De Nederlandse schrijver en journalist Joop Waasdorp (pseudoniem: Frans Hals) werd geboren in Amsterdam op 28 april 1917. Na drie jaar hbs en diverse baantjes, was hij als journalist werkzaam bij Associated Press. Van 1956 tot 1963 leefde hij als emigrant in Australië, keerde daarna terug naar Nederland en pakte zijn beroep als freelance journalist weer op. Na een aantal publicaties over zijn Australische herinneringen in Podium debuteerde hij in 1965 met zijn eerste bundel “Het naakte leven”. Onmiddellijk werd zijn talent voor vertellen herkend. C. Buddingh noemde hem `de Nescio van de have-nots , en hij werd vergeleken met Elsschot. In 1970 volgde “Welkom in zee!”, Andere titels zijn “Krabben en andere verhalen” (1976), “Het kerstfeest der vissers”, “De opstapper” (1988) en “De verhalen” (1989). Waasdorp werkte ook als vertaler van boeken van George Orwell.
Uit: Het naakte leven
“Vanmiddag liet zich vlak vóór mij een vrouw met puntborsten op haar matje neer. Maar omdat iedereen hier op dit eiland naakt loopt denk je daar niets bijzonders bij. Zij was vergezeld van een oudere man met een droevig gezicht onder een strohoed. Allebei droegen zij dure ringen. De vrouw probeerde een praatje te maken met een dikke man die niet ver van ons op zijn buik lag.
Dit pogen verongelukte echter omdat de dikkerd een Duits sprekende Zwitser bleek en de dame een Frans sprekende Belgische. Wel was zij vlijtig Duits aan het leren, zei ze, wat ik onzin vond. Zij had een scherpe mond en een strakke, opgehaalde gezichtshuid en bij het weggaan zette zij heel voorzichtig een peervormige hoed op, een ding uit een suikerwinkel. Ik had zo’n idee, dat die vrouw je geen snee brood voor niks zou geven.
Omdat het zachtjes begon te regenen trok ik mij met de dikke Zwitser onder een grote overhangende steen terug. Iets dat ik niet verstond vond hij een schande, waarna hij zich voorstelde en mij de hand schudde. Verder sloegen wij een opvallend bruine man en vrouw gade, die Indiaanse banden om het hoofd droegen. Het zijn natuurlijk geen Indianen, maar goed gebouwde Fransen, die s avonds in een van de hotelletjes bedienen.
Toen ben ik ook maar weggegaan, om op de stoffige, steile havenweg een uitgezakte Engelsman te ontmoeten. Hij heeft waterige ogen en mompelt de gruwelijkste dingen over het huwelijk. Voorts heb ik een op het strand gevonden, onder het vuil vrolijk gestreepte handdoek uitgewassen. Ik kon mij met mijn eigen oud vod niet meer in de openbare wasplaats vertonen. Want al loopt men hier naakt, de mensen zijn toch keurig netjes.
Vanmorgen zag ik twee eigenaardige voorwerpen in zee drijven. Omdat ik iets van een strandjutter in mij heb bleef ik zitten totdat die dingetjes aan land zouden spoelen.”
Joop Waasdorp (28 april 1917 – 3 september 1988)