog van vandaag.